Inleiding
Dit hoofdstuk is van belang omdat wij in het tweede hoofddeel van Jesaja, Jesaja 40-66, niet meer in de dagen van Hizkia zijn, ook niet in die van Jesaja, maar in dagen die verder in de toekomst liggen. Het gaat om dagen dat Israël in Babylonische ballingschap is en wel tegen het einde daarvan. Om die profetieën te begrijpen moeten we ons naar het einde van de Babylonische ballingschap verplaatsen. Daarvoor moet eerst wat in Jesaja 39 wordt aangekondigd, in vervulling zijn gegaan. Jeruzalem moet verwoest zijn en alle schatten en heel het volk van Juda moeten weggevoerd zijn naar Babel.
Dit hoofdstuk beantwoordt de vraag waarom de God, Die in staat is om Juda te verlossen uit de hand van Assyrië, nu Juda heeft laten wegvoeren naar Babel. We zien hier ook de noodzaak van de verlossing die in Jesaja 40-66 wordt beschreven.
Jesaja spreekt in het tweede deel van zijn boek tot een volk dat nog in ballingschap weggevoerd moet worden, terwijl hij dat doet op een manier die de indruk geeft dat die ballingschap bijna ten einde is. De boodschap is deze, dat God een bijzonder werktuig heeft uitverkoren om aan het Babylonische rijk een einde te maken. Dit werktuig is Kores, de Pers. Door dit werktuig zal God een terugkeer van een overblijfsel naar Zijn land bewerken. In Kores kunnen we een type van Christus zien, Gods volkomen Dienaar, Die de uiteindelijke, echte verlossing voor Israël tot stand zal brengen.
1 - 2 Het gezantschap uit Babel
1 In die tijd stuurde Merodach-Baladan, de zoon van Baladan, de koning van Babel, [gezanten met] brieven en een geschenk naar Hizkia, want hij had gehoord dat hij ziek geweest en hersteld was. 2 Hizkia verblijdde zich over hun [komst]. Hij liet hun zijn schathuis zien: het zilver, het goud, de specerijen, de kostbare olie, heel zijn wapenhuis en alles wat in zijn schatkamers te vinden was. Er was niets in zijn huis en in heel zijn koninkrijk dat Hizkia hun niet liet zien.
De koning van Babel, dat toen nog een onbeduidend rijk was, vindt in de ziekte en genezing van Hizkia aanleiding om hem een brief en een geschenk te zenden (vers 1). Ook het wonder van het teruggaan van de zonnewijzer heeft bij hem vragen opgeroepen (2Kr 32:31a). Mogelijk wil hij bij Hizkia steun zoeken in zijn strijd tegen de Assyriërs. Nog meer lijkt het erop dat hij spionnen heeft gezonden om te zien wat Hizkia allemaal aan schatten en wapens in huis heeft. Maar achter dit alles staat God Die Hizkia op de proef wil stellen (2Kr 32:31b).
Hizkia gaat met deze brief niet de tempel in om hem aan de HEERE voor te leggen, zoals hij wel met de dreigbrieven van de koning van Assyrië heeft gedaan (Js 37:14). Dit is een gevaar waaraan we allen bloot staan. Als de wereld ons bedreigt, gaan we naar de Heer, maar als de wereld ons vleit, voelen we ons vereerd en gaan we met de wereld mee. Als de wereld ons de hand van vriendschap reikt in plaats van de vuist van vijandschap tegen ons te ballen, zijn we snel geneigd de uitgestoken hand te aanvaarden. Het is een van de grootste gevaren die ons kan bedreigen om ons als getuige van onze hemelse Heer uit te schakelen.
Hizkia voelt zich gestreeld door dit bezoek (vers 2). Hij probeert een zo goed mogelijke indruk op het gezantschap te maken. Daarvoor laat hij al zijn schatten zien, zonder iets achter te houden. Daar hoort ook zijn wapenarsenaal, “wapenhuis”, bij. Hij doet daarbij alsof het allemaal van hem is en laat de HEERE erbuiten. Babel is voor Hizkia een machtige bondgenoot tegen Assyrië. Hizkia stelt nu zijn vertrouwen op mensen in plaats van op de HEERE.
De schatten die Hizkia laat zien, hebben een geestelijke betekenis. “Zilver” is in de Schrift een beeld van de prijs die voor de verzoening is betaald. “Goud” spreekt van de heerlijkheid van God. “Specerijen” stellen de verschillende heerlijkheden van de Heer Jezus voor. “Olie” is een beeld van de Heilige Geest.
Wat Hizkia doet, is waartegen de Heer Jezus waarschuwt: “Werpt uw parels niet voor de varkens” (Mt 7:6a). De Heer Jezus waarschuwt ervoor dat niet te doen, want de varkens – een beeld van de heidenen – zullen de parels vertrappen, zich omkeren en verscheuren wie hun de parels toewerpt. Dit is wat met Hizkia, dat wil zeggen zijn nageslacht, zal gebeuren.
Hetzelfde zal met ons gebeuren als we kostbare geestelijke waarheden – waarvan de schatten van Hizkia een beeld zijn – als ons eigen bezit gaan beschouwen en vergeten dat we ze van de Heer hebben gekregen. Dan gaan we ermee ‘showen’ en zullen ze ons worden afgenomen door hen op wie wij er indruk mee willen maken.
3 - 4 Jesaja komt bij Hizkia
3 Toen kwam de profeet Jesaja bij koning Hizkia. Hij zei tegen hem: Wat hebben die mannen gezegd en waarvandaan zijn zij naar u toe gekomen? Hizkia zei: Zij zijn uit een ver land naar mij toe gekomen, uit Babel. 4 Hij zei: Wat hebben zij in uw huis gezien? Hizkia zei: Zij hebben alles gezien wat er in mijn huis is. Er is niets in mijn schatkamers dat ik hun niet heb laten zien.
De handelwijze van Hizkia komt voort uit zelfverheffing (2Kr 32:25). Hij vergeet dat hij alles aan de HEERE te danken heeft. Daarom komt Jesaja naar hem toe (vers 3). Jesaja vraagt aan hem wat die mannen hebben gezegd en vanwaar ze zijn gekomen. Op de eerste vraag geeft de koning geen antwoord, op de tweede wel. Dan vraagt Jesaja wat ze hebben gezien. Uit het antwoord van Hizkia blijkt hoezeer hij zich gevleid heeft gevoeld door het bezoek uit het verre Babel (vers 4). Kent hij de profetieën niet die Jesaja over het Godvijandige Babel heeft uitgesproken (Js 14:1-6)?
Hizkia voelt zich blijkbaar niet schuldig. Ook de vragen van Jesaja dringen niet door tot zijn geweten. De geest van het gezantschap uit Babel hangt nog om hem heen. Hij heeft zich ervoor opengesteld omdat hij is vergeten dat hij voor het aangezicht van de HEERE leeft. Dat maakt hem ongevoelig voor het feit dat met Jesaja de HEERE tot hem komt en spreekt.
Babel, dat betekent ‘verwarring’, stelt de christenheid voor als een systeem dat wil heersen. Om dat te realiseren trachten de verschillende kerkelijke leiders van de diverse richtingen allerlei afspraken te maken. Dit zien we in het streven naar oecumene en in de wereldraad van kerken. Als ware gelovigen zich laten verleiden daaraan mee te doen, komt dat doordat ze hun hemelse roeping zijn vergeten.
De vleierij van de christelijke wereld is een groot gevaar. Ze kan de bijbelkennis en de geestelijke schatten van hemelsgezinde gelovigen goed gebruiken. Zij etaleren die ook graag als ze daartoe worden uitgenodigd. Dan laat de christelijke wereld ons zien wat ze ons heeft te bieden: aantrekkelijke muziek, klinkende namen, veel schittering, spectaculaire genezingen, bereikte resultaten op sociaal gebied en een programma voor wereldverbetering. Het doet een beroep op ons gevoel, onze ogen en onze oren. Als we ons daarvoor openstellen, zal ons geweten ongevoelig worden voor de tegenwoordigheid van God.
5 - 8 De wegvoering naar Babel voorzegd
5 Toen zei Jesaja tegen Hizkia: Hoor het woord van de HEERE van de legermachten. 6 Zie, er komen dagen dat alles wat er in uw huis is en wat uw vaderen tot op deze dag hebben opgeslagen, naar Babel zal worden weggevoerd. Er zal niets overblijven, zegt de HEERE. 7 [Bovendien] zullen zij [een aantal] van uw zonen meenemen, die uit u zullen voortkomen, die u verwekken zult; zij zullen hovelingen worden in het paleis van de koning van Babel. 8 Hizkia zei tegen Jesaja: Het woord van de HEERE dat u gesproken hebt, is goed. Hij zei ook: Maar laat er in mijn dagen duurzame vrede zijn!
Jesaja moet namens de HEERE Hizkia het oordeel aanzeggen voor wat hij heeft gedaan (vers 5). Alles wat het gezantschap heeft gezien, zal naar Babel worden weggevoerd. Evenals Achaz op Assyrië heeft vertrouwd, maar door hem zou worden benauwd (Js 7:17), zo zal het heulen van Hizkia met Babel tot gevolg hebben dat alle schatten, die hij vol trots heeft getoond, naar Babel zullen worden weggevoerd (vers 6). Ook zijn nageslacht zal dit lot ondergaan (vers 7). Hun ontrouw en die van het hele volk waarover zij koning zijn, zal de wegvoering onvermijdelijk maken. Ongeveer vijfennegentig jaar later zal Nebukadnezar zorgen voor de vervulling van de woorden van Jesaja en in enkele wegvoeringen alles meenemen (2Kr 36:18; Dn 1:2).
Hizkia buigt zich onder dit oordeel en aanvaardt het als “goed” (vers 8). Ook voorziet hij dat het in zijn dagen nog vrede zal zijn. Het lijkt niet gepast om hem hierbij van zelfzucht te beschuldigen en ook van ongevoeligheid voor zijn nageslacht. Het is meer zo, dat hij zich bewust is dat de HEERE niet met hem heeft gehandeld naar wat hij verdient, maar hem uit genade geeft dat hij de rest van zijn leven in vrede mag doorbrengen (2Kr 32:26).