1 - 3 Het licht breekt door
1 Sta op, word verlicht, want uw licht komt
en de heerlijkheid van de HEERE gaat over u op.
2 Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken
en donkere [wolken] de volken,
maar over u zal de HEERE opgaan
en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.
3 En heidenvolken zullen naar uw licht gaan
en koningen naar de glans van uw dageraad.
Jesaja 60-62 geven een samenvatting van de boodschap van Jesaja 58-66. Ze laten ons het eindresultaat zien van Israël als het volk dat de HEERE gaat herstellen en redden ten einde de behoudenis van God in deze wereld te laten zien. We zien duidelijk dat deze behoudenis niet het resultaat is van het werk van Israël zelf, maar van wat de HEERE bewerkt.
Als resultaat van wat hieraan zojuist is voorafgegaan (Jesaja 58-59), komt er ineens een opwekkende boodschap tot Sion. Lang heeft het in duisternis en verlatenheid verbleven, maar de heerlijkheid van het vrederijk is aanstaande. De nieuwe dag breekt aan en “de Zon der gerechtigheid” zal gaan schijnen (Ml 4:2). Dat is ook in het leven van de zondaar werkelijkheid als het licht gaat schijnen in zijn hart wanneer hij de roep van het evangelie hoort en eraan gehoorzaamt (2Ko 4:4,6).
Het licht komt tot Gods volk en wel in de Persoon van de Messias (Js 9:1; 49:6; Jh 1:9). Het bevel “sta op” is een woord waarin de kracht zit om aan het bevel gehoor te geven (vers 1; vgl. Mk 3:5b) en vormt een contrast met hun situatie die in het vorige hoofdstuk wordt beschreven (Js 59:10). Sion moet opstaan uit het stof, waarin het zolang als in een doodsslaap heeft gelegen, om te schijnen, want haar Licht, de Lichtgever, komt, waardoor de heerlijkheid van de HEERE over haar opgaat (vgl. Js 2:5). Het spreekt van het herstel van Israël om eindelijk Gods lichtbaken, een vuurtoren te zijn voor de volken.
Vers 2 openbaart de toestand van de heidenen in hun dikke duisternis die er in het bijzonder zal zijn onder de antichrist. Normaal gesproken is er al weinig kennis van God onder de volken. Alleen de eeuwige kracht van God in de schepping is bij hen bekend (Rm 1:20). Maar zelfs dat zal in de jaren onder de antichrist volledig verdwijnen. Door deze mens, de antichrist, zal er een Godsverduistering zijn die zijn weerga niet kent. Deze mens verklaart van zichzelf dat hij God is (2Th 2:4; Gn 3:5; Hd 12:21-23). Die duisternis zal aanhouden tot de HEERE over Zijn volk zal opgaan en Zijn heerlijkheid over hen gezien zal worden. Dan zullen de volken naar dat licht komen (vers 3).
Totdat de Heer komt om Zijn gemeente tot Zich te nemen, schijnt het licht van het evangelie in de individuele harten, terwijl de volken nog in duisternis liggen. Dit evangelie zal niet alle volken tot het ontvangen van het licht brengen. Pas als Israël hersteld is, zullen de volken het licht van Gods getuigenis ontvangen en de waarheid erkennen aangaande de levende God en Zijn Christus. In Psalm 67 vinden we het gebed van het gelovig overblijfsel van Israël: “God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aangezicht over ons lichten. Dan zal men op de aarde Uw weg kennen, onder alle heidenvolken Uw heil. De volken zullen U, o God, loven” (Ps 67:2-4a).
4 - 7 Naar Israël gebracht
4 Sla uw ogen op, [kijk] om [u] heen en zie:
zij allen zijn bijeengekomen, zij komen naar u toe.
Uw zonen zullen van verre komen
en uw dochters zullen op de heup gedragen worden.
5 Dan zult u het zien en stralen,
uw hart zal diep ontzag hebben en zich verruimen,
want de menigte van de zee zal zich naar u toekeren,
het vermogen van de heidenvolken zal naar u toe komen.
6 Een menigte kamelen zal u bedekken,
de jonge kamelen van Midian en Efa.
Zij allen uit Sjeba zullen komen,
goud en wierook zullen zij aandragen,
zij zullen de loffelijke daden van de HEERE boodschappen.
7 Alle schapen van Kedar zullen voor u bijeengebracht worden,
de rammen van Nebajoth staan u ten dienste;
ze zullen als een welgevallig [offer] komen op Mijn altaar
en Ik zal aan Mijn luisterrijk huis aanzien geven.
De volken zullen niet slechts opkomen naar Jeruzalem als het centrum, maar zij zullen ook Gods volk vanuit alle landen waarheen het verstrooid is, daarheen terugbrengen (vers 4; Js 49:22-23). Het gaat hier om de verloren tien stammen. Deze heidenen zullen daarbij zorgzaam te werk gaan. Wat het volk Israël dan zal beleven, zal hun grote, ontroerende vreugde geven (vers 5). De enorme verandering in hun situatie zal niet alleen grote vreugde geven, maar ook een verruiming van hun hart om de oneindige goedheid van God te begrijpen.
De nationale herleving van Israël is al eerder beloofd (Js 26:19). In beeld zien wij dat ook in het visioen van het dal met de dorre doodsbeenderen (Ez 37:1-14,21-22). Daar zien we dat niet alleen het tweestammenrijk, maar ook het tienstammenrijk hersteld zal worden.
De heidenvolken zullen zich inspannen om Gods volk van alle rijkdommen te voorzien (verzen 5-6). “Een menigte kamelen”, symbool voor een florerende economie, wordt ingezet om alles wat waardevol is naar Israël te brengen. Ze komen “uit Sjeba”, het land waar eens een koningin vandaan is gekomen om Salomo te bezoeken, ook met “kamelen, beladen met specerijen, met zeer veel goud, en [met] edelstenen” (1Kn 10:1-2). Net zoals toen Israël bij zijn verlossing uit Egypte de rijkdommen van Egypte meegevoerd heeft (Ex 12:35-36), zullen in de toekomst de tien stammen beladen met het vermogen van de volken terugkeren (vers 5).
De volken die in de onmiddellijke nabijheid van Israël wonen, zullen als eerste tot geloof komen. De namen die hier worden genoemd: Midian, Efa, Sjeba, Kedar en Nebajoth, spreken van de Arabische landen die nu nog moslimlanden zijn, maar in de toekomst ook tot geloof in Christus zullen komen. Zij zullen goud, wierook en kleinvee in overvloed brengen naar Israël.
“Goud en wierook” worden als eerbetoon ook door wijzen uit het oosten als vertegenwoordigers van de volken naar het Kind Jezus gebracht als Hij geboren is (Mt 2:11). Mattheüs noemt ook mirre, die hier ontbreekt. Mirre is daar op zijn plaats, want dat spreekt van het lijden dat de geboren Koning van de Joden zal moeten ondergaan bij Zijn eerste komst. Maar hier is van lijden geen sprake meer, want bij Zijn tweede komst regeert Hij in heerlijkheid. Goud spreekt van Zijn Goddelijke heerlijkheid, Hij is de Immanuel (Mt 1:23), de God met ons. Wierook spreekt van Zijn heerlijkheid als Mens, Hij is de Mens Jezus, Die Zijn volk verlost van hun zonden (Mt 1:21).
Toch zal ook in het vrederijk er altijd de gedachtenis blijven aan het werk dat Christus heeft volbracht aan het kruis. Daarvan spreekt de grote menigte “schapen” en “rammen” die aan het volk van God ten dienste wordt gesteld om op het altaar van de nieuwe tempel een overvloed aan offers te brengen (vers 7). De geur van deze offers zal dit huis omgeven en vullen en aan het “luisterrijk huis” van de HEERE “aanzien” geven. Door dit “welgevallige [offer]” zal God aan Zijn huis de grootste luister en glorie verlenen.
8 - 16 Volken en koningen dienen Israël
8 Wie zijn dezen, [die] daar komen aangevlogen als een wolk,
als duiven naar hun til?
9 Voorzeker, de kustlanden zullen Mij verwachten,
en de schepen van Tarsis zullen de eerste zijn
om uw kinderen van verre te brengen,
hun zilver en hun goud met hen,
naar de Naam van de HEERE, uw God,
naar de Heilige van Israël, want Hij heeft u verheerlijkt.
10 Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen
en hun koningen zullen u dienen,
want in Mijn grote toorn heb Ik u geslagen,
maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd.
11 Uw poorten zullen steeds openstaan;
dag en nacht zullen ze niet gesloten worden,
opdat men het vermogen van de heidenvolken naar u toe zal brengen
en hun koningen [naar u] toe geleid zullen worden.
12 Want het volk en het koninkrijk die u niet zullen dienen, zullen vergaan en die volken zullen totaal verwoest worden.
13 De luister van de Libanon zal naar u toe komen,
cipres, plataan en dennenboom tezamen,
om de plaats van Mijn heiligdom aanzien te geven,
en Ik zal de plaats van Mijn voeten verheerlijken.
14 Ook zullen, zich buigend, naar u toe komen
de kinderen van hen die u onderdrukt hebben,
en allen die u verworpen hebben, zullen zich neerbuigen aan uw voetzolen,
en zij zullen u noemen: Stad van de HEERE,
het Sion van de Heilige van Israël.
15 In plaats van dat u verlaten en gehaat bent geweest,
zodat niemand door [u] heen trok,
zal Ik u tot een eeuwige glorie maken,
[tot] een vreugde van generatie op generatie.
16 U zult de melk van de heidenvolken zuigen,
ja, u zult aan de borst van koningen zuigen;
dan zult u weten dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben,
en uw Verlosser, de Machtige van Jakob.
De vraag in vers 8 zouden we best eens verwerkelijkt kunnen zien in de grote aantallen passagiers die in onze tijd met vliegtuigen aankomen in het land. Daardoor is het mogelijk dat grote aantallen Joden in korte tijd naar hun land terugkeren. Toch vormen zij in onze dagen nog maar een voorproefje van de grote terugkeer naar het land die zal plaatsvinden nadat de Heer Jezus op aarde is gekomen, de vijanden heeft verslagen en Zijn rijk heeft gevestigd.
Ze zullen ook met schepen komen vanuit ver weg gelegen landen (vers 9). De HEERE zal die landen het sein geven om Zijn volk te laten gaan. Dat zal niet door politieke besluiten zijn, maar in een bewust handelen met het oog op de eer van de Naam van de HEERE, de God van Israël. Zij zullen hen van goud en zilver voorzien. Tevens zullen de heidenvolken persoonlijk daadwerkelijk meehelpen aan de herbouw van de muren van de stad (vers 10; vgl. Zc 6:15). De hulp van koning Hiram uit Tyrus bij de bouw van de tempel is een voorafschaduwing van de hulp die de volken in de toekomst zullen verlenen bij de bouw van de staat Israël (2Kr 2:3-16).
Het dient alles als een bewijs dat de tijd van toorn en tucht voorbij is en dat de HEERE Zich nu met welbehagen over hen ontfermt. Daarom zullen de poorten voortdurend open kunnen staan (vers 11), wat aangeeft dat er geen kwaad meer te vrezen is en de vrede is aangebroken. De volken kunnen vrij naar binnengaan om dit eertijds zo geplaagde en verdrukte volk eer te bewijzen (vgl. Op 21:25-26).
Vers 12 toont aan dat Gods oordeel tijdens het vrederijk zal komen over volken die een opstandige geest openbaren en die weigeren Israël te ondersteunen (Zc 14:17-19). Volken die wel Israël ondersteunen, zullen echter gezegend worden. Een beginsel dat we ook zien als God Potifar zegent vanwege Jozef (Gn 39:5). Dit bewijst dat het nog niet om de eeuwige toestand gaat, maar om een toestand op aarde waar de Heer Jezus regeert en waar Hij het kwaad direct straft.
In vers 13 wordt in een tussenzin melding gemaakt van de vreugde van de HEERE die Hij heeft in het vooruitzicht van de heerlijkheid van Zijn heiligdom, de prachtige tempel van het vrederijk. Hij noemt die de “plaats van Mijn voeten”, dat is de ark in de tempel (1Kr 28:2; Ps 99:5; 132:7), wat aangeeft dat Hij daar zal wonen (Ex 25:21-22). Het is de plaats van Zijn rust. De bomen van de Libanon, hier “de luister van de Libanon” genoemd, zullen de luister van de tempel vergroten. Mogelijk moeten we hierbij denken aan aanplanting in de omgeving van de tempel, of dat er lanen mee worden opgesierd die naar de tempel voeren.
Dan gaat de HEERE in vers 14 verder met het vertellen over de volken van wie zij in de grote verdrukking zoveel te lijden hebben gehad. Nu zullen hun zonen komen en zich voor hen neerbuigen. Hun vaders zullen zijn weggevaagd door de oordelen in de dag van de HEERE. Ook “allen die u verworpen hebben”, zullen zich voor hen buigen. Dit zijn de mensen die zich niet direct tegen de HEERE en Zijn Gezalfde hebben vergaderd, maar wel Gods volk hebben veracht in de tijd van vijandschap. Deze groepen zullen Jeruzalem “stad van de HEERE, het Sion van de Heilige van Israël” noemen. Wat een verschil met vroeger, toen men er de neus voor heeft opgehaald!
In plaats van verlaten en gehaat te zijn als een versmade, niet beminde vrouw (vgl. Dt 21:15), zal de HEERE de stad “tot een eeuwige glorie maken, [tot] een vreugde van generatie op generatie” (vers 15). De vreugde zal door de geslachten heen gaan. De volken en hun koningen zullen hun levenskracht aan dit volk ter beschikking stellen, zoals een moeder melk aan haar kind geeft (vers 16). Bovenal zullen zij niet meer blind zijn, maar weten dat de HEERE hun Redder is en de machtige Jakobs hun Verlosser.
17 - 20 De heerlijkheid van de stad
17 In plaats van koper zal Ik goud brengen,
in plaats van ijzer zal Ik zilver brengen,
in plaats van hout koper,
in plaats van stenen ijzer.
En [als] uw opzichter stel Ik vrede aan
en [als] uw opzieners gerechtigheid.
18 Er zal niet meer gehoord worden van geweld in uw land,
van verwoesting of rampen binnen uw grenzen,
maar uw muren zult u noemen Heil,
en uw poorten Lof.
19 De zon zal voor u niet meer zijn tot een licht overdag
en als een schijnsel zal u de maan niet verlichten,
maar de HEERE zal voor u zijn tot een eeuwig licht
en uw God tot uw sieraad.
20 Uw zon zal niet meer ondergaan
en uw maan zal [zijn licht] niet intrekken,
want de HEERE zal voor u tot een eeuwig licht zijn
en aan de dagen van uw rouw zal een einde komen.
Dan zal Israël het rijkste land ter wereld zijn. De stad zal worden herbouwd met onvergankelijke metalen, waarop weer en wind geen enkele invloed hebben (vers 17). Het is glorieus en sterk. Het leven in de stad wordt bepaald door vrede en gerechtigheid. Het zal aangenaam zijn daar te wonen. Geweld en verwoesting zijn afwezig (vers 18). De muren van de stad heten “Heil”, want de stad is onneembaar en de inwoners zijn er volkomen veilig. De poorten van de stad heten “Lof” want God zal daar Zijn Naam voortdurend verheerlijken.
Zon en maan zullen nog wel bestaan, maar niet meer nodig zijn vanwege de geweldige uitstraling die de tegenwoordigheid van de HEERE in de Sjechina, de wolk van de heerlijkheid waarin Hij woont, zal veroorzaken en waarbij ook de gemeente betrokken is (verzen 19-20; vgl. Op 22:5; Mt 17:2; Hd 26:13). Dit zal waarlijk de overwinning van het licht op de duisternis zijn. In zo’n toestand is geen plaats meer voor zoiets als rouw en droefheid. Die zullen wegvluchten om plaats te maken voor eeuwige vreugde (Js 35:10). Vreugde wordt altijd intenser beleefd na een periode van smart en beproeving.
21 - 22 Alles is het werk van de HEERE
21 Uw volk, zij allen zullen rechtvaardigen zijn,
voor eeuwig zullen zij de aarde in bezit nemen.
Zij zullen een stekje zijn, door Mij geplant,
een werk van Mijn handen, opdat Ik verheerlijkt zal worden.
22 De kleinste zal tot duizend worden
en de minste tot een machtig volk;
Ík, de HEERE, zal dit te zijner tijd spoedig doen komen.
In het vrederijk bestaat het hele volk van God op aarde enkel en alleen uit “rechtvaardigen” (vers 21). De goddeloze massa is omgekomen door de oordelen van God. Wat van Gods volk is overgebleven, zijn alleen zij die met berouw over hun zonden de Messias hebben aangenomen. Dit Israël van God zal het land permanent bezitten.
In het verleden heeft Israël nooit het hele erfdeel in bezit gehad, ook niet ten tijde van Salomo. Maar nu is de tijd aangebroken dat Gods belofte aan Israël in vervulling gaat. Zij zijn het “stekje” dat de HEERE heeft geplant. Het is het woord dat ook voor Christus wordt gebruikt (Js 11:1) en duidt dan ook op de levenseenheid tussen het volk en hun Messias. Zij zullen Zijn heerlijkheid uitstralen tot Zijn verheerlijking.
Het volk zal uitbundig vrucht dragen en tot een machtig volk uitgroeien (vers 22). “De kleinste” kan slaan op iemand met weinig of geen kinderen. Met “de minste” kan de onbeduidendste bedoeld zijn. De toename van de bevolking zal ook een toename van vreugdevolle gemeenschap betekenen. Als de tijd daarvoor is aangebroken, zal dit alles met grote snelheid gebeuren. En het zal zeker gebeuren, want Hij, “de HEERE”, zal het doen.