1 - 14 De wraak van de HEERE op Babel
1 Zo zegt de HEERE:
Zie, Ik ga een [storm]wind opwekken die te gronde richt,
tegen Babel en tegen de inwoners van Leb-Kamai.
2 Ik zal op Babel wanners afsturen, zodat zij het zullen wannen
en zijn land leeghalen,
want zij zullen er van alle kanten [vijandig] tegenover staan
op de dag van het onheil.
3 Laat de boogschutter zijn boog spannen tegen wie [de boog] spant,
en tegen wie zich in zijn pantser verheft.
Spaar zijn jongemannen niet,
sla heel zijn leger met de ban.
4 De gesneuvelden liggen in het land van de Chaldeeën,
wie doorstoken zijn in zijn straten.
5 Want Israël noch Juda wordt als weduwe achtergelaten
door zijn God, door de HEERE van de legermachten,
al is hun land vol van schuld
tegenover de Heilige van Israël.
6 Vlucht weg uit het midden van Babel, laat ieder zijn leven redden,
word in zijn ongerechtigheid niet verdelgd.
Want dit is de tijd van de wraak van de HEERE,
Hij vergeldt het wat het verdient.
7 Babel was in de hand van de HEERE een gouden beker,
die heel de aarde dronken maakte.
Van zijn wijn hebben de volken gedronken,
daarom gedragen de volken zich als een waanzinnige.
8 Plotseling is Babel gevallen en stukgebroken.
Weeklaag erover.
Haal balsem tegen zijn pijn,
misschien zal het genezen.
9 Wij hebben getracht Babel te genezen, maar het is niet genezen.
Verlaat het, en laten wij gaan, ieder naar zijn land,
want het oordeel erover reikt tot aan de hemel,
het is verheven tot aan de wolken.
10 De HEERE heeft onze rechtvaardige daden naar voren gebracht.
Kom, laten wij in Sion vertellen de daden van de HEERE, onze God.
11 Slijp de pijlen scherp,
vul de kokers!
De HEERE heeft de geest van de koningen van Medië opgewekt,
want Zijn plan met Babel is om het te gronde te richten,
want dit is de wraak van de HEERE, de wraak voor Zijn tempel.
12 Hef een banier omhoog tegen de muren van Babel,
versterk de bewaking,
stel wachters op,
leg hinderlagen!
Wat de HEERE Zich immers voorgenomen heeft, zal Hij ook doen:
wat Hij gesproken heeft over de inwoners van Babel.
13 U die woont aan grote wateren,
die rijk bent aan schatten,
uw einde is gekomen,
de maat van uw winstbejag.
14 De HEERE van de legermachten heeft gezworen bij Zichzelf:
Al heb Ik u met mensen gevuld als [met] treksprinkhanen,
toch zal men over u de vreugderoep aanheffen.
Dit hoofdstuk vervolgt de beschrijving van het oordeel over Babel die in het vorige hoofdstuk is begonnen. De HEERE gebruikt alle mogelijke voorbeelden en woorden om te laten weten hoezeer Hij op Babel vertoornd is en wat Hij het zal aandoen. Nu spreekt Hij over een wind die Hij zal opwekken, een wind die te gronde richt (vers 1). Die wind komt “tegen Babel en tegen de inwoners van Leb-Kamai”. “Leb-Kamai” is Hebreeuws voor ‘hart van hen die tegen Mij opstaan’. Met wind kan ook geest worden bedoeld. Hij zal in Babel een boze geest geven die hen in het verderf zal storten.
Er komen wanners op Babel af, vijanden die al het kostbare uit het land zullen weghalen, terwijl ze laten liggen wat waardeloos is (vers 2). Wannen staat ook in verbinding met de wind van vers 1. Wannen gebeurt door de wind. De wind neemt dan wel het waardeloze mee en verstrooit het, terwijl wat kostbaar is, achterblijft. De vijand zal het volk als waardeloos verstrooien en zich de schatten toe-eigenen.
Hoewel de Babyloniërs met boog en pantser klaarstaan om zich te verdedigen, zal alle tegenstand meedogenloos worden neergeslagen (vers 3). De jongemannen worden niet gespaard en heel het leger van Babel wordt met de ban geslagen. De dode lichamen liggen overal op het land en in de straten van de steden (vers 4).
De HEERE is ook vertoornd op Israël en Juda, maar over hen zal Hij Zich ontfermen (vers 5). Hun land is vol van schuld, de HEERE ziet dat terdege, maar toch zal Hij aan dat volk geen einde maken, juist omdat Hij “de Heilige van Israël” is. Jesaja gebruikt deze Naam voor de HEERE vijfentwintig keer. Jeremia gebruikt die Naam hier voor de tweede en laatste keer (Jr 50:29), beide keren in verbinding met het oordeel over Babel. Daarom roept Hij Zijn volk op uit Babel weg te vluchten en niet mee verdelgd te worden in zijn ongerechtigheid (vers 6; Jr 50:8). Babel krijgt van de HEERE het oordeel dat het verdient en de tijd daarvoor is nu gekomen.
Babel is door de HEERE gebruikt als een gouden beker, een beker met daarin de wijn van de grimmigheid van God (vers 7). Nebukadnezar is het gouden hoofd (Dn 2:38), aan wie de HEERE gezag over alle volken gegeven heeft. Hij heeft Gods oordeel over de volken uitgevoerd. Elk volk heeft voor hem gebeefd. Maar aan zijn macht is een plotseling einde gekomen (vers 8). Hij heeft zich op zijn eigen macht beroemd en geen rekening gehouden met de HEERE.
Er is wel getracht Babel weer te helen, te genezen. Babel heeft namelijk ook veel voordelen opgeleverd. Het is een goed land geweest om in te wonen. Dat men niet meer vrij is geweest, heeft geen grote rol gespeeld. De pogingen om Babel te genezen zijn echter tevergeefs gebleken (vers 9). Daarom zegt iedereen het tegen elkaar dat ze de gelegenheid te baat moeten nemen en naar het eigen land moeten terugkeren. Het is zinloos er nog langer te blijven, want de situatie verslechtert in plaats van dat die verbetert.
Israël zal zich bewust worden dat de HEERE voor hen is opgekomen (vers 10). Ze zijn zich bewust hoe de HEERE hen ziet naar Zijn raadsbesluit. Zij zeggen ook tegen elkaar naar hun land te gaan. Ze doen dat met de bedoeling om in Sion de daden van de HEERE, hun God te vertellen. Hierin ligt de les voor ons dat het goed is om, als de Heer ons uit een benauwde situatie heeft verlost, daarover te vertellen op de plaats waar Hij woont, de plaatselijke gemeente.
De HEERE roept Zijn instrument op de pijlen te scherpen en de pijlkokers te vullen (vers 11). Hij wekt de geest van de koningen van Medië op tegen Babel. Dat past in Zijn plan om Babel te gronde te richten. Babel heeft Zijn tempel verwoest en daarvoor heeft het de wraak van de HEERE over zich afgeroepen. Hij zal weten tegen Wie hij zich heeft verheven.
De HEERE begint met het laten hijsen van de vlag, waarmee Hij aangeeft dat de overwinning is behaald nog voordat de oorlog is begonnen (vers 12). Voor de strijd zelf geeft Hij bevelen om de bewaking te versterken, wachters op te stellen en hinderlagen te leggen. De zekerheid van de overwinning maakt niet overmoedig. Op deze manier zal Hij Zijn voornemen dat Hij heeft uitgesproken ook uitvoeren.
Babel woont aan grote wateren (vers 13), dat wil zeggen dat hij over veel volken heerst (Op 17:15). Babel is ook rijk. Die rijkdom heeft hij verkregen door ongebreidelde hebzucht. Zijn macht en rijkdom zijn echter waardeloos als bescherming tegen Gods oordeel. Babel heeft het aan de HEERE van de legermachten te danken dat het zo talrijk is geworden als een zwerm treksprinkhanen, maar hij heeft alle roem daarvoor aan zichzelf gegeven. Daarom heeft de HEERE van de legermachten bij Zichzelf gezworen dat Hij hem zal oordelen (vers 14). Dat zal een vreugderoep bij de onderdrukte volken teweegbrengen.
15 - 26 De almachtige HEERE en de onmachtige afgoden
15 Hij maakte de aarde door Zijn kracht,
grondvestte de wereld door Zijn wijsheid
en spande de hemel uit door Zijn inzicht.
16 Als Hij Zijn stem laat klinken, is er gedruis van wateren aan de hemel.
Hij doet dampen opstijgen van het einde van de aarde.
Hij heeft bliksemflitsen bij de regen gemaakt.
De wind brengt Hij uit Zijn schatkamers tevoorschijn.
17 Ieder mens is dom geworden, zonder kennis,
elke edelsmid is beschaamd over [zijn] beeld.
Zijn gegoten beeld is immers bedrog: er zit in hen geen adem.
18 Nietig zijn zij, bespottelijk werk,
ten tijde van hun vergelding zullen zij vergaan.
19 [Maar] het Deel van Jakob is niet als zij,
want Hij is de Formeerder van alles,
en [Israël] is de stam [die] Zijn eigendom is,
HEERE van de legermachten is Zijn Naam.
20 U bent voor Mij een strijdhamer,
wapenrusting.
Met u zal Ik volken stukslaan,
met u zal Ik koninkrijken te gronde richten.
21 Met u zal Ik het paard en zijn ruiter stukslaan,
met u zal Ik de strijdwagen en zijn ruiter stukslaan.
22 Met u zal Ik man en vrouw stukslaan,
met u zal Ik oud en jong stukslaan,
met u zal Ik jongen en meisje stukslaan.
23 Met u zal Ik de herder en zijn kudde stukslaan,
met u zal Ik de akkerbouwer en zijn juk [ossen] stukslaan,
met u zal Ik landvoogden en machthebbers stukslaan.
24 Maar Ik zal aan Babel vergelden
en aan al de inwoners van Chaldea
al hun kwaad dat zij Sion aangedaan hebben
– voor uw ogen – spreekt de HEERE.
25 Zie, Ik zál u, berg die te gronde richt, spreekt de HEERE,
[u,] die heel de aarde te gronde richt!
Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken,
Ik zal u van de rotsen afrollen
en Ik zal u maken tot een berg die in brand staat.
26 Zij zullen uit u geen steen halen voor een hoek
of een steen voor fundamenten,
want u zult eeuwige woestenijen worden, spreekt de HEERE.
De HEERE plaatst Zichzelf in Zijn almacht als Schepper voor Babel (vers 15). De schepping heeft Hij door “Zijn kracht” tot stand gebracht, terwijl Hij daarbij met “Zijn wijsheid” en “Zijn inzicht” te werk is gegaan. De hele natuur reageert op Zijn stem (vers 16). Dampen, bliksemflitsen, wind, Hij beschikt erover. Zo heeft de HEERE Zich ook eens tegenover Job opgesteld, waarna Job zich diep verootmoedigt (Jb 39:36-38; 42:1-6).
Babel heeft echter geen boodschap aan die almachtige God. Babel is een dom mens, zonder kennis van God en daardoor geheel zonder kennis (vers 17). Een edelsmid is ook een soort schepper, maar dan van een afgodsbeeld. Maar wat een bedrog, het is een doods ding. Er zit geen adem of geest in. Een edelsmid kan alleen maar iets maken wat dood is. In het licht van Wie God is, wordt het werk van de zilversmid een nietig en bespottelijk werk (vers 18) dat geen enkele bescherming biedt op de dag van het vergeldende oordeel.
Hoe geheel anders is “het Deel van Jakob”, dat is de levende HEERE (vers 19). Hij is de Formeerder van alles en heeft te midden daarvan een speciale betrekking met Israël dat Zijn eigendom is. Hij is de HEERE van de legermachten, dat is Zijn Naam. Hij staat boven alle hemelse en aardse machten en niemand is Hem gelijk.
Babel is voor de HEERE een strijdhamer, een wapenrusting om daarmee te strijden (vers 20). Babel moet zich niet verbeelden zelf iets te betekenen en zelf kracht te bezitten. Elk werk van Babel is een werk van de HEERE. De HEERE zal door Babel volken stukslaan en koninkrijken te gronde richten. Alles wat valt onder de strijdhamer van Babel, is een voorwerp van het oordeel van de HEERE.
De strijdhamer van de HEERE komt neer op “het paard en zijn ruiter” en op “de strijdwagen en zijn ruiter” (vers 21); op “man en vrouw”, op “oud en jong” en op “jongen en meisje” (vers 22); op “de herder en zijn kudde”, op “de akkerbouwer en zijn juk [ossen]”, op “landvoogden en machthebbers” (vers 23). Het woord voor “stukslaan” heeft de betekenis van krachtig en intensief stukslaan, het is verpletterend stukslaan (Ex 15:6; Ps 2:9).
Babel is een instrument in de hand van de HEERE. Dat betekent niet dat de Babyloniërs geen eigen verantwoordelijkheid hebben. Ze hebben namelijk kwaad gedaan aan Sion zonder dat de HEERE daar opdracht voor heeft gegeven (vers 24). Dat kan de HEERE niet ongestraft laten, maar zal Hij hun vergelden.
De machtige berg Babel die de hele aarde te gronde richt, zal door de HEERE geoordeeld worden (vers 25). Hij zal Zijn hand ertegen uitstrekken, zodat hij van zijn hoge rots zal rollen. Hij zal hem met Zijn vuur in brand steken, zodat het een berg wordt die in brand staat. De verwoesting zal zo radicaal zijn, dat er niets bruikbaars overblijft dat zou kunnen dienen als grondslag voor de herbouw van de stad (vers 26).
27 - 33 De naties bevolen
27 Hef een banier omhoog in het land,
blaas de bazuin onder de heidenvolken,
zet de heidenvolken in tegen [de stad],
roep tegen haar op de koninkrijken
van Ararat, Minni en Askenaz.
Stel tegen haar een legeroverste aan,
laat paarden oprukken als ruige treksprinkhanen.
28 Zet de heidenvolken tegen haar in,
de koningen van Medië, zijn landvoogden
en al zijn machthebbers,
ja, heel het land van zijn heerschappij.
29 Dan zal het land beven en pijn lijden,
want de gedachten van de HEERE tegen Babel staan vast,
om van het land van Babel een woestenij te maken,
zodat er geen inwoner [meer] is.
30 De helden van Babel houden op met strijden,
zij blijven in de bergvestingen zitten.
Hun macht is opgedroogd, zij zijn als vrouwen geworden.
Men heeft zijn woningen in brand gestoken,
zijn grendels zijn stukgebroken.
31 De [ene] ijlbode rent de [andere] ijlbode tegemoet,
de [ene] boodschapper [rent] de [andere] boodschapper tegemoet,
om de koning van Babel bekend te maken
dat zijn stad van [alle] kanten wordt ingenomen,
32 [dat] de doorwaadbare plaatsen zijn bezet,
[dat] ze de rietvelden met vuur hebben verbrand
en [dat] de strijdbare mannen door schrik overmand zijn.
33 Want zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël:
De dochter van Babel is als een dorsvloer, het is tijd dat men die aanstampt.
Nog even, en dan komt voor haar de oogsttijd.
Weer luidt het woord van de HEERE de banier omhoog te heffen in het land, dat is in het land dat de aanval op Babel moet uitvoeren (vers 27). Andere volken worden door middel van de bazuin opgeroepen zich aan te sluiten. Er moet een aanvoerder komen en een menigte van paarden. Alles wat al onder de heerschappij van de koningen van Medië is gebracht, moet worden ingezet (vers 28). Babel zal beven en pijn lijden (vers 29). De HEERE heeft het immers besloten en het staat vast. Daaraan is niets meer te veranderen. Babel zal een woestenij worden.
De helden van Babel zien de zinloosheid in om te strijden tegen de geweldige overmacht (vers 30). Ze blijven in de bergvestingen, niet om zich te verdedigen, maar om zich te verbergen voor de oprukkende vijanden. De macht die ze hebben bezeten, is “opgedroogd”, elke vitaliteit is verdwenen; ze zijn zwak als vrouwen. Hun woningen, waarmee wel kazernes bedoeld kunnen zijn, waar de helden, de soldaten, gelegerd zijn, zijn in brand gestoken. Die forten zijn nu voor iedereen toegankelijk, want de grendels zijn stukgebroken.
De koning van Babel wordt in razend tempo door een estafette van ijlboden en boodschappers op de hoogte gesteld hoe het er met “zijn stad” voorstaat (vers 31). Hij krijgt te horen dat de stad aan alle kanten wordt ingenomen en dat de vluchtwegen via de doorwaadbare plaatsen van de Eufraat bezet zijn (vers 32). Ontkomen is onmogelijk.
Zich verstoppen in het riet is ook niet mogelijk, want het riet is verbrand. Op menselijke steun hoeft hij ook niet te rekenen, want de strijdbare mannen zijn door schrik overmand en verlamd. De HEERE van de legermachten, de God van Israël, zegt dat Hij de dochter van Babel tot een dorsvloer maakt (vers 33). Die dorsvloer zal worden aangestampt door de oordelen die erover komen. De oogst is aanstaande, de oogst van het oordeel.
Veel van wat hier is beschreven, wordt door de Meden en Perzen vervuld als zij Babel veroveren (Dn 5:30). De volle vervulling zal echter in de eindtijd plaatsvinden (Op 18:1-19).
34 - 44 Zinloze verdediging van Babel
34 Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft mij verslonden, heeft mij verpletterd,
hij heeft mij neergezet [als] een leeg vat.
Hij heeft mij verzwolgen als een zeemonster,
hij heeft zijn buik gevuld met mijn lekkernijen, hij heeft mij weggespoeld.
35 [Laat] het geweld mij en mijn familie aangedaan, [komen] op Babel,
moet de inwoonster van Sion zeggen.
[Laat] mijn bloed [komen] op de inwoners van Chaldea,
moet Jeruzalem zeggen.
36 Daarom, zo zegt de HEERE:
Zie, Ik ga uw rechtszaak voeren
en Ik zal zeker wraak voor u nemen.
Ik zal zijn zee droogleggen
en zijn bron doen opdrogen.
37 Babel zal worden tot steenhopen,
een verblijf[plaats] van jakhalzen,
een verschrikking en aanfluiting,
zodat er geen inwoner [meer] is.
38 Tezamen zullen zij brullen als jonge leeuwen
en grommen als leeuwenwelpen.
39 Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank voorzetten;
Ik zal hen dronken maken, zodat zij opspringen [van schrik].
Maar zij zullen een eeuwige slaap slapen,
zij zullen niet ontwaken, spreekt de HEERE.
40 Ik zal hen afvoeren als lammeren ter slachting,
als rammen met bokken.
41 Hoe is Sesach veroverd,
de roem van heel de aarde ingenomen!
Hoe is Babel tot een verschrikking geworden
onder de volken!
42 De zee is tegen Babel opgerezen,
met een menigte van zijn golven is het bedekt.
43 Zijn steden zijn tot een woestenij geworden,
een dor land, een wildernis,
een land waarin niemand woont
en waar geen mensenkind doorheen trekt.
44 Ik zal Bel in Babel straffen,
Ik zal wat hij verzwolgen heeft, uit zijn muil halen.
De heidenvolken zullen niet meer
naar hem toestromen.
Zelfs de muur van Babel is gevallen!
Dan horen we de klacht van Jeruzalem of Sion over wat Nebukadnezar haar heeft aangedaan (vers 34). Hij heeft Sion verslonden en verpletterd en leeggeroofd als een zeemonster. Met alle lekkernijen van het land heeft hij zijn buik gevuld en het land zelf heeft hij weggespoeld door de inwoners eruit weg te voeren. De inwoonster van Sion wordt aangemoedigd te vragen om vergelding (vers 35).
Dat past bij de tijd waarin zij leeft. De gelovige van de gemeente vraagt dat niet, maar vraagt om vergeving voor zijn vijanden. In het Oude Testament en na de opname van de gemeente geldt de wet. In die perioden staat God in verbinding met Zijn aardse volk, een relatie die door de wet wordt geregeld. De tijd van de gemeente, Gods hemelse volk, op aarde wordt gekenmerkt door genade.
De HEERE beantwoordt de vraag om vergelding met de toezegging dat Hij de rechtszaak van Zijn volk zal voeren (vers 36). Hij zal wraak voor hen nemen. De grensrivier de Eufraat zal Hij droogleggen (Op 16:12), zodat de vijandige legers zonder moeite het land kunnen binnenkomen. Hij zal er ook voor zorgen dat er geen nieuwe aanvoer van water zal komen. Babel zal verwoest worden (vers 37). Alleen jakhalzen zullen er nog wonen. Geen mens zal die plaats meer begeren, omdat er verschrikking van uitgaat en het een aanfluiting is geworden.
De Babyloniërs hebben zichzelf altijd gezien als brullende jonge leeuwen waarvoor iedereen op de vlucht slaat (vers 38). Ze hoeven maar te grommen of de schrik slaat toe. Maar de HEERE zal drank aan hen voorzetten waardoor ze dronken worden en het zicht op de werkelijkheid verliezen (vers 39; vgl. Dn 5:1-4,30). Ze zullen omgebracht worden en nooit weer wakker worden. De “eeuwige slaap” is geen zielenslaap, want die bestaat niet, maar een aanduiding dat ze nooit meer macht zullen bezitten. De HEERE zal hen als slachtvee ombrengen (vers 40; vgl. Jr 12:3).
Sesach is veroverd en daarmee is de roem van heel de aarde ingenomen (vers 41). Zo betrekkelijk is de roem van de mens, die kan zomaar vergaan. Het indrukwekkende Babel is vergaan en daarmee een verschrikking geworden. Wat niemand voor mogelijk heeft gehouden, dat dit machtige Babel zou omvallen, is gebeurd. Een volkenzee is ertegen opgerezen en Babel is daarin ondergegaan (vers 42; vgl. vers 13). Zijn steden zijn onbewoonbaar verwoest, evenals het land (vers 43). Niemand woont er meer, er trekt zelfs niemand meer doorheen.
Twee dingen waardoor Babel beroemd is geweest, zijn de god Bel en de muur van de stad. De HEERE voltrekt het oordeel over Bel, de god van Babel (vers 44). Alles wat in naam van deze god is veroverd en aan hem is gewijd, alles waarvan deze gruwel de eer heeft gekregen, zal de HEERE hem ontnemen. De demonen achter deze gruwel zullen geen eer meer krijgen. De HEERE zal alle eer opeisen. Alle knie zal zich voor Hem buigen. Na het oordeel over de onzichtbare demonische bron van zijn kracht voltrekt de HEERE ook het oordeel over de muur, zijn tastbare en zichtbare bron van kracht. Alle weerstand van Babel is met de val van zijn muur gebroken.
45 - 48 Israël moet Babel ontvluchten
45 Ga weg uit zijn midden, Mijn volk,
laat ieder zijn leven redden
vanwege de brandende toorn van de HEERE.
46 Anders zal uw hart week worden en zult u bevreesd worden door het bericht dat in het land gehoord zal worden. Want er zal een bericht komen in het [ene] jaar en daarna een bericht in een [ander] jaar, en geweld in het land, heerser tegen heerser.
47 Daarom zie, er komen dagen
dat Ik de beelden van Babel zal straffen.
Heel zijn land zal beschaamd worden,
en in zijn midden zullen al zijn gesneuvelden liggen.
48 Hemel en aarde
en al wat daarin is,
zullen juichen over Babel,
want vanuit het noorden zullen de verwoesters
eropaf komen, spreekt de HEERE.
Met het oog op het oordeel over Babel roept de HEERE Zijn volk op Babel te verlaten (vers 45; vgl. vers 6). Zijn toorn is over Babel ontbrand. Als ze geen gehoor geven aan de oproep om weg te gaan uit Babel, zullen ze bang worden van het bericht dat hen zal bereiken over wat er in het land gebeurt (vers 46). Er zullen burgeroorlogen komen die de eenheid zullen verwoesten en de kracht zullen wegnemen.
Er komen dagen dat de HEERE de afgodsbeelden van Babel zal straffen (vers 47). Dan blijken die beelden geen enkele bescherming te bieden. Daarvoor hoeven ze maar naar de gesneuvelden te kijken die in hun midden liggen. Als de verwoesters uit het noorden komen en Babel verwoesten, zal dat in de hele schepping grote blijdschap veroorzaken (vers 48).
49 - 53 Zekerheid van de val van Babel
49 Zoals Babel geweest is tot een val
voor de dodelijk gewonden van Israël,
zo zullen in Babel
de dodelijk gewonden van heel de aarde vallen.
50 U die ontkomen bent aan het zwaard,
ga [op weg], blijf niet staan.
Denk vanuit verre [landen] aan de HEERE,
laat [de gedachte aan] Jeruzalem opkomen in uw hart.
51 [Zeg dan maar:] Wij zijn beschaamd geworden, want wij hebben smaad gehoord,
het schaamrood heeft ons gezicht bedekt,
want vreemden zijn gekomen
op de heilige [plaatsen] van het huis van de HEERE.
52 Daarom zie, er komen dagen,
spreekt de HEERE,
dat Ik zijn beelden zal straffen,
en de dodelijk gewonden zullen kermen in heel zijn land.
53 Al klom Babel op naar de hemel,
en al versterkte het de hoogte van zijn vesting,
[toch] zullen van Mij uit verwoesters erover komen,
spreekt de HEERE.
Babel heeft veel volken onderworpen, maar de HEERE rekent het Babel vooral aan wat het met Israël heeft gedaan (vers 49). Omdat het Israël heeft doen vallen en daar velen dodelijk heeft gewond, daarom zullen er in Babel, in het hele wereldrijk, dodelijk gewonden vallen. Dit is een aanmoediging voor Israël, voor hen die niet door het zwaard van Nebukadnezar zijn gedood, om waar ze ook zijn aan de HEERE en aan Jeruzalem te denken (vers 50). Daar moet hun hart weer naar uitgaan.
Ze mogen zich de vroegere heerlijkheid in herinnering roepen. Laat ze dat dan ook doen, maar wel met gepaste schaamte (vers 51). Het is door hun eigen ontrouw dat er nu vreemden zijn op de heilige plaatsen van het huis van de HEERE. Als die erkenning er is, zijn ze in de juiste gezindheid om terug te gaan.
De HEERE Zelf zal de weg voor hen vrijmaken door Babel en zijn afgodsbeelden te straffen (vers 52). Het land van Babel zal vol zijn van het gekerm van de dodelijk gewonden. Er is voor Babel geen ontkomen aan het oordeel van de verwoesters die de HEERE op hen afstuurt (vers 53). Hoe hoog ze ook zouden klimmen en hoe hoog ze hun vesting ook zouden bouwen, het oordeel zal hen treffen.
54 - 58 De verwoesting van Babel is totaal
54 Hoor, geschreeuw vanuit Babel,
een grote ramp vanuit het land van de Chaldeeën.
55 Want de HEERE is Babel aan het verwoesten
en Hij zal het grote geluid eruit doen vergaan;
want hun golven zullen bruisen als machtige wateren,
hun gebruis zal klinken.
56 Want de verwoester zal erover komen, over Babel,
en zijn helden zullen gevangen worden genomen,
hun bogen zijn verbroken,
want de HEERE is een God van vergeldingen,
Hij zal [het hem] zeker vergelden.
57 Ik zal zijn vorsten, zijn wijzen, zijn landvoogden, zijn machthebbers en zijn helden dronken maken, en zij zullen een eeuwige slaap slapen en niet ontwaken, spreekt de Koning, van Wie de Naam HEERE van de legermachten is.
58 Zo zegt de HEERE van de legermachten:
De brede muur van Babel
zal zeker geslecht worden,
en zijn hoge poorten
zullen met vuur aangestoken worden.
Zo hebben de volken zich voor niets moe gemaakt,
de natiën voor vuur – en zij zijn afgemat.
Jeremia ziet de verwoesters van Babel als al aanwezig. Er komt geschreeuw uit Babel (vers 54). Dat is geen krijgsgeschreeuw, maar angstgeschreeuw, vanwege de ramp die het land treft. Die ramp komt over hen van de HEERE, Die Babel verwoest. Hij zal het grote geluid van hun geschreeuw smoren in een nog veel groter geluid van de aanstormende legers die als machtige wateren bruisen (vers 55). De verwoester die over Babel komt, zal hun helden gevangennemen en elk verzet breken (vers 56). Babel heeft te maken met de HEERE als de God van de vergelding. Hij vergeldt Babel al het door hem bedreven kwaad.
Allen die in Babel verantwoordelijk zijn voor het kwaad dat ze hebben aangericht, de vorsten, wijzen, landvoogden, machthebbers en helden, zullen hun verstand en kracht verliezen en omkomen (vers 57). Ze zullen nooit meer op aarde ontwaken (vgl. vers 39) en nooit meer in de gelegenheid worden gesteld kwaad te doen. Hij Die dit zegt, is dé Koning, en Zijn Naam is HEERE van de legermachten. Daarom zal het zo gaan als Hij heeft gezegd. De muur van Babel vormt geen probleem voor Hem (vers 58). Alle werk dat eraan is verricht door mensen van allerlei herkomst, is zinloos. Alle krachten zijn verspild. Ze hebben zich voor niets moe gemaakt en afgemat. Hun werk wordt een prooi van het vuur (vgl. Hk 2:13).
59 - 64 De opdracht aan Seraja
59 Het woord dat de profeet Jeremia [als] opdracht gaf aan Seraja, de zoon van Neria, de zoon van Machseja, toen deze vanwege Zedekia, de koning van Juda, naar Babel ging, in het vierde jaar van zijn regering. Seraja nu was kwartiermeester. 60 En Jeremia schreef al het onheil dat over Babel zou komen op een boek[rol], al deze woorden die geschreven zijn tegen Babel. 61 En Jeremia zei tegen Seraja: Zodra u in Babel komt, zult u [het] bezien en al deze woorden voorlezen, 62 en zeggen: HEERE, U hebt Zelf over deze plaats gesproken dat U het zult uitroeien, zodat er geen inwoner [meer] in is, van mens tot dier, maar dat het zal worden [tot] eeuwige woestenijen. 63 Dan zal het gebeuren, zodra u het voorlezen van deze boek[rol] beëindigt, dat u daaraan een steen zult binden en hem midden in de Eufraat zult werpen. 64 Dan moet u zeggen: Zo zal Babel wegzinken en niet [meer] boven komen, vanwege het onheil dat Ik erover zal brengen. En zij zullen afgemat zijn. Tot zover de woorden van Jeremia.
Aan het einde van de lange profetie tegen Babel, na alle woorden die Jeremia over Babel heeft gesproken, heeft hij een opdracht voor Seraja (vers 59). Seraja is waarschijnlijk de broer van Baruch (Jr 32:12) en kwartiermeester van Zedekia. Als kwartiermeester moet hij ervoor zorgen dat de koning op zijn reizen overal een goed onderkomen heeft.
In het vierde jaar van de regering van Zedekia gaat hij naar Babel. Jeremia heeft al het onheil dat hij over Babel heeft aangekondigd, in een boekrol geschreven (vers 60). Het zijn de woorden die waarschijnlijk door Baruch zijn opgeschreven toen Jeremia ze uitsprak. De boekrol geeft hij mee aan Seraja als deze naar Babel gaat. Als hij in Babel komt, moet hij eerst goed om zich heen kijken (vers 61). Hij zal alle heerlijkheid en macht van Babel zien.
Vervolgens moet hij alle woorden van de boekrol voorlezen. Hij moet dat doen met het gebed tot de HEERE dat Hij deze woorden over Babel heeft gesproken (vers 62). Als een ware Elia zal hij zich bewust zijn dat hij voor de HEERE staat en niet voor de macht van Babel (vgl. 1Kn 17:1a). Voor Babel zal het door de HEERE aangekondigde einde zeker komen. Er zal niets van overblijven. Jeremia heeft de ondergang van Babel aangekondigd, zoals hij die van Juda en Jeruzalem heeft aangekondigd, al is er van beide ondergangen nog niet veel te zien en al geloven velen er al helemaal niet in.
Als Seraja klaar is met voorlezen, moet hij een steen aan de boekrol binden en hem midden in de Eufraat, waar de rivier het diepst is, werpen (vers 63). Als hij dat heeft gedaan, moet hij verklaren waarom hij dat heeft gedaan, wat die daad betekent (vers 64). Net zoals de boekrol naar de diepte van de rivier is gezonken om nooit meer boven te komen, zal Babel wegzinken en nooit meer boven komen (Op 18:21). Dit is het onheil dat de HEERE over Babel heeft besloten. De afmattende inspanningen om Babel overeind te houden blijven zonder resultaat. We zien hier dat Jeremia, in de tijd dat hij oproept tot onderwerping aan Babel, tegelijk de uiteindelijke val van die stad aankondigt.
Hiermee eindigen de woorden van Jeremia. Zijn dienst zit erop. Zijn profetie tegen Babel is bedoeld als bemoediging voor het geloof van het volk van Juda. Het hoofdstuk dat nog volgt, beschrijft de verovering van Jeruzalem door Nebukadnezar. Maar vooraf is duidelijk gezegd dat de macht van Nebukadnezar niet onbeperkt en niet eindeloos is. God heeft het laatste woord. Deze wetenschap geeft alleen steun als we God op Zijn woord vertrouwen.