1 - 6 Het overblijfsel vraagt raad
1 Toen naderden alle bevelhebbers van de legers, Johanan, de zoon van Kareah, Jezanja, de zoon van Hosaja, en heel het volk, van klein tot groot, 2 en zij zeiden tegen de profeet Jeremia: Laat onze smeekbede toch voor uw aangezicht terechtkomen en bid voor ons tot de HEERE, uw God, voor heel dit overblijfsel, want wij zijn uit velen met weinigen overgebleven, zoals u [met] eigen ogen aan ons ziet. 3 Moge de HEERE, uw God, ons de weg bekendmaken die wij moeten gaan en de zaak die wij moeten doen. 4 Toen zei de profeet Jeremia tegen hen: Ik heb geluisterd. Zie, overeenkomstig uw woorden ga ik bidden tot de HEERE, uw God. En het zal gebeuren dat ik elk woord dat de HEERE u zal antwoorden, u bekend zal maken. Geen woord zal ik u onthouden. 5 Toen zeiden zíj tegen Jeremia: Moge de HEERE tussen ons als een waarachtig en betrouwbaar Getuige zijn. Voorwaar, wij zullen zo doen overeenkomstig elk woord waarmee de HEERE, uw God, u tot ons zendt. 6 Hetzij goed, hetzij kwaad, wij zullen luisteren naar de stem van de HEERE, onze God, tot Wie wij u zenden, zodat het ons goed zal gaan wanneer wij luisteren naar de stem van de HEERE, onze God.
Voordat het overblijfsel verder trekt, gaan ze allemaal, van klein tot groot, naar Jeremia om hem te vragen voor hen te bidden tot “de HEERE, uw God” (verzen 1-2). Door zo over de HEERE te spreken lijkt het erop dat ze zelf geen echte omgang met Hem kennen. Ze zien in Jeremia een middelaar. Wel is er een ongewone, zeldzame eenheid onder het overblijfsel. Ze willen allemaal, zonder uitzondering, weten wat ze moeten doen en waarheen ze moeten gaan en willen dat God het hun bekendmaakt (vers 3). Dat is een goede zaak.
We horen hier weer van Jeremia. We weten dat hem rijkdom en gemak is aangeboden als hij zou meegaan naar Babel, maar dat hij ook in het land zou mogen blijven. Hij heeft voor het laatste gekozen, want hij wil bij het geringe overblijfsel blijven. Hij wil graag aan hun verzoek voldoen (vers 4). Hij zal aan de HEERE, van Wie hij tegen hen zegt dat Hij “uw God” is, vragen overeenkomstig hun wens en hun bekendmaken wat Hij zal antwoorden. Jeremia benadrukt dat hij van het antwoord geen woord zal weglaten, maar hun elk woord zal meedelen dat de HEERE heeft gesproken.
Daarop verklaart het gezelschap met een beroep op de HEERE “als een waarachtig en betrouwbaar Getuige” dat ze precies zo zullen doen als Hij zal antwoorden (vers 5). Ze bevestigen hun belofte met de verzekering dat hoe het antwoord ook zal zijn, zij naar “de stem van de HEERE”, Die ze nu wel “onze God” noemen, zullen luisteren (vers 6). Daarbij getuigen ze ervan dat het luisteren naar de stem van de HEERE voor hen betekent dat het hun goed zal gaan.
Het lijkt op het zweren van een eed (vgl. Gn 31:50; 1Sm 12:5). Het is hier net als bij de Sinaï, waar Gods volk ook zo betuigt dat ze alles zullen doen wat de HEERE hun zal gebieden (Ex 19:8). Het verschil is dat het volk bij de Sinaï dit zegt, terwijl ze blind zijn voor hun onvermogen om te gehoorzamen, terwijl het gezelschap hier al bij voorbaat heeft besloten wat ze zullen doen.
7 - 17 Het antwoord van de HEERE
7 Het gebeurde na verloop van tien dagen dat het woord van de HEERE tot Jeremia kwam. 8 Toen riep hij Johanan, de zoon van Kareah, en alle bevelhebbers van de legers die bij hem waren, en heel het volk, van klein tot groot, [bijeen]. 9 Hij zei tegen hen: Zo zegt de HEERE, de God van Israël, tot Wie u mij hebt gezonden om uw smeekbede voor Zijn aangezicht uit te storten: 10 Als u in dit land blijft wonen, zal Ik u bouwen en niet afbreken, en u planten en niet wegrukken, want Ik heb berouw over het onheil dat Ik u heb aangedaan. 11 Wees niet bevreesd voor de koning van Babel, voor wie u [nu] bevreesd bent. Wees niet bevreesd voor hem, spreekt de HEERE, want Ik zal met u zijn om u te verlossen en u te redden uit zijn hand. 12 Ik zal u barmhartigheid bewijzen, zodat hij u barmhartig zal zijn en u naar uw land terug zal brengen. 13 Maar als u zegt: Wij blijven niet in dit land, en daarmee niet luistert naar de stem van de HEERE, uw God, 14 door te zeggen: Nee, maar wij zullen het land Egypte binnengaan, waar wij geen oorlog zullen zien, niet het geluid van de bazuin zullen horen, niet zullen hongeren naar brood, dáár willen wij wonen – 15 nu dan, in dat geval, hoor het woord van de HEERE, overblijfsel van Juda! Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Als u metterdaad uw zinnen erop zet om Egypte binnen te gaan en u [het] binnengaat om daar als vreemdeling te verblijven, 16 dan zal het gebeuren dat het zwaard waarvoor u bevreesd bent, u daar in het land Egypte zal inhalen, en de honger waarvoor u bezorgd bent, u daar [in] Egypte zal achtervolgen, zodat u dáár zult sterven. 17 Zo zullen al de mannen zijn die hun zinnen erop zetten om Egypte binnen te gaan om daar als vreemdeling te verblijven. Zij zullen sterven door het zwaard, door de honger en door de pest. Er zal van hen niemand zijn die ontvlucht of ontkomt aan het onheil dat Ik over hen zal brengen.
Jeremia heeft hun verzoek aan de HEERE overgebracht. De HEERE antwoordt niet direct. Na tien dagen wachten komt het antwoord (vers 7; vgl. Dn 10:12-13). Deze tien dagen zullen een grote oefening zijn geweest voor Jeremia en voor het overblijfsel. Voor Jeremia is het een oefening om te wachten. Ook zal hij zich hebben afgevraagd wat het antwoord zal zijn, hoewel hij waarschijnlijk uit alle eerdere mededelingen van de HEERE zal hebben geweten wat dat antwoord zal zijn. Ook het overblijfsel zal in spanning hebben gewacht. Hun angst voor de Babyloniërs is groot. De enige oplossing die zij zien, is verder vluchten naar Egypte, waarheen ze op weg zijn. De tien dagen zijn een test voor het geloof, een test om te zien of er echt geloof is.
Als Jeremia het woord van de HEERE heeft gehoord, roept hij allen bij zich die tot hem gekomen zijn om zijn raad te vragen en voor wie hij gebeden heeft (vers 8; vers 1). Hij leidt het antwoord van de HEERE in door Hem als “de HEERE, de God van Israël” voor te stellen en hen eraan te herinneren dat zij hem tot Hem hebben gezonden om hun smeekbede voor Hem uit te storten (vers 9). Hij is en blijft de trouwe profeet die spreekt wat de HEERE hem heeft gezegd.
Het antwoord is uitvoerig en niet anders dan wat hij steeds tegen het volk heeft gezegd tijdens de belegering van de stad door de Babyloniërs (vers 10). De dreiging nu is dezelfde en het antwoord ook. Als ze in het land blijven, zullen ze in leven blijven. De HEERE zal hen zelfs bouwen en planten. Hij kent hun vrees voor de koning van Babel. Daarom verzekert Hij hen ervan dat ze niet bang hoeven te zijn voor hem, want Hij zal bij hen zijn om hen te redden en hen te verlossen uit zijn hand (vers 11). Hij zal hen niet alleen geen kwaad doen, maar hen zelfs barmhartigheid bewijzen en hen in hun land terugbrengen (vers 12). Dat lijkt erop te wijzen dat ze wel eerst naar Babel zullen worden meegenomen, maar daar barmhartigheid zullen vinden. Het kan ook zijn dat dit nu al zo is, omdat ze op weg zijn naar Egypte.
In elk geval zien we hier wat voor een wonderbare God we hebben, Die na zoveel verwerping van de kant van Zijn volk, Zich nog zo voor Zijn volk inzet om hen te zegenen. Als ze maar willen luisteren en Hem willen geloven. Hij kent hun onoprechtheid, maar daarmee is Zijn toezegging niet minder waar.
De HEERE waarschuwt hen ook met het oog op het geval dat ze niet luisteren naar Zijn stem (vers 13). Hij kent hun hart en dat het mogelijk is dat ze zeggen dat ze naar Egypte zullen gaan omdat ze menen dat ze daar veilig zullen zijn, geen oorlog zullen zien of de dreiging ervan maar zullen horen en dat daar ook eten genoeg zal zijn (vers 14). Als ze van plan zijn wel naar Egypte te gaan, al is het om daar als vreemdeling te verblijven (vgl. Ru 1:1), dan moeten zij, “overblijfsel van Juda”, nog eens goed luisteren naar “het woord van de HEERE” (vers 15). Hij “de HEERE van de legermachten, de God van Israël”, spreekt tot hen. Het is alsof de HEERE Zich in al Zijn grootheid voor hen plaatst om Zijn spreken nog meer nadruk te geven en hen ertoe te bewegen toch naar Hem te luisteren en Hem te gehoorzamen.
Ze zullen in Egypte juist ontmoeten wat ze menen te ontvluchten (vers 16). Ze zullen daar niet in leven blijven, maar er sterven. Dat zal het lot zijn van alle mannen die hun zinnen erop hebben gezet om in Egypte een veilig heenkomen te zoeken en daar als vreemdeling te willen verblijven (vers 17). Niemand zal ontkomen aan het onheil, want het onheil komt niet van Babel, maar van de HEERE Zelf. Deze teleurstelling kunnen ze voorkomen als ze naar Hem luisteren. Teleurstelling in verwachtingen is het gevolg van verkeerde verwachtingen, verwachtingen die zijn gebaseerd op onze eigen overleggingen en niet op wat God heeft gezegd.
Abraham, Izak en Jerobeam hebben gemeen dat ze een tijd in Egypte hebben doorgebracht. Het zijn geen gezegende verblijven geweest. De lessen van mensen die de wereld – Egypte is een beeld van de wereld – als oplossing hebben gezien voor een probleem, moeten ons helpen om daar niet ons heil te zoeken. Blijf bij de Heer en Hij zal ons zegenen. Zijn we bang voor de een of andere macht? De Heer zal ons beschermen. Als we alleen op de macht zien die ons bang maakt, begeven we ons in een andere macht, die ons werkelijk zal verderven. Weglopen voor problemen voert tot grotere problemen.
18 - 22 Straffen voor het verblijf in Egypte
18 Want zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zoals Mijn toorn en Mijn grimmigheid is uitgestort over de inwoners van Jeruzalem, zo zal Mijn grimmigheid over u worden uitgegoten, als u in Egypte gekomen zult zijn. U zult zijn tot een vervloeking en tot een verschrikking, tot een vloek en tot smaad. U zult deze plaats niet meer [terug]zien. 19 De HEERE heeft tot u gesproken, overblijfsel van Juda. Ga Egypte niet binnen! U moet goed weten dat ik u heden gewaarschuwd heb. 20 Ja, u hebt uzelf misleid. Ú immers hebt mij tot de HEERE, uw God, gezonden om te zeggen: Bid voor ons tot de HEERE, onze God. En overeenkomstig alles wat de HEERE, onze God, zal zeggen, maak [dat] zo ons bekend, en wij zullen [het] doen. 21 Nu heb ik het u heden bekendgemaakt, maar u hebt niet willen luisteren naar de stem van de HEERE, uw God, namelijk naar alles waarmee Hij mij tot u heeft gezonden. 22 Nu dan, u moet goed weten dat u sterven zult door het zwaard, door de honger en door de pest, in de plaats waarheen u geneigd was te gaan om daar als vreemdeling te verblijven.
Na de beloften en de waarschuwingen komen de bedreigingen die de vorm aannemen van vergelding omdat de HEERE het hart van het volk kent. Als ze in Egypte zullen komen, zal de HEERE daar Zijn toorn en grimmigheid over hen uitstorten, zoals Hij dat heeft gedaan over de inwoners van Jeruzalem (vers 18). Ze zullen daar geen getuigen van Hem zijn, maar tot een vervloeking en verschrikking, tot vloek en smaad. De Egyptenaren zullen hen niet als vrienden begroeten. Maar terugkeren naar het land Juda zal er ook niet bij zijn. Egypte zal het land van hun begrafenis worden en niet het beloofde land.
Het is indrukwekkend hoe duidelijk God spreekt en waarschuwt. Ze hebben het resultaat van hun vorige ongehoorzaamheid aan Zijn duidelijke woorden over de verwoesting van Jeruzalem voor ogen. Ze hebben met eigen ogen gezien dat de HEERE Zijn woord waargemaakt. Nu waarschuwt Hij opnieuw, maar zij willen opnieuw niet luisteren. Hoe hardleers is toch de mens!
Jeremia onderstreept nog eens wat de HEERE heeft gesproken en dat hij, Jeremia, hen heeft gewaarschuwd Egypte niet binnen te gaan (vers 19). Hij legt de hele verantwoordelijkheid voor hun gaan naar Egypte bij henzelf. Ze handelen in zelfmisleiding. Ze hebben hem immers naar de HEERE gezonden om voor hen te bidden? Hebben ze niet gezegd dat ze alles zullen doen, wat hij hun van de HEERE bekend zal maken? Welnu, hij heeft het bekendgemaakt, maar ondanks dat luisteren ze niet en doen ze niet wat de HEERE heeft gezegd (vers 21). Dan moeten ze nu de gevolgen van hun eigenwillige keus onder ogen zien (vers 22). Ze moeten goed weten dat ze zullen omkomen op de plaats waar ze denken te ontkomen.