1 - 4 Hananja spreekt Jeremia tegen
1 Het gebeurde in hetzelfde jaar, aan het begin van het koningschap van Zedekia, de koning van Juda, in het vierde jaar, in de vijfde maand, [dat] de profeet Hananja, de zoon van Azzur, die uit Gibeon [kwam], voor de ogen van de priesters en van heel het volk in het huis van de HEERE tegen mij zei: 2 Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Ik zal het juk van de koning van Babel breken! 3 Binnen twee volle jaren breng Ik alle voorwerpen van het huis van de HEERE naar deze plaats terug, die Nebukadnezar, de koning van Babel, uit deze plaats heeft meegenomen en naar Babel heeft gebracht. 4 Ook breng Ik Jechonia, de zoon van Jojakim, de koning van Juda, en alle ballingen van Juda die in Babel zijn gekomen, naar deze plaats terug, spreekt de HEERE, want Ik breek het juk van de koning van Babel.
Uit vers 1 blijkt dat het eerste vers van het vorige hoofdstuk ook het koningschap van Zedekia betreft (Jr 27:1). In het vierde jaar van Zedekia treedt er een valse profeet op, Hananja. Deze man komt uit Gibeon, een plaats met een godsdienstige historie. Daar heeft de tabernakel gestaan in de laatste dagen van David en de eerste dagen van Salomo. Deze plaats heeft traditie.
Hananja waagt het in de Naam van de HEERE van de legermachten de valse profetie uit te spreken dat de HEERE het juk van de koning van Babel binnenkort zal breken (vers 2). Hij doet dat “voor de ogen van de priesters en van heel het volk”. Met zijn valse profetie beïnvloedt hij zowel de godsdienstige leiders als het gewone volk. Hij laadt daarmee een grote verantwoordelijkheid op zich.
Wat hij zegt, druist volledig in tegen wat Jeremia, de profeet uit Anathoth, in de Naam van de HEERE heeft gesproken. Hierdoor wordt het volk met twee tegengestelde boodschappen geconfronteerd die allebei in de Naam van de HEERE zijn uitgesproken. Wat moeten ze geloven? Ze geloven niet de woorden van de HEERE, maar de boodschap die hen het meeste bevalt, de boodschap van een spoedig herstel. Mogelijk is de aanleiding daartoe het verbond dat Zedekia met andere naties heeft gesloten om zich gezamenlijk tegen Babel te verweren (Jr 27:3). Menselijke inspanningen om zich te bevrijden van een juk spreken hen meer aan dan zich voor de HEERE te verootmoedigen.
Hananja is zelfs zo vermetel te zeggen dat binnen twee volle jaren de HEERE alle voorwerpen van de tempel uit Babel terugbrengt naar Jeruzalem (vers 3). Hij benadrukt het tijdselement door dat als eerste te noemen. Ook voorspelt hij de terugkeer van Jechonia en alle ballingen (vers 4). Ook dat doet hij in de Naam van de HEERE. Hieruit blijkt dat zijn voorkeur en ook die van het volk uitgaat naar Jechonia boven Zedekia. Nog eens spreekt hij het uit dat de HEERE het juk van de koning van Babel zal breken.
5 - 9 Jeremia’s beroep op het verleden
5 Toen zei de profeet Jeremia tegen de profeet Hananja voor de ogen van de priesters en voor de ogen van heel het volk, die in het huis van de HEERE stonden, 6 – toen zei de profeet Jeremia: Amen, zo doe de HEERE! Moge de HEERE de woorden die u geprofeteerd hebt, bevestigen door de voorwerpen van het huis van de HEERE en door alle ballingen uit Babel terug te brengen naar deze plaats. 7 Maar luister toch naar dit woord, dat ik spreek ten aanhoren van u en ten aanhoren van heel het volk: 8 De profeten die vóór mij en vóór u vanouds geweest zijn, die hebben tegen vele landen en tegen grote koninkrijken geprofeteerd van oorlog, van onheil en van pest. 9 [Maar] van de profeet die profeteert van vrede, als het woord van die profeet uitkomt, van die profeet zal erkend worden dat de HEERE hem in waarheid heeft gezonden.
Jeremia richt zich tot de profeet Hananja, terwijl de priesters en het volk staan toe te kijken (vers 5). Hier staat profeet tegenover profeet. Hananja staat ogenschijnlijk sterk. Hij heeft een krachtige, aangename boodschap, die er bij het volk goed ingaat. Jeremia heeft een zwak voorkomen. Hij staat met een juk op zijn nek en heeft een onaangename boodschap. Maar we zien in Jeremia hoe Gods kracht in zwakheid werkt.
Jeremia spreekt niet voor hun oren, maar voor hun “ogen”. Zij staan erbij en kijken ernaar. Met een ‘amen’ stemt Jeremia in met wat Hananja heeft gezegd (vers 6). Hij bedoelt daarmee dat hij wel zou willen dat Hananja gelijk heeft. Hij weet echter dat het niet zo is. De ballingschap zal niet twee jaar, maar zeventig jaar duren. Dat heeft de HEERE gesproken. De tijd zal leren dat de profetie van Hananja een leugenprofetie is (Dt 13:1-5).
Dan richt hij zich tot de oren van Hananja en tot de oren van het volk (vers 7). Hij wijst erop dat Hananja en hij niet de eerste profeten zijn (vers 8). Er zijn al heel wat profeten voor hen geweest. We kunnen daarbij denken aan Jesaja, Amos, Micha. Tegen wie en wat hebben zij geprofeteerd? Ze hebben tegen vele landen en grote koninkrijken geprofeteerd “van oorlog, van onheil en van pest”. Ze hebben geen aangename boodschap gebracht. Dat dit echte profeten zijn, kunnen ze allemaal weten. Ze hebben immers gezien dat hun profetieën zijn uitgekomen.
Van de profeet die van vrede profeteert, dat is Hananja, moet dat nog blijken. Als de voorspelde vrede uitkomt, zal van die profeet erkend worden dat de HEERE hem in waarheid heeft gezonden (vers 9; Dt 18:20-22). Jeremia kan zo spreken omdat hij weet dat Hananja een leugenprofeet is. Het kenmerk van een leugenprofeet is dat hij altijd voorspoed voorspelt zonder er enige voorwaarde aan te verbinden en zonder de noodzaak van bekering.
10 - 11 Het antwoord van Hananja
10 Toen nam de profeet Hananja het juk van de nek van de profeet Jeremia af en brak het. 11 En Hananja zei voor de ogen van heel het volk: Zo zegt de HEERE: Zo zal Ik binnen twee volle jaren het juk van Nebukadnezar, de koning van Babel, van de nek van alle volken breken. En de profeet Jeremia ging zijns weegs.
Hananja zou gewillig moeten zijn om op de HEERE te wachten of zijn profetie ook zou uitkomen. Hij weet echter dat hij zijn profetie verzint. Wat Jeremia zegt, maakt hem bang. Hij is te trots om toe te geven dat hij leugen profeteert. Zijn reactie bestaat uit een daad en een verklaring daarvan. Om indruk te maken op het volk onderstreept hij zijn woorden met een gewelddadige actie. Hij neemt het juk van de nek van de profeet Jeremia en breekt het (vers 10). Hij kan het niet langer aanzien. Dit juk, dit symbool van onderwerping en onderdrukking, is een doorn in zijn oog. Dat moet stuk. Alsof daarmee de betekenis ervan ook tenietgedaan zou zijn.
Het volk staat erbij en kijkt ernaar (vers 11). Hananja voegt aan zijn daad de verklaring toe die het volk aangenaam in de oren zal hebben geklonken. Als hij de betekenis van zijn daad uitlegt, begint hij zijn woorden weer met de formule die echte profeten gebruiken. Weer misbruikt hij de Naam van de HEERE.
We horen geen reactie van de priesters of het volk. Zij zullen instemmend hebben geknikt bij de woorden die Hananja spreekt. Dit is tenminste taal van hoop, vinden ze. Verlossing op korte termijn. Ook Jeremia reageert niet, maar gaat “zijns weegs”. Hij gaat geen woordenstrijd aan. Soms is het beter te zwijgen en weg te gaan, dan nog langer tegen een leugenprofeet in te gaan. Hij weet dat hij de HEERE aan zijn zijde heeft.
Hierin is Jeremia een voorbeeld voor iedere dienaar van de Heer. Hij heeft krachtig getuigd tegen het kwaad voor koningen en vorsten, voor priesters en volk. Hier doet hij dat niet meer. Hij is uitgepraat met Hananja en begint geen woordenstrijd “die tot niets dient dan tot ondergang van de hoorders” (2Tm 2:14). Het is goed om op zeker moment niet meer in te gaan op de beweringen van de tegenstanders van God en Zijn Woord. Jeremia laat het aan de HEERE over om tussen een profeet en een profeet te oordelen.
12 - 14 Jeremia’s krachtiger verklaring
12 Toen kwam het woord van de HEERE tot Jeremia, nadat de profeet Hananja het juk van de nek van de profeet Jeremia had gebroken: 13 Ga tegen Hananja zeggen: Zo zegt de HEERE: Jukken van hout hebt u gebroken, nu zult u in plaats daarvan jukken van ijzer maken. 14 Want zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Ik heb een juk van ijzer gelegd op de nek van al deze volken, om Nebukadnezar, de koning van Babel te dienen, en zij zullen hem dienen, ja, Ik heb hem ook de dieren van het veld gegeven.
De HEERE spreekt tot Jeremia, nadat “de profeet Hananja” het juk van de nek van “de profeet Jeremia” had gebroken (vers 12). Zowel Jeremia als Hananja wordt in hun confrontatie telkens weer profeet genoemd. Het is een grote beproeving te worden tegengestaan door mensen die dezelfde positie in Gods volk hebben. Jeremia heeft de zaak in de handen van de HEERE gegeven. Van Hem krijgt hij nu de opdracht tegen Hananja te profeteren (vers 13).
Hij moet tegen hem zeggen dat de houten jukken die hij heeft gebroken, vervangen zullen worden door ijzeren jukken (Dt 28:48). Het houten juk is het zachte juk van de wil van God. Het ijzeren juk is het harde juk van de zonde. Die jukken zal Hananja zelf maken, dat wil zeggen die komen op hem door zijn eigen schuld. Het aanzetten tot opstand, die niets zal baten, heeft hem alleen maar een nog zwaardere overheersing opgeleverd. De HEERE zal dat doen door Nebukadnezar aan wie Hij de macht over al de volken gegeven heeft, waarbij Hij ook de dieren van het veld in zijn hand heeft gegeven (vers 14).
15 - 17 Dood van de profeet Hananja
15 Toen zei de profeet Jeremia tegen de profeet Hananja: Luister toch, Hananja, de HEERE heeft u niet gezonden. Ú echter hebt dit volk op leugen doen vertrouwen. 16 Daarom, zo zegt de HEERE, zie, Ik ga u wegwerpen van de aardbodem. Dit jaar sterft u, omdat u hebt opgeroepen afvallig te worden van de HEERE. 17 En de profeet Hananja stierf in datzelfde jaar, in de zevende maand.
Jeremia heeft nog een woord voor Hananja persoonlijk (vers 15). Het is een bewogen woord, een oproep om toch te luisteren en zijn zonde in te zien dat hij niet gezonden is door de HEERE en het volk op leugen heeft doen vertrouwen. Misschien is het een oproep zoals Jozua eens aan Achan heeft gedaan (Jz 7:19). Het oordeel staat evenwel vast. De HEERE gaat hem verwerpen van de aardbodem (vers 16). Hananja heeft opgeroepen afvallig te worden, niet van Babel, maar van de HEERE. Dit is de zonde van de antichrist, van wie Hananja een beeld is (vgl. Js 22:15-19).
In het Hebreeuws is er een woordspeling in vers 15 en vers 16. Omdat de HEERE Hananja “niet gezonden” (lo-selahaka) heeft, zegt Hij dat Hij hem weg “zal zenden” (mesallehaka) van de aardbodem, dat wil zeggen dat hij zal sterven. Anders gezegd: Hananja is niet als profeet door de HEERE tot Zijn volk gezonden, maar wordt nu wel door de HEERE uit het leven weggezonden.
Jeremia noemt ook een termijn. Het is de termijn waarbinnen Hananja zal sterven, dat is binnen zeven maanden. Halverwege dat jaar, twee maanden na de aankondiging (vers 1), sterft Hananja door het oordeel van God (vers 17; vgl. Ez 11:13).
Het zijn twee maanden die de HEERE aan zijn leven toevoegt, waarin hij nog gebruik zou hebben kunnen maken van de genade. Of hij dat heeft gedaan, weten we niet. Met zijn dood is het gezag van de ware profeet bevestigd. Deze gebeurtenissen onderstrepen de dienst van Jeremia.