Inleiding
Het boek Jeremia is een profetisch boek dat zich vooral tot het geweten van het volk Israël en dan in het bijzonder tot dat van Jeruzalem en Juda richt. Dat is nodig, omdat het volk zich van God heeft afgekeerd met als gevolg de dreiging van het oordeel. De opleving onder koning Josia die het volk in diezelfde tijd beleeft, zal blijken slechts tijdelijk en oppervlakkig te zijn. Jeremia weet dat het volk innerlijk niet is veranderd.
De periode waarin Jeremia profeteert, is lang. Hij begint met profeteren na het jaar waarin Josia Jeruzalem en het land van de afgoden reinigt en eindigt met profeteren nadat de stad Jeruzalem door Nebukadnezar is verwoest. De hele periode beslaat een tijd van ruim veertig jaar. Jeremia is rond 646 v.Chr. geboren, wordt rond 626 v.Chr. tot profeet geroepen en sterft waarschijnlijk niet lang na 586 v.Chr., het jaar van de val van Jeruzalem. Die hele periode is voor Jeremia een tijd van ellende en nood. Zijn leven kan worden gekarakteriseerd als één lang martelaarschap.
Jeremia, de profeet
Jeremia vertelt meer dan enige andere profeet over zichzelf. We horen veel uitingen van zijn emoties. Het hart van de profeet is vol pijn en verdriet omdat hij het volk liefheeft en tegelijk een diep gevoel heeft van de betrekking waarin het volk tot de HEERE, Jahweh, staat. Dat veroorzaakt een voortdurende innerlijke strijd. Enerzijds ziet hij de waarde die het volk voor de HEERE heeft en anderzijds wordt hij gedrongen door een heilige jaloersheid voor de heerlijkheid en de rechten van God.
De omstandigheden waarin Jeremia zich bevindt en de ervaringen die hij daarin beleeft, tonen duidelijker dan waar ook aan wat het is om ‘profeet’ te zijn. Hij heeft als een eenzame gediend, zonder familie – hij was niet getrouwd (Jr 16:2) –, nagenoeg zonder vrienden en verworpen door zijn volk. Zijn dienst is, menselijk gesproken, ook nog eens zonder resultaat.
In veel van zijn dienst herinnert hij meer dan enige andere profeet aan de Heer Jezus. Jeremia lijkt in veel opzichten op Hem. Hij is verworpen, net als de Heer Jezus. De Heer Jezus heeft gehuild over Jeruzalem, Jeremia ook. Jeremia is de eenzame profeet, evenals de Heer Jezus. Hij is gevangengenomen zonder oorzaak en veroordeeld zonder schuldig te zijn, evenals de Heer Jezus.
De overeenkomsten zijn echter ook ten dele, want de Heer Jezus is in alles volmaakt en dat is Jeremia niet. Bovenal heeft de Heer Jezus Zijn leven gegeven tot een losprijs voor velen, wat onmogelijk van Jeremia gezegd kan worden.
Jeremia heeft voor het volk gepleit bij God, maar ziet dat het niets uitwerkt bij het volk. Het volk verwerpt God en het getuigenis dat Hij zendt. Het resultaat is dat de HEERE niet meer naar de gebeden voor Israël wil luisteren en zelfs niet meer naar de gebeden van Jeremia. Dit alles maakt van de profeet een ware man van smarten.
Twee dingen houden hem staande. In de eerste plaats de kracht van de Geest van God Die hem leidt en door Wie hij het oordeel aankondigt, ondanks de tegenspraak en de vervolging die zijn deel zijn. In de tweede plaats de openbaring van de eindzegen waarmee het volk naar de onveranderlijke raadsbesluiten van God gezegend zal worden.
Indeling van het boek
1. Jeremia 1 verhaalt de roeping van Jeremia door de HEERE om Zijn profeet te zijn.
2. Jeremia 2-20 zijn niet voorzien van een datering. Het lijkt erop dat de meeste profetieën in die hoofdstukken zijn ontstaan tijdens de regering van Josia. De onderwerpen ervan zijn krachtige getuigenissen tegen het volk over hun ontrouw, doorweven met uitingen van de zielensmart van de profeet. Ook horen we ernstige waarschuwingen voor de inval van een vijand die uit het noorden zal komen.
3. Jeremia 21-45 volgen niet overal een chronologische volgorde. Ze bestaan uit profetieën die waarschijnlijk in verschillende tijdvakken zijn gedaan. Ze bevatten het oordeel dat achtereenvolgens zal komen over de verschillende geslachten van het huis van David, maar ook over de valse profeten die het volk misleiden. We vinden daarbij gebeurtenissen die Jeremia zelf betreffen.
4. Jeremia 46-51 bevatten profetieën over tien heidense volken.
5. De profetieën eindigen in Jeremia 52 met de mededelingen van het verschillende lot van hen die als gevangenen naar Babel zijn weggevoerd en van hen die met Zedekia in Jeruzalem zijn achtergebleven.
Een suggestie voor een historische volgorde in verbinding met de koningen die tijdens het profeteren van Jeremia hebben geregeerd, is als volgt:
De regering van Josia (639-609 v.Chr.) (Jeremia 1-6)
De regering van Joahaz (609 v.Chr., drie maanden) (Jeremia 22)
De regering van Jojakim (609-597 v.Chr.) (Jeremia 7-20; 25-26; 35-36; 45-49)
De regering van Jojachin (597 v.Chr., drie maanden) (Jeremia 13; 22-23?)
De regering van Zedekia (597-586 v.Chr.) (Jeremia 21; 24; 27-34; 37-44; 46; 50-52)
1 - 3 Jeremia en zijn tijd
1 De woorden van Jeremia, de zoon van Hilkia, uit de priesters die in Anathoth waren, in het land van Benjamin. 2 Tot hem kwam het woord van de HEERE in de dagen van Josia, de zoon van Amon, de koning van Juda, in het dertiende jaar van zijn regering. 3 Ook kwam het [tot hem] in de dagen van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda, totdat het elfde jaar van Zedekia, de zoon van Josia, de koning van Juda, voorbij was [en] totdat Jeruzalem in de vijfde maand in ballingschap ging.
Wat we in dit boek lezen, zijn “de woorden van Jeremia” (vers 1). Er zijn woorden die hij spreekt in de Naam van de HEERE, woorden die van de HEERE komen en die hij tot het volk moet spreken. Er zijn ook woorden die zijn persoonlijke gevoelens weergeven. In al zijn woorden horen we een man die leeft in nauwe gemeenschap met de HEERE.
De naam “Jeremia” betekent onder andere ‘de HEERE is verheven’. Dat laat hij zeker zien in de twee boeken die we van hem in de Bijbel hebben. De Heilige Geest leidt hem om de namen ‘HEERE’, Jahweh, en ‘Heere’, Adonai, ruim zevenhonderd keer in zijn profetie te gebruiken en nog ruim dertig keer in Klaagliederen.
Jeremia is “de zoon van Hilkia, uit de priesters die in Anathoth waren”. Hij is zeer waarschijnlijk een afstammeling van Eli en daarna van Abjathar, die ook in Anathoth heeft gewoond, maar die van het priesterschap is uitgesloten (1Kn 1:7; 2:26). Anathoth is een van de priestersteden (Jz 21:18-19).
Hij spreekt in de dagen van Josia (vers 2), die in 639 v.Chr. koning is geworden. Josia is dan pas acht jaar. Hij is een Godvrezende koning. In het twaalfde jaar van zijn regering (627 v.Chr.), hij is dan twintig, begint hij zijn opruimingswerkzaamheden in Israël (2Kr 34:3). Een jaar later, in 626 v.Chr., Josia is dan eenentwintig, begint Jeremia zijn dienst. Hij is dan een jongeman van ongeveer twintig jaar oud en zal profeteren tot het elfde jaar van Zedekia, dat is ruim veertig jaar lang.
In het jaar dat Jeremia met profeteren begint, is Assyrië nog wel de heersende wereldmacht, maar begint dit rijk toch al te vervallen. Babel is de opkomende wereldmacht. Babel is de vijand uit het noorden. Over hem profeteert Jeremia als vijand van Gods volk, terwijl er in Gods volk een grote opwekking onder Josia aan de gang is. Over de opwekking onder Josia lezen we aan het einde van de boeken 2 Koningen en 2 Kronieken. De profetie van Jeremia maakt duidelijk dat voor het merendeel van Gods volk de opwekking slechts een uiterlijke zaak is. De harten blijven ver van God verwijderd.
Jeremia profeteert niet alleen tijdens de regering van de Godvrezende Josia, op wiens sympathie en bescherming hij kan rekenen. Hij profeteert “ook” tijdens de regering van de goddeloze koningen Jojakim, Joahaz, Jojachin en Zedekia (vers 3). Zedekia is de laatste koning van Israël. In het elfde jaar van zijn regering (586 v.Chr.) wordt hij door de koning van Babel gevangengenomen en wordt Jeruzalem met vuur verbrand.
Jeremia profeteert “totdat Jeruzalem in de vijfde maand in ballingschap ging”, dat is totdat de grote gebeurtenis plaatsvindt die hij zo vaak heeft aangekondigd. Ook daarna heeft hij nog wel geprofeteerd (Jr 40:1), maar het hoofdonderwerp van zijn profetie is het waarschuwen voor de ballingschap. Als die heeft plaatsgevonden, zit zijn profetische dienst ten aanzien van het volk erop.
Vanaf het dertiende jaar van Josia (626 v.Chr.), wanneer hij begint met profeteren, tot het elfde jaar van Zedekia (586 v.Chr.), wanneer Jeruzalem in ballingschap gaat, zijn precies veertig jaren. Er is op gewezen dat Mozes even lang als leraar bij het volk in de woestijn is geweest om het volk in het land te brengen als Jeremia als profeet bij het volk is om hen te waarschuwen voordat zij gedwongen worden het land uit te gaan om de woestijn van de volken in te gaan.
4 - 10 Roeping van Jeremia
4 Het woord van de HEERE kwam tot mij:
5 Voordat Ik u in de [moeder]schoot vormde, heb Ik u gekend;
voordat u uit de baarmoeder naar buiten kwam, heb Ik u geheiligd.
Ik heb u aangesteld tot een profeet voor de volken.
6 Toen zei ik: Ach Heere HEERE, zie, ik kan niet spreken, want ik ben [nog maar] een jongen.
7 Maar de HEERE zei tegen mij:
Zeg niet: Ik ben [nog maar] een jongen,
want overal waarheen Ik u zenden zal, zult u gaan,
en alles wat Ik u gebieden zal, zult u spreken.
8 Wees niet bevreesd voor hen,
want Ik ben met u om u te redden,
spreekt de HEERE.
9 Toen stak de HEERE Zijn hand uit en raakte mijn mond aan. En de HEERE zei tegen mij:
Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond.
10 Zie, Ik stel u op deze dag aan
over de volken en over de koninkrijken,
om weg te rukken en af te breken,
om te vernielen en omver te halen,
[maar ook] om te bouwen en te planten.
Hoewel vers 4 een kort vers is, is wat erin staat het hart van de profetische ervaring. De roeping van Jeremia komt niet in een visioen, maar door het horen van het Goddelijke woord. Het is leerzaam om zijn roeping te vergelijken met die van Amos (Am 7:10-17), Jesaja (Js 6:1-10) en Ezechiël (Ez 1:1-3; 2:1-8).
We kunnen in vers 5 vier acties van God opmerken in de richting van Zijn profeet. God heeft hem
1. gekend,
2. gevormd,
3. geheiligd en
4. aangesteld.
Het is inderdaad bemoedigend voor Jeremia om te weten dat God specifiek hem heeft toegerust voor het uitvoeren van zijn opdracht. Het besef daarvan is niet louter kennis, maar het ervaren van een relatie (vgl. Am 3:2a). Gods aanspraak op zijn leven gaat vóór alle andere relaties, zoals we dat ook zien bij de volmaakte Knecht van de HEERE, de Heer Jezus (Js 49:1-5).
De wijding van Jeremia is dat hij apart is gezet voor een bepaald geestelijk doel. Dat is heiliging. Hier zien we een bijbelse koppeling van Gods voorkennis en Zijn heiliging van de dienaar. Het is belangrijk ook de volgorde te zien:
1. Eerst is hij door God gekend.
2. Daarna wordt hij door Hem gevormd in de moederschoot (vgl. Ps 139:13-16). De HEERE is daarom zijn rechtmatige Eigenaar Die hem kan gebruiken zoals het Hem goeddunkt.
3. Vervolgens heiligt Hij Jeremia, dat wil zeggen dat Hij hem apart stelt van alle andere Israëlieten.
4. Ten slotte horen we het doel van Gods voornemen en handelen en dat is hem aanstellen als profeet.
De nadruk ligt op het initiatief van God en de soevereiniteit van Zijn keus (vgl. Rm 9:21). Waartoe God iemand heeft bestemd, daartoe roept Hij hem ook. We zien bij Johannes de doper hetzelfde als bij Jeremia. Ook Johannes is al vóór zijn geboorte geheiligd (Lk 1:13-17).
Jeremia is aangesteld “tot een profeet voor de volken”. Hij wordt benoemd tot een profeet met een wereldwijde bediening, zoals Paulus later de apostel van de volken zal zijn (Gl 1:15-16a). Het houdt tevens in dat Israël in zekere zin ook tot de volken wordt gerekend. Dat is omdat het zich zozeer van de HEERE heeft afgekeerd, dat het zich is gaan gedragen als de volken. Als ze zich daarvan naar Gods bedoeling afgezonderd zouden hebben gehouden, zouden ze er niet onder gerekend worden (Nm 23:9b).
Wat God hier van Jeremia zegt, geldt in beginsel voor iedere gelovige. Ieder kind van God is door Hem gekend (Gl 4:9a) en wordt door Hem gevormd, geheiligd en ook aangesteld in een specifieke dienst. Kinderen van God gaan niet in de massa op, maar ieder kind van God mag zich realiseren dat de aandacht van God ook naar hem of haar persoonlijk uitgaat.
Jeremia kijkt naar zichzelf en beoordeelt zichzelf als niet geschikt voor die taak (vers 6). Eenzelfde reactie zien we bij Mozes (Ex 4:10) en Gideon (Ri 6:15) als zij door de HEERE worden geroepen (vgl. 1Sm 3:15b). Mozes zegt ook dat hij niet kan spreken, maar de achtergrond bij hem is ongeloof. De HEERE zegt ook tegen Mozes dat Hij Zijn woorden in zijn mond zal leggen. Jeremia zegt dat hij te jong is. Het woord dat Jeremia gebruikt als hij zegt dat hij ‘jong’ is, is hetzelfde woord dat van Zacharia wordt gezegd (Zc 2:4).
De overeenkomst tussen Mozes, Gideon en Jeremia is dat zij zichzelf niet in staat achten om aan de opdracht te voldoen. De reden daarvan is dat ze naar zichzelf kijken en niet naar Hem Die hun de opdracht geeft. Het gaat niet om hem die wordt gezonden, maar om Hem Die zendt.
Jeremia is met zijn grote gevoeligheid de aangewezen persoon om profeet te zijn. Niemand kon beter dan hij in Gods gevoelens delen. Hij heeft een hart dat kan meevoelen met de veroordeelden. Weinig kon de jonge profeet op dit moment vermoeden hoe moeilijk, hopeloos en hartverscheurend zijn taak zou zijn.
Het antwoord van de HEERE betekent in feite dat Jeremia helemaal niet aan zichzelf moet denken (verzen 7-8). Wat hij wel of niet kan, is van geen enkel belang. Belangrijk is alleen wat God kan en doet (vgl. 1Ko 3:7). De dienaar moet slechts gehoorzamen.
God vergist Zich nooit in het kiezen van Zijn dienaren (vers 7). Hij voorziet allen die Hij roept van de kracht, de moed en de hulp die ze nodig hebben. Bovendien zal Gods belofte van Zijn aanwezigheid zijn angst verdrijven (vgl. Hg 1:13). Het is niet de gewoonte van aardse vorsten om met hun gezanten mee te gaan. Maar God gaat mee met hen die Hij zendt en is bij hen (Hd 18:9-10a).
De vrees van Jeremia is een andere oorzaak van zijn aarzeling (vers 8; vgl. Ez 3:9). Hij zal genadeloos worden bestreden en vervolgd. Maar de HEERE zal hem beschermen tegen de aanvallen van zijn vijanden en hem de geestelijke moed geven die hij zo bijzonder nodig zal hebben. God voorziet in alle behoeften van hen die Hij in Zijn dienst roept (Fp 4:19).
Als een tastbaar bewijs dat de HEERE Jeremia de bevoegdheid voor zijn dienst geeft, raakt Hij zijn mond aan (vers 9; vgl. Js 6:7). De vraag is niet of iemand goed of slecht kan spreken, maar of hij door God aangeraakte, dat wil zeggen geheiligde, lippen heeft. Die heeft Jeremia nu. Op deze manier wordt hij geïnspireerd om Gods waarheid te spreken en wordt hem de Goddelijke boodschap te kennen gegeven. Vanaf dit moment zullen de woorden van Jeremia echt Gods woorden zijn en zal hij feitelijk de spreekbuis van God zijn (vgl. Js 51:16; Ez 2:8; 3:4; Ex 4:12; Mt 10:19; Lk 21:15).
Later maakt God Zijn woorden tot vuur in de mond van Jeremia (Jr 5:14). Dat God hem Zijn woorden in de mond zal leggen, is iets wat Mozes zegt van de Profeet Die God in de toekomst zal zenden (Dt 18:18), dat is de Heer Jezus. Dit is opnieuw een bewijs dat Jeremia een beeld is van de Heer Jezus als de grote Profeet (vgl. Jh 12:49).
Het wegrukken en afbreken gebeurt niet door een daad, met een zwaard, maar door Zijn woord (vers 10). Zijn woord is echter een woord dat werkt, dat iets doet, iets bewerkt. Zijn woord, Zijn spreken, is krachtig. Jeremia denkt van zichzelf dat hij maar een jongen is, maar God plaatst hem hier boven de koningen van de volken. Hij zal de opkomst en ondergang van wereldrijken en andere rijken aankondigen, niet door enig eigen gezag, maar als iemand die namens God spreekt.
De inhoud van de boodschap van Jeremia is een van de belangrijkste passages in het boek. Hij moet spreken over oordeel en verlatenheid, over omverwerping en verwoesting. Maar hoe groot en vreselijk Gods oordelen ook zijn, het zijn geen oordelen zonder barmhartigheid, want ze hebben als doel herstel, zegen en vernieuwing. Daarom moet Jeremia ook daarover spreken.
De doeleinden van God in de bediening van Jeremia zijn dan ook tweeledig: destructief (verwoestend) en constructief (opbouwend). Gods woord gaat gepaard met macht, zodat de profeet deze doelstellingen zal bereiken (Js 55:10-11). In de bediening van Jeremia ligt de nadruk ongetwijfeld op het destructieve element. Vier werkwoorden worden gebruikt om dit uit te drukken:
1. “Om weg te rukken en
2. af te breken,
3. om te vernielen en
4. omver te halen.”
Twee werkwoorden geven het constructieve en herstellende element aan:
1. “Om te bouwen en
2. te planten.”
In deze bezigheden zien we de profeet bezig als bouwer en als boer (vgl. 1Ko 3:6-10).
11 - 12 Visioen van de amandeltak
11 Het woord van de HEERE kwam tot mij: Wat ziet u, Jeremia? Ik zei: Ik zie een amandeltak. 12 Toen zei de HEERE tegen mij: Dat hebt u goed gezien, want Ik waak over Mijn woord om dat te doen.
Dan geeft de HEERE in twee beelden twee bevestigingen van zijn roeping (verzen 11-16). Het zijn de eerste twee beelden van de vele beelden die we in dit boek hebben. Waarschijnlijk zijn ze hem getoond kort na zijn roeping. Beide visioenen zijn ongecompliceerd en worden toegelicht, beide hebben betrekking op oordeel. Om te kunnen spreken moet een profeet, behalve kunnen luisteren, ook kunnen zien. Een profeet moet ook een ‘ziener’ zijn.
Het eerste beeld is dat van een amandeltak (vers 11). Jeremia ziet in een visioen het beeld van een amandeltak. Iemand als Jeremia, die Hebreeuws kent, begrijpt direct wat de betekenis is. Het is een woordspeling met het woord ‘waakzaam’, want het woord ‘amandel’ is in het Hebreeuws nagenoeg hetzelfde als ‘waakzaam’. Een amandeltak is ook een waakzame. Als het nog winter is, begint de amandeltak al te bloeien en geeft als het ware de boodschap dat de lente snel zal komen. De boom wordt in het Hebreeuws ook wel shekedh genoemd, een woord dat ‘de haastige boom’ betekent.
Zoals de amandeltak de boodschap inhoudt van de komende lente, houdt Gods Woord de boodschap van het komende oordeel in. De HEERE waakt over Zijn woord om het oordeel over Israëls zonden te brengen. Ook waakt Hij over Zijn woord om hen na het oordeel te zegenen (Jr 31:28).
Wat de vroegere profeten hebben gezegd, zal komen, het staat op het punt te gebeuren. Het oordeel staat voor de deur. God staat klaar om te handelen, omdat Hij de toestand in de wereld kent. De “tak”, maqqel, symboliseert hier oordeel dat spoedig over Israël zal komen (vgl. Hk 2:3). Dit oordeel zal komen door de Heer Jezus (vgl. Hb 10:37).
De HEERE prijst Jeremia omdat hij goed heeft gekeken en een juist antwoord geeft. Hij heeft een ‘haastige boom’ gezien. God verklaart daarop dat Hij wakker is om Zijn woord spoedig te vervullen en daarvoor direct aan werk gaat (vers 12). Jeremia zal profeteren en de vervulling ervan zelf meemaken.
13 - 16 Visioen van de kokende pot
13 Het woord van de HEERE kwam voor de tweede keer tot mij: Wat ziet u daar? Ik zei: Ik zie een kokende pot en zijn open kant verschijnt vanuit het noorden.
14 Toen zei de HEERE tegen mij:
Vanuit het noorden zal het onheil losbreken
over al de inwoners van het land.
15 Want zie, Ik ga
alle geslachten van de koninkrijken uit het noorden roepen,
spreekt de HEERE.
Zij zullen komen en eenieder zal zijn troon neerzetten
[bij] de ingang van de poorten van Jeruzalem,
tegen al zijn muren rondom,
en tegen alle steden van Juda.
16 Ik zal Mijn oordelen over hen uitspreken
vanwege al hun kwaad: dat zij Mij verlaten hebben
en reukoffers gebracht hebben aan andere goden,
en zich hebben neergebogen voor de werken van hun handen.
Het woord van de HEERE komt “voor de tweede keer” tot Jeremia (vers 13). Dat er sprake is van een ‘tweede keer’, toont aan dat het eerste en het tweede visioen nauw met elkaar verbonden zijn. Het eerste gaat over de tijd van het vonnis, het tweede over de richting en de aard van de komende ramp. Weer vraagt de HEERE wat Jeremia ziet. Zijn antwoord is: “Een kokende pot.”
Dat kan alleen maar rampspoed betekenen (vgl. Ez 11:3; Mi 3:3). Het gaat hier om Babel, de grote vijand uit het noorden. Hoewel Babel ten oosten van Juda ligt, zullen haar legers – zoals alle legers uit Azië – Israël vanuit het noorden binnenvallen vanwege de onbegaanbare Arabische woestijn. Hier wordt deze grote vijand uit het noorden voor de eerste keer genoemd.
In de kokende pot zullen de ongehoorzamen van Gods volk worden geworpen. De pot is te vergelijken met de vurige oven van Egypte (Gn 15:17), waar Israël zo hevig en zo lang verdrukt is geweest. Nebukadnezar, de koning van Babel, zal de nieuwe verdrukker zijn. Het ziet ook op de verre toekomst, wanneer de volken tegen Jeruzalem ten strijde trekken (Zc 14:1-2).
De HEERE verklaart het visioen (vers 14). De kokende pot, die met zijn open kant vanuit het noorden verschijnt, stelt het onheil voor dat over het hele land van Juda zal worden uitgegoten. In kokende toorn zullen de legers van de koning van Babel over het land komen. Die invasie zal uitmonden in een overwinning voor de vijand. Jeremia ziet het hier in een visioen gebeuren.
In werkelijkheid wordt van de macht van Babel nog niets gezien en zal het nog veertig jaar duren voordat de vervulling van dit visioen zal plaatsvinden. Maar gebeuren zal het, want de HEERE zal Babel Zelf uit het noorden roepen om tegen Zijn volk op te trekken (vers 15). De legers van Nebukadnezar zullen komen en Jeruzalem overweldigen. Zijn vorsten zullen hun tronen neerzetten voor de poorten van de stad (Jr 39:3). De poort is de plaats van de publieke zaken, waar recht wordt gesproken (Ru 4:1-10). Als de vijand daar heerst, betekent dat de volledige onderwerping van de stad. De muren zullen geen enkele bescherming bieden. Wat voor Jeruzalem geldt, geldt voor alle steden van Juda.
Vanaf het begin van zijn bediening is Jeremia een prediker van oordeel. Zoals Jesaja spreekt over de verlossing van de HEERE, Ezechiël over de heerlijkheid van de HEERE en Daniël over het koninkrijk van de HEERE, zo verkondigt Jeremia onophoudelijk het oordeel van de HEERE (vers 16). De oorzaak van de oordelen, “al hun kwaad”, die de HEERE over Juda uitspreekt – en Jeremia moet die aan heel het land doorgeven –, kent drie onderdelen, namelijk
1. “dat zij Mij verlaten hebben en
2. reukoffers gebracht hebben aan andere goden, en
3. zich hebben neergebogen voor de werken van hun handen.”
Het verlaten van de HEERE opent de deur naar elke vorm van afgoderij, dat is de aanbidding van iets of iemand anders dan van Hem. Het brengen van reukoffers aan andere goden is in wezen eerbetoon brengen aan demonen (1Ko 10:20). De afgoden zelf zijn niet anders dan werken van hun handen, stukken goud of zilver of hout of steen. De dwaasheid van het neerknielen voor een stukje materie zal door Jeremia nog sarcastisch onder de aandacht van het volk worden gebracht (Jr 10:1-16).
17 - 19 Opdracht van de HEERE
17 U dan, omgord uw middel,
sta op en spreek tot hen
alles wat Ík u gebieden zal.
Wees niet ontsteld vanwege hen, anders zal Ík u ontsteld doen zijn voor hen.
18 Want zie, Ík stel u
heden aan tot een versterkte stad,
tot een ijzeren pilaar en tot bronzen muren,
tegen heel het land,
tegen de koningen van Juda, tegen zijn vorsten,
tegen zijn priesters en tegen de bevolking van het land.
19 Zij zullen tegen u strijden, maar zij zullen niet tegen u op kunnen,
want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u te redden.
In deze laatste verzen van het hoofdstuk wordt Jeremia sterk bemoedigd voor zijn zware taak. Hij heeft dat nodig omdat zijn boodschap niet welkom en ook niet populair voor zijn volk zal zijn. Om zijn plichten te vervullen zal niets minder voldoen dan absolute toewijding aan God en volkomen vertrouwen op Zijn kracht (vers 17). Hij moet zijn middel omgorden. Dat betekent dat hij tot dienst bereid moet zijn en dat niets hem daarbij mag hinderen.
Vervolgens moet hij opstaan, dat is de positie van dienstbaarheid innemen. Zo moet hij tot het volk spreken. Daarbij mag hij niets achterhouden, maar hij moet “alles” zeggen (vgl. Hd 20:27). Elk woord van God is belangrijk. Hij mag er ook niets aan veranderen, er geen eigen woorden voor gebruiken, woorden die misschien wat aangenamer klinken, maar moet spreken wat de HEERE hem “gebieden zal”.
Hij mag ook geen enkele angst hebben voor hen tot wie hij moet spreken. Dat zou betekenen dat hij zich door mensenvrees zou laten weerhouden om aan Gods opdracht te voldoen. Als dat het geval zou zijn, zou hij met God Zelf te maken krijgen, Die Zich dan tegen hem zou keren. Dat zou een afgang voor hem betekenen tegenover het volk tot wie hij gezonden wordt. De vreze van de HEERE is het beste middel tegen mensenvrees.
De HEERE bemoedigt hem vervolgens met de toezegging dat Hij hem “heden”, dat wil zeggen met onmiddellijke ingang, tot een drievoudige sterkte zal maken:
1. “tot een versterkte stad,
2. tot een ijzeren pilaar en
3. tot bronzen muren” (vers 18).
Dat zal hij nodig hebben om zijn boodschap aan “heel het land” te brengen. De HEERE wijst hem op de vier bevolkingsgroepen van ‘heel het land’: “de koningen Juda”, “zijn vorsten”, “zijn priesters” en “de bevolking van het land”.
Zoals hij geen woord mag achterhouden van wat de HEERE hem gebiedt te spreken, zo mag hij ook geen bevolkingsgroep vergeten of ontzien die de HEERE hier opnoemt. Zijn boodschap zal hem geen vrienden opleveren. Ze zullen allemaal op het ene of het andere moment tegen hem zijn. Wie houdt er nu van een prediker van het oordeel (vgl. 2Tm 4:3-4)?
Toch is deze ene man sterker dan al zijn vijanden samen. Het geheim van geestelijke overwinning wordt in vers 19 gegeven. Hij mag erop vertrouwen dat de HEERE met hem is en dat hij met Hem onoverwinnelijk zal zijn. In zijn donkerste uren zullen deze woorden hem emotioneel en geestelijk ondersteunen. De woorden “om u te redden” houden in dat Jeremia een zware dienst zal hebben. De Heer Jezus zegt ook tegen ons om ons te bemoedigen in de dienst die wij hebben: “En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Mt 28:20).
Jeremia moet vanaf het begin leren op de HEERE te vertrouwen. Hij mag verzekerd zijn van onoverwinnelijkheid op voorwaarde van geloof in de HEERE, Die groter en sterker is dan welke macht ook. Hij heeft uiteindelijk de overhand over al zijn vijanden. De profetieën die Jeremia zal uitspreken, zullen ook allemaal uitkomen. Dan zal hij ook in andere zin ‘gered’ worden, namelijk van valse aanklachten. Het zal blijken dat hij een ware profeet van de HEERE is.