1 - 7 De waarschuwing veracht
1 Het gebeurde zodra Jeremia geëindigd had tot heel het volk te spreken alle woorden van de HEERE, hun God, waarmee de HEERE, hun God, hem naar hen toe had gezonden, al die woorden, 2 dat Azaria, de zoon van Hosaja, en Johanan, de zoon van Kareah, en al die hoogmoedige mannen, tegen Jeremia zeiden: U spreekt leugens! De HEERE, onze God, heeft u niet gezonden om te zeggen: U mag Egypte niet binnengaan om daar als vreemdeling te verblijven. 3 Baruch echter, de zoon van Neria, hitst u tegen ons op opdat hij ons in de hand van de Chaldeeën geeft om ons ter dood te brengen of ons in ballingschap te voeren [naar] Babel. 4 Johanan, de zoon van Kareah, alle bevelhebbers van de legers en heel het volk hebben niet geluisterd naar de stem van de HEERE om in het land Juda te blijven. 5 Johanan, de zoon van Kareah, en alle bevelhebbers van de legers namen heel het overblijfsel van Juda mee, hen die waren teruggekeerd uit alle heidenvolken waarheen zij verdreven waren, om [weer] in het land Juda te verblijven: 6 de mannen, de vrouwen en de kleine kinderen, de dochters van de koning, en alle personen die Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, bij Gedalia, de zoon van Ahikam, de zoon van Safan, achtergelaten had, evenals de profeet Jeremia en Baruch, de zoon van Neria. 7 Toen kwamen zij het land Egypte binnen, want zij hadden niet naar de stem van de HEERE geluisterd. En zij kwamen tot aan Tachpanhes.
Jeremia is klaar met zijn boodschap voor het volk (vers 1). Hij heeft alle woorden van de HEERE tot hen gesproken, woorden waarmee de HEERE hun God hem tot hen had gezonden. Nog eens staat er “al die woorden”. Hij heeft niets achtergehouden. Dan komt de reactie (vers 2). Enkele leiders, die samen “al die hoogmoedige mannen” worden genoemd, verzetten zich tegen Jeremia. Hoogmoed is de oerzonde en is opstand tegen God. Het is de weigering zich voor God en Zijn Woord te buigen omdat men zelf belangrijk wil zijn. Ze beschuldigen Jeremia er ronduit van dat hij leugens spreekt, dat hij een leugenaar is. Ze ontkennen glashard dat de HEERE hem heeft gezonden met de boodschap dat ze Egypte niet mogen binnentrekken.
Volgens hen geeft Jeremia niet de woorden van de HEERE door, maar die van Baruch (vers 3). Die zit erachter. Hij heeft Jeremia opgehitst om deze onheilsboodschap te brengen. Waar halen ze het vandaan! Van Jeremia horen we geen weerwoord, maar Gods Geest is duidelijk: Ze “hebben niet geluisterd naar de stem van de HEERE om in het land Juda te blijven” (vers 4). De leiders van het overblijfsel vervolgen hun eigenzinnige weg (vers 5). Allen die naar hen toe zijn gekomen uit alle heidenvolken om in Juda te verblijven, vertrekken er weer, nu om naar Egypte te gaan.
Zo gaan zij allen, die door Nebuzaradan bij Gedalia in Juda zijn achtergelaten, voor op een heilloze weg (vers 6). Ze slepen ze allemaal mee naar het verderf. Jeremia en Baruch nemen ze ook mee. Na zoveel jaren van profetie en het ontvangen van haat daarvoor, na jaren van gevangenis, wordt hij nu ook nog meegesleept naar Egypte. Het is de tragiek van een man die nu oud geworden is, die door de HEERE is aangesteld als profeet voor Zijn volk.
Zo arriveren ze in Egypte, in Tachpanhes, in ongehoorzaamheid aan de stem van de HEERE (vers 7). Wat een drama! De nakomelingen van Abraham keren terug naar Egypte, waaruit ze zolang geleden bevrijd zijn. Met grote moeite zijn ze aan de slavernij in Egypte ontkomen om daarheen, ongeveer negenhonderd jaar later, als een verslagen en hopeloos overblijfsel weer terug te keren.
8 - 13 Profetie van Jeremia in Egypte
8 Toen kwam het woord van de HEERE tot Jeremia in Tachpanhes: 9 Neem grote stenen in uw hand en verberg die in het leem onder de tegelvloer die bij de ingang van het huis van de farao in Tachpanhes ligt, voor de ogen van de Judese mannen, 10 en zeg tegen hen: Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zie, Ik ga [een boodschap] zenden en zal Nebukadrezar, de koning van Babel, Mijn dienaar, halen. Ik zal zijn troon boven op deze stenen zetten die Ik verborgen heb, en daarover zal hij zijn statietent spannen. 11 Hij zal komen en het land Egypte treffen: wie [bestemd] is voor de dood, met de dood; wie [bestemd] is voor de gevangenschap, met de gevangenschap; wie [bestemd] is voor het zwaard, met het zwaard. 12 Ik zal een vuur aansteken in de tempels van de goden van Egypte en hij zal hen verbranden en als gevangenen wegvoeren. Hij zal het land Egypte van luizen ontdoen zoals een herder zijn kleed van luizen ontdoet, en dan zal hij vandaar in vrede wegtrekken. 13 Hij zal de gewijde stenen van de zonnetempel, die in het land Egypte staan, stukbreken, en hij zal de tempels van de goden van Egypte met vuur verbranden.
In Tachpanhes in Egypte komt het woord van de HEERE tot Jeremia (vers 8). Het volk denkt dat ze door uit Juda weg te vluchten de problemen achter zich hebben gelaten. Maar dat is zelfbedrog. Ze zullen in Egypte het lot ondergaan waaraan ze menen ontkomen te zijn. Nooit kan iemand zover vluchten dat hij buiten het bereik van Gods arm is (vgl. Jn 1:1-17).
Jeremia blijft de profeet van de HEERE, ook in Egypte. Hij krijgt van de HEERE de opdracht grote stenen te nemen en die voor de ogen van de Judese mannen in het leem onder de tegelvloer bij de ingang van het huis van de farao in Tachpanhes te verbergen (vers 9). Het zal opzien hebben gebaard, dat vlak voor het centrum van de Egyptische macht, Jeremia, de oude profeet, deze opdracht uitvoert. Hij zal er de bijzondere bescherming van de HEERE voor hebben gekregen, want anders zou hij direct gearresteerd zijn.
Het is een opmerkelijke opdracht met een symbolische betekenis. Die wordt verklaard door de HEERE van de legermachten, de God van Israël (vers 10). De HEERE zal Nebukadnezar, die Hij Zijn dienaar noemt, halen en die zal zijn troon boven op die stenen zetten en daaroverheen zijn statietent spannen. Jeremia heeft als het ware het fundament gelegd voor een nieuwe regering die de oude omver zal werpen.
Nebukadnezar zal komen en Egypte veroveren (vers 11). Hun vlucht voor de Babyloniërs is daarom zinloos, want de HEERE stuurt de legers van Nebukadnezar daarheen. Daarbij zullen er rampen over de bevolking komen. Door diverse doodsoorzaken zullen ze sterven. De HEERE zal door de hand van Nebukadnezar Zelf een vuur aansteken in de tempels van de goden van Egypte (vers 12). Niet Nebukadnezar is de verwoester, maar de HEERE, Die hem gebruikt om Zijn onheil over hen te brengen.
Daardoor zal het land Egypte van luizen worden ontdaan. Met het gemak waarmee een herder zijn mantel van luizen ontdoet, vaagt Nebukadnezar de afgoden uit Egypte weg. Als Nebukadnezar klaar is met zijn werk, zal hij in vrede wegtrekken uit Egypte. Niemand houdt hem tegen. Alle afgoden zijn niets (vers 13). Hij breekt ze in stukken en verbrandt ze.