1 - 4 De valse herders
1 Wee de herders die de schapen van Mijn weide ombrengen en [overal] verspreiden, spreekt de HEERE. 2 Daarom, zo zegt de HEERE, de God van Israël, van de herders die Mijn volk weiden: Ú hebt Mijn schapen [overal] verspreid en verdreven, en u hebt niet naar ze omgezien. Zie, Ik ga u uw slechte daden vergelden, spreekt de HEERE. 3 Ik echter, Ik zal het overblijfsel van Mijn schapen bijeenbrengen uit al de landen waarheen Ik hen verdreven heb. Ik zal hen terugbrengen naar hun schaapskooien, en zij zullen vruchtbaar zijn en talrijk worden. 4 Ik zal over hen herders doen opstaan die hen weiden zullen. Zij zullen niet meer bevreesd zijn, ontsteld zijn of gemist worden, spreekt de HEERE.
De HEERE richt het woord tot de valse herders, de dieven en wolven, die de schapen van Zijn weide ombrengen en overal verspreiden (vers 1). Dat zijn niet alleen de vier slechte koningen uit de vorige hoofdstukken, maar al de leiders van Juda. De taak van een herder is om schapen te voeden en te beschermen en de kudde bij elkaar te houden (Jh 10:11-13). Hij, “de HEERE, de God van Israël”, veroordeelt deze herders om wat zij met Zijn volk doen (vers 2). Hij zal hun slechte daden aan hen vergelden.
Het raakt Hem diep dat deze herders Zijn volk zo verspreiden. Hij vergelijkt Zijn volk met een kudde schapen die in Zijn weide, het land van Israël, weiden (Ps 74:1; 79:13; 95:7; 100:3). Schapen hebben elkaar en een herder nodig. Een schaap alleen en zonder herder is hopeloos verloren. In plaats van de schapen bij elkaar te houden verspreiden deze herders hen. Door de ontrouw van de herders zijn de schapen door de Assyriërs in verstrooiing weggevoerd. In plaats van de schapen veiligheid te bieden verdrijven ze hen. In plaats van de schapen te verzorgen zien ze niet naar hen om. Het zijn waardeloze herders (Ez 34:1-10).
De HEERE zal Zelf de zorg voor Zijn schapen op Zich nemen (vers 3). Hij zal hen bijeenbrengen uit de landen van de verstrooiing waar ze terechtgekomen zijn. Hij zal dat doen door Zijn rechtvaardige SPRUIT (verzen 5-8). Een kleine voorvervulling van de terugkeer naar het land zien we in de terugkeer van een overblijfsel uit Babel onder Jozua en Zerubbabel.
Opmerkelijk is dat eerst van de herders wordt gezegd dat zij de schapen verspreiden en verdrijven, maar dat de HEERE hier zegt dat Hij hen verdreven heeft. Het is allebei waar. Het gedrag en de toestand van de leiders van het volk hebben de HEERE geen andere keus gelaten dan de schapen te verstrooien. Maar de verantwoordelijkheid daarvoor legt Hij bij deze leiders.
Hij is ook machtig om hen terug te brengen naar hun schaapskooien, plaatsen van veiligheid en verzorging. Door Zijn zorg zullen ze vruchtbaar zijn en talrijk worden. Het bijeenbrengen in schaapskooien kunnen we toepassen op het bijeenbrengen van verstrooide kinderen van God in plaatselijke gemeenten, om daar vruchtbaar te zijn en talrijk te worden. Dat wil de Heer ook vandaag nog doen.
Hij zal Zijn zorg voor hen in de handen van trouwe herders leggen (vers 4). Zij zullen de onderherders zijn van de ware Herder Die God over Zijn volk zal aanstellen (Ez 34:23-24). De schapen zullen vredig neerliggen, zonder bevreesd te zijn voor wat kan gebeuren of ontsteld te worden door een vijand die opduikt. Geen macht zal er één kunnen roven. Niemand kan er één rukken uit de hand van de Vader en de Zoon (Jh 10:28-29).
5 - 8 De rechtvaardige SPRUIT
5 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE,
dat Ik voor David een rechtvaardige SPRUIT zal doen opstaan.
Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen,
Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde.
6 In Zijn dagen zal Juda verlost worden
en Israël onbezorgd wonen.
Dit zal Zijn Naam zijn waarmee men Hem noemen zal:
DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID.
7 Daarom zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat men niet meer zal zeggen: [Zo waar] de HEERE leeft, Die de Israëlieten geleid heeft uit het land Egypte,
8 maar: [Zo waar] de HEERE leeft, Die het nageslacht van het huis van Israël geleid heeft en Die het gebracht heeft uit het land in het noorden en uit al de landen waarheen Ik hen verdreven had: zij zullen wonen in hun [eigen] land.
De dagen die komen (vers 5), zijn de dagen van de regering van de Heer Jezus in het vrederijk. In die dagen wordt de belofte van de HEERE in de vorige verzen waargemaakt. Hij zal dat Zelf doen door “voor David een rechtvaardige SPRUIT” te laten opstaan. Hij bewerkt dat een nakomeling van David, de Heer Jezus, de grote Zoon van David, op de troon van David zal plaatsnemen. Dan ligt de regering in handen van een onfeilbare Koning, Die rechtvaardig regeert en verstandig handelt. Deze rechtvaardige Spruit is de Messias.
De naam Spruit komt in verschillende samenstellingen voor en laat ons telkens een andere heerlijkheid van de Heer Jezus zien die we kunnen verbinden met de vier evangeliën. Hij wordt genoemd:
1. “De SPRUIT van de HEERE” (Js 4:2). Dit is de Naam die doet denken aan het evangelie naar Johannes. Deze Naam spreekt van Zijn Godheid Die op schitterende wijze door Johannes in zijn evangelie wordt beschreven.
2. “Een rechtvaardige SPRUIT” (Jr 23:5; 33:15). Dat staat in verbinding met Hem als de rechtvaardige Koning. Zo zien we Hem in het evangelie naar Mattheüs.
3. “Mijn Knecht, de SPRUIT” (Zc 3:8). In het evangelie naar Markus zien we Hem als Knecht.
4. “Een Man – Zijn Naam is SPRUIT” (Zc 6:12). Dat brengt ons bij het evangelie naar Lukas, want daarin wordt Hij voorgesteld als Mens.
Er zal geen onrecht meer gebeuren, want “Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde”, zoals Zijn vader David dat heeft gedaan (2Sm 8:15). Als de ware Zoon van David, de ware Salomo, zal Hij over Zijn volk “rechtspreken met gerechtigheid en … met recht” (Ps 72:2). Dat zal een verademing zijn na een lange periode waarin het kwaad en het onrecht de overhand hebben gehad, waarin verdrukking en ellende het deel zijn geweest van de getrouwen.
Met “in Zijn dagen” (vers 6) worden de dagen van Zijn regering bedoeld, wanneer Hij, Die nu al alle macht in handen heeft, openbaar over hemel en aarde regeert. In die dagen zal Zijn volk daarvan de zegen ervaren. Juda zal verlost worden en het hele volk Israël, de twaalf stammen, zal onbezorgd wonen (Ez 37:15-28).
In de Naam waarmee zij Hem noemen, “de HEERE ONZE GERECHTIGHEID”, zullen ze Hem erkennen als hun gerechtigheid. Op geen enkele andere manier zullen ze meer proberen hun eigen gerechtigheid te handhaven. Deze Naam van de HEERE staat in contrast met die van Zedekia. Zedekia betekent ‘de HEERE is mijn gerechtigheid’, een naam die door zijn leven tot een leugen werd gemaakt.
Direct en onafscheidelijk verbonden aan de messiaanse hoop is het nationaal herstel van Israël. Wat de HEERE dan zal doen voor Zijn volk, de bevrijding die Hij dan zal bewerken, zal de verlossing uit Egypte in de schaduw stellen (vers 7). De laatste bevrijding van Zijn volk, het bijeenbrengen ervan vanuit alle landen waarheen zij zijn verstrooid, gaat de bevrijding uit Egypte ver te boven (vers 8). Ze zullen in hun eigen land wonen en daar nooit meer uit verdreven worden.
9 - 12 Veroordeling van de valse profeten
9 Over de profeten.
Mijn hart wordt in mijn binnenste gebroken,
al mijn beenderen bewegen zich.
Ik ben geworden als een dronkeman,
als een man wie de wijn naar het hoofd is gestegen,
vanwege de HEERE,
en vanwege Zijn heilige woorden.
10 Want het land
is vol overspelers,
ja, vanwege de vervloeking treurt het land,
verdorren de weiden van de woestijn.
Wat zij najagen is slecht,
hun kracht [gebruiken zij] niet juist.
11 Want zowel profeet als priester pleegt heiligschennis,
zelfs in Mijn huis heb Ik hun slechtheid gevonden,
spreekt de HEERE.
12 Daarom zal hun weg voor hen worden
als spiegelgladde plaatsen in het donker.
Zij zullen voortgeduwd worden
en daarin vallen,
want Ik zal over hen onheil brengen
in het jaar van hun vergelding,
spreekt de HEERE.
Met vers 9 begint een ander onderwerp, dat toch aansluit op het vorige. Het vorige gedeelte handelt hoofdzakelijk over ontrouwe koningen, maar eindigt met de aankondiging van de Messias, de trouwe Koning. Jeremia is de trouwe profeet die zowel het oordeel als de uiteindelijke zegen voor het volk aankondigt. Het gedeelte dat nu volgt, gaat over de valse profeten.
Jeremia spreekt meer dan enige andere profeet over hen. Als hij aan hen denkt, voelt hij vanbinnen een enorme pijn. Hij wordt er ziek en misselijk van en voelt zich als een dronkeman, iemand die heen en weer slingert en niet meer helder kan denken. Dit gevoel wordt veroorzaakt door wat hij waarneemt en dat ziet in het licht van de HEERE en “Zijn heilige woorden”.
Het verschil tussen de woorden van de valse profeten en de heilige woorden van de HEERE is enorm. Het is niet slechts een feitelijke constatering, maar een situatie waardoor hij wordt verslagen. De overtredingen van de valse profeten zijn veel en groot. Na de goddeloze koningen zijn het vooral de profeten die verantwoordelijk zijn voor de verwoesting van de natie.
Wie de Heer en Zijn Woord liefheeft, zal dat ook ervaren. Alles wat tegen Hem en Zijn Woord ingaat, veroorzaakt pijn en verdriet. Het betreft dan hen die zich aanmatigen in de Naam van de Heer Zijn woorden te spreken. Dit is voor de Godvrezende ziel niet te verdragen. Als je het opmerkt, word je er diep door geraakt en ben je soms zo van slag, dat je enige tijd niet in staat bent om nog iets voor de Heer te doen.
De resultaten van wat valse profeten spreken, liegen er niet om: “Het land is vol overspelers” (vers 10). Het eerste waaraan een leugengeest herkend wordt, is ontrouw in het huwelijk. Leugenprofeten brengen een vloek over het land, waardoor de weiden van de woestijn verdorren en er geen voedsel voor de schapen is. Deze profeten jagen niet het goede, maar het slechte na. Ze zetten hun kracht niet in voor Gods volk, maar voor zichzelf. Energie die niet juist gebruikt wordt, is verspilde energie.
Niet alleen Gods volk moet het ontgelden, ook de HEERE ontkomt niet aan hun goddeloze gedrag. De valse profeet heeft in de ontrouwe priester een compagnon in het kwaad. Zowel profeet als priester pleegt heiligschennis, waarbij ze ook Gods huis niet ontzien (vers 11). Niets is heilig voor deze lieden. Maar de HEERE ziet het en confronteert hen ermee.
Ze denken een weg van voorspoed en geluk te gaan, maar die weg zal donker worden, met glibberige, spiegelgladde plaatsen (vers 12). Het is al moeilijk om op spiegelglad ijs te lopen, laat staan als het dan ook nog eens donker is. Van terugkeren is geen sprake. Ze zullen door hun begeerte worden voortgeduwd en op die spiegelgladde plaatsen uitglijden, ten val komen en te pletter storten. Dit oordeel staat hen te wachten “in het jaar van hun vergelding”. De HEERE zegt het, dus zal het gebeuren.
13 - 15 Valse profetie in Samaria en Jeruzalem
13 Bij de profeten van Samaria
heb Ik wel ongerijmde dingen gezien:
zij profeteerden namens de Baäl
en misleidden Mijn volk Israël.
14 Maar bij de profeten van Jeruzalem
heb Ik iets afschuwelijks gezien:
zij plegen overspel, met leugen gaan zij [hun weg]
zij bemoedigen de kwaaddoeners,
zodat niemand zich bekeert
van zijn slechtheid.
Zij allen zijn voor Mij als Sodom,
en zijn inwoners als Gomorra.
15 Daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten over deze profeten:
Zie, Ik ga hun alsem te eten geven
en galwater te drinken,
omdat van de profeten van Jeruzalem
heiligschennis is uitgegaan over heel het land.
Bij de profeten van Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk, heeft de HEERE “ongerijmde dingen” gezien, dingen die niet passen bij een profeet (vers 13). Er zijn daar profeten die namens de Baäl profeteren en zo Gods volk misleiden. De HEERE noemt Israël hier nog “Mijn volk”. Te beginnen met Jerobeam is het tienstammenrijk steeds verder van de HEERE afgedwaald en heeft het zich aan de afgoden overgegeven, aan de zelfbedachte godsdienst van Jerobeam (1Kn 12:26-33).
Wat Samaria heeft gedaan, is slecht, maar wat Jeruzalem doet, is nog veel slechter (vers 14). Daar heeft de HEERE niet ‘slechts’ ongerijmde dingen gezien zoals in Samaria, maar Hij zag daar “iets afschuwelijks”. Israël pleegde openlijk afgoderij, maar Juda profeteerde in de Naam van de HEERE, terwijl ze de meest verwerpelijke zonden begingen.
Het eerste kwaad dat genoemd wordt, is weer overspel, met in het kielzog daarvan de leugen. Wie overspel pleegt, leeft in de leugen. Het is een grove leugen om zonden goed te praten in de Naam van de HEERE. Dat gebeurt in onze dagen als wordt gezegd dat liefde uit God is en dat een homoseksuele relatie ‘dus’ in overeenstemming met Gods wil is en zelfs kerkelijk kan worden ingezegend. In plaats van op te roepen om het kwaad te veroordelen en zich te bekeren zijn ze zo volkomen verdorven, dat ze anderen aanmoedigen voort te gaan in het kwaaddoen. Het gevolg is verharding en niet bekering van slechtheid. De HEERE kan hen niet anders oordelen dan Hij Sodom en Gomorra heeft gedaan, want ze doen als Sodom en Gomorra.
De toorn van de HEERE rust op die profeten (vers 15). In Zijn almacht als “de HEERE van de legerscharen” zegt Hij wat Hij met deze profeten zal doen. Hij zal hun bitterheid te eten en te drinken geven. Ze hebben zelf het volk bitter en vergiftigd voedsel en drinken gegeven. Daarom krijgen ze het nu zelf te eten en te drinken. De smaak zal afschuwelijk zijn. Dit zullen ze moeten innemen omdat “van de profeten van Jeruzalem heiligschennis is uitgegaan over heel het land”. Hun verdorven invloed heeft het hele land doordrenkt van heiligschennis, zodat niets meer heilig is. De zonde is overal in doorgedrongen.
Dit is de situatie ook vandaag in de christenheid. Niets is meer heilig, alles wat van en voor God en Zijn eer is, wordt met voeten getreden en dat met gebruikmaking van Zijn Woord. Hoe groot is de heiligschennis die gepleegd wordt onder de dekmantel van Gods Woord! We kunnen hierbij denken aan het jaarlijkse Christus onterende en Godslasterlijke spektakelstuk ‘The Passion’ van de smakeloos geworden Evangelische Omroep. Daarin wordt het verhaal van het lijden van Christus op eigentijdse manier door ‘Bekende Nederlanders’ gespeeld, van wie velen geen enkele relatie met de Christus van de Schriften hebben.
16 - 22 De woorden van de leugenprofeten
16 Zo zegt de HEERE van de legermachten:
Luister niet naar de woorden van die profeten die tot u profeteren.
Zij geven u ijdele hoop.
Zij spreken een visioen [uit] hun [eigen] hart,
niet uit de mond van de HEERE.
17 Steeds zeggen zij tegen hen die Mij verwerpen: De HEERE heeft gesproken:
U zult vrede hebben;
en [tegen] ieder die in zijn verharde hart voortgaat:
Geen onheil zal over u komen.
18 Want wie heeft in de raad van de HEERE gestaan, en Zijn woord gezien en gehoord,
wie heeft op Zijn woord acht geslagen en [ernaar] geluisterd?
19 Zie, een storm van de HEERE, grimmigheid is uitgegaan,
een wervelende storm:
op het hoofd van de goddelozen stort hij neer.
20 De toorn van de HEERE zal zich niet afwenden,
tot Hij gedaan en tot Hij tot stand gebracht heeft
de gedachten van Zijn hart.
In later tijd
zult u dat duidelijk begrijpen.
21 Ik heb die profeten niet gezonden,
toch zijn zij zelf gaan lopen.
Ik heb niet tot hen gesproken,
toch zijn zij zelf gaan profeteren.
22 Hadden zij in Mijn raad gestaan,
dan hadden zij Mijn volk Mijn woorden doen horen,
en hadden zij hen doen terugkeren van hun slechte weg
en van hun slechte daden.
De HEERE laat nu een duidelijke waarschuwing horen om niet naar die profeten te luisteren (vers 16). Hij zegt met grote nadruk “luister niet” omdat het volk zo heel graag naar die profeten luistert. Hun praatjes zijn mooi en vroom, maar ze zijn lucht. Ze vertellen een optimistisch verhaal over de toekomst. Dat hoort het volk graag, maar het maakt hen tegelijk blind voor het naderende onheil.
De hoop die zij krijgen, is dan ook “ijdele hoop”. Het is een hoop die voortkomt uit de fantasie van de valse profeten, uit de inbeeldingen van hun eigen hart en niet uit de mond van de HEERE. Zulke hoop is drijfzand, er is geen enkele vastigheid in. Hun inbeeldingen missen elk werkelijk gezag. Ze kunnen de toets van Gods Woord niet doorstaan. Het is een prediking ‘naar de mens’ en niet een prediking die aandringt op zelfonderzoek, schuldbelijdenis en bekering.
Alles wat we horen, moeten we aan Gods Woord toetsen. We moeten dingen niet aannemen omdat ze geloofwaardig klinken, of met veel overtuiging worden gebracht. Er zijn veel misleidende profeten uitgegaan (1Jh 4:1). De duivel heeft velen in zijn macht.
De duivel weet ook dat herhaling de beste reclame is. De valse profeten zeggen “steeds” maar weer, ze herhalen het telkens: “De HEERE heeft gesproken” (vers 17). En wat de HEERE gesproken heeft, is natuurlijk aangenaam om te horen. Ze vinden een luisterend oor bij hen die de HEERE verwerpen. Natuurlijk klinkt er geen vermaning om zich te bekeren. Nee, ze mogen echt rekenen op vrede. Ze kunnen gewoon lekker doorgaan op de weg van zonde, want “geen onheil zal u overkomen”. Dit is wat het verharde hart graag hoort.
Deze profeten staan ver van de raad van de HEERE (vers 18). Ze kennen Zijn raad niet, ze hebben er nooit in gestaan. Ze hebben Zijn woord niet gezien en gehoord, wat nodig is om een echte profeet te kunnen zijn. Een echte profeet is bij dat woord betrokken, hij slaat er acht op en luistert ernaar, dat wil zeggen, laat het in zijn leven zien. Maar deze profeten leven zelf in de leugen. Hoe kunnen ze dan doorgeven wat de HEERE heeft gesproken?!
Het telkens weer oproepen tot goddeloosheid veroorzaakt “een storm van de HEERE” (vers 19). Grimmigheid gaat van Hem uit als een wervelende storm die zal neerstorten “op het hoofd van de goddeloze”. Dit oordeel zal razend over hen komen en de storm zal pas uitgeraasd zijn als de HEERE alles heeft gedaan en tot stand heeft gebracht wat Hij in Zijn hart heeft gedacht (vers 20). We zien deze oordelen in het boek Openbaring. Ze komen over Zijn volk Israël en ook over de christenheid en ook over de wereld.
Jeremia en Gods volk kunnen dat in hun tijd nog niet begrijpen (vgl. 1Pt 1:10). “In later tijd”, dat is in de eindtijd, zullen ze het “duidelijk begrijpen”. Wij mogen nu wel al alles begrijpen, want wij hebben de Geest Die God ons heeft gegeven. Hij maakt het ons bekend (Jh 16:12-14).
De valse profeten zijn niet door de HEERE gezonden, maar zijn toch met een boodschap namens Hem op weg gegaan (vers 21). Vol ijver gaan ze rond met hun geluksvoorspellingen. De HEERE heeft hun niets gezegd wat ze zouden moeten zeggen, maar toch zijn ze in Zijn Naam gaan profeteren. Dit is een grote aanmatiging die we ook vandaag veelvuldig in de christenheid zien, waar vrijzinnige predikanten het wagen om in de Naam van de Heer te spreken.
Het bewijs dat deze valse profeten niet in de raad van de HEERE staan, is dat zij niemand hebben doen terugkeren van hun slechte weg en van hun slechte daden (vers 22). Ze hebben Gods volk niet Gods woorden laten horen en niet aangedrongen op berouw en bekering. De vrucht van hun ‘profetische dienst’ is slechts verharding.
De valse profeten staan in groot contrast met wat profeten doen die wél door God gezonden worden en spreken wat Hij zegt. Zulke profeten staan in Gods raad. Zij kennen Zijn gedachten en delen die aan Zijn volk mee. Die woorden doen dwalende mensen van hun slechte weg terugkeren en bewerken dat ze ophouden met hun slechte daden. Dat zijn de kenmerken van de ware profeten. Het gaat er niet om of hun prediking succes heeft of niet, maar of ze spreken wat de HEERE wil. Jeremia is een ware profeet van de HEERE, terwijl zijn prediking menselijkerwijs niets heeft opgeleverd.
23 - 32 Gods oordeel over de leugenprofeten
23 Ben Ik een God van nabij,
spreekt de HEERE,
en niet een God van verre?
24 Zou iemand zich op verborgen plaatsen kunnen verbergen
en zou Ík hem niet zien? spreekt de HEERE.
Vervul Ik niet de hemel en de aarde?
spreekt de HEERE.
25 Ik heb gehoord wat de profeten zeggen die in Mijn Naam leugen profeteren door te zeggen: Ik heb gedroomd, ik heb gedroomd!
26 Hoelang [nog]? Is er dan [een droom] in het hart van de profeten die leugen profeteren? Ja, profeten zijn ze van het bedrog uit hun [eigen] hart.
27 Zij denken Mijn volk Mijn Naam te doen vergeten door hun dromen, die zij elkaar vertellen, zoals hun vaderen Mijn Naam vergeten hebben door de Baäl.
28 Laat de profeet bij wie een droom is, een droom vertellen. Laat ieder bij wie Mijn woord is, Mijn woord naar waarheid spreken.
Wat heeft het stro [gemeenschappelijk] met het koren?
spreekt de HEERE.
29 Is niet Mijn woord zó, als het vuur, spreekt de HEERE,
of als een hamer [die] een rots verplettert?
30 Daarom zie, Ik zál die profeten! spreekt de HEERE, die Mijn woorden van elkaar stelen.
31 Zie, Ik zál die profeten! spreekt de HEERE, die hun tong gebruiken en spreken: Hij spreekt.
32 Zie, Ik zál die profeten van bedrieglijke dromen! spreekt de HEERE. Zij vertellen die, zij misleiden Mijn volk met hun leugens en met hun gezwets. Ík heb hen niet gezonden. Ik heb hun geen opdracht gegeven. Zij zijn voor dit volk van geen enkel nut, spreekt de HEERE.
De drie vragen van de verzen 23-24 zijn praktisch dezelfde vragen. Het zijn vragen die tegelijk het antwoord geven. God is geen lokale God, maar is overal; Hij is geen God Die alleen het waarneembare ziet, want niets is voor Hem verborgen (Ps 139:7-10; Am 9:2-4). Hij vervult de hemel en de aarde met Zijn heilige tegenwoordigheid, zodat er geen plek is die buiten Zijn gezag ligt, waar Hij niet aanwezig is, waar iemand zich zou kunnen bevinden zonder dat Hij daar is.
Hij is alomtegenwoordig en niets ontgaat Hem. Het is voor de gelovige een grote bemoediging dat hij zich altijd, overal en in alle omstandigheden bewust mag zijn van Gods tegenwoordigheid. Het is voor de ongelovige een ernstige oproep te breken met zijn zonden. We mogen wel bidden dat we nooit het gevoel van Zijn aanwezigheid verliezen.
Deze valse profeten stellen nadrukkelijk “ik heb gedroomd” en herhalen dat nog eens, om maar indruk te maken (vers 25). Het gaat om hun eigen ‘ik’. Ze willen de aandacht op zichzelf vestigen. Wat ze dan vertellen, zijn leugens waarbij ze ook nog eens de Naam van de HEERE gebruiken. Maar Hij heeft het gehoord!
God heeft zeker wel gesproken door dromen, zoals we weten uit de geschiedenis van Jozef bij de farao en Daniël bij Nebukadnezar (Gn 37:5-9; 41:1,28-32; Nm 12:6; 1Sm 28:6; Dn 2:7; Jl 2:28). Het kunnen eigen dromen betreffen of dromen van anderen.
Hoelang zullen de dromende valse profeten het volhouden om hun luchtkastelen te prediken en hoelang zal het volk daarnaar luisteren (vers 26)? Wat deze profeten vertellen, komt uit hun verdorven hart; het is leugen en bedrog. Hun doel is Gods volk Zijn Naam te doen vergeten met hun dromen. Ze staan elkaar hun dromen te vertellen en het volk luistert ernaar en vindt het prachtig (vers 27). Wat zij doen, is hetzelfde als wat hun vaderen hebben gedaan door de Baäl aan te hangen. Het komt uit dezelfde verdorven bron en heeft hetzelfde gevolg.
Laat de valse profeet zijn droom maar vertellen (vers 28). Laat hem zijn gang maar gaan. Wat God wil, is dat ieder bij wie Zijn woord is, Zijn woord ook naar waarheid spreekt. De leugen wordt altijd door de waarheid ontmaskerd. Waarheid en leugen hebben niets met elkaar te doen, net zomin als het waardeloze stro waarin geen voedsel zit, iets te doen heeft met het voedzame koren. Het stro is de waardeloze profetie van de leugenprofeten en het koren de echte verkondiging van Gods Woord.
Behalve voedsel is het woord van de HEERE ook te vergelijken met een vuur en met een hamer (vers 29). Dat zal iedereen ervaren die zich met de leugen inlaat, hetzij om die te verspreiden, hetzij om de prediker ervan te omarmen. De leugen is altijd aangenaam, terwijl het woord van de waarheid de leugen en de leugenprofeten als een vuur verteert en werkt als een hamer die een rots verplettert. Van de leugen blijft niets over.
De HEERE “zál die profeten”, dat wil zeggen dat Hij met de kracht van de zojuist genoemde hamer zal optreden tegen hen die Zijn woorden “van elkaar stelen” (vers 30). Ze matigen zich aan dat zij de enigen zijn die Gods Woord kunnen uitleggen en dat doen ze dan op een verderfelijke manier. Daarbij stelen ze van elkaar wat de ander als uitleg heeft bedacht.
We kunnen dit ook toepassen op het doorgeven van Gods Woord vandaag. We kunnen een uitleg lezen die goed is. Maar als we die doorgeven om daardoor te laten zien hoeveel wij van het Woord weten, is dat stelen van de woorden van de ander. Het is niet ons eigendom en komt niet uit ons hart, maar uit ons hoofd. We kunnen en mogen dankbaar gebruikmaken van wat anderen hebben gezegd en geschreven over Gods Woord. Het is echter pas ons eigendom als we God hebben gedankt voor wat Hij ons door die ander heeft laten zien van de waarheid van Zijn Woord.
De HEERE zal ook met kracht optreden tegen profeten die hun tong gebruiken en dan de euvele moed hebben om te zeggen dat Hij, de HEERE, spreekt (vers 31). Dat is een afschuwelijke zaak. Daarom stelt de HEERE voor de derde keer dat Hij met kracht zal optreden tegen die profeten van bedrieglijke dromen (vers 32).
Het is opmerkelijk hoe vaak in deze verzen “de HEERE spreekt” staat (verzen 29,30,31,32). We zien hier de verhevenheid van Zijn spreken tegenover het leugenachtige spreken van deze leugenprofeten.
Deze lieden misleiden Zijn volk met hun leugens die niets anders zijn dan gezwets. Krachtig getuigt de HEERE van hen dat Hij hen niet heeft gezonden, hun geen opdracht heeft gegeven en dat ze voor Zijn volk van geen enkel nut zijn. Hij vaagt hen weg. Welke dwaas zal dan nog maar één woord van deze leugenprofeten willen aanhoren, laat staan er enige waarde aan hechten?
Het gaat in de verzen 30-32 om drie klassen van valse profeten. Met elk van die klassen zal de HEERE handelen.
1. De eerste groep (vers 30) pleegt plagiaat. Ze zijn niet origineel, ze stelen de woorden van de echte profeten en doen alsof het hun eigen woorden zijn.
2. De tweede groep (vers 31) gebuikt hun tong zonder enige rem om te misleiden. Door hun woorden te introduceren met ‘zo spreekt de HEERE’, doen ze alsof hun woorden Goddelijk gezag hebben.
3. De derde groep (vers 32) speelt in op de nationale gevoelens. Deze groep richt zich tot het hele volk. Zij willen hen moed inspreken met hun leugens, om zich niets aan te trekken van de bedreigingen van de ware profeet.
33 - 40 De last van de HEERE
33 Wanneer dit volk of een profeet of een priester u zal vragen: Wat is de last van de HEERE? dan moet u tegen hen zeggen: Wat last? Ik zal u verlaten, spreekt de HEERE. 34 En de profeet of de priester of het volk dat zeggen zal: Een last van de HEERE! Ik zal die man en zijn huis straffen. 35 Dit moet u, ieder tegen zijn naaste en ieder tegen zijn broeder zeggen: Wat heeft de HEERE geantwoord? En: Wat heeft de HEERE gesproken? 36 Maar aan een last van de HEERE mag u niet meer denken, want voor ieder zal zijn [eigen] woord een last zijn, want u verdraait de woorden van de levende God, de HEERE van de legermachten, onze God. 37 Dit moet u zeggen tegen de profeet: Wat heeft de HEERE u geantwoord? En: Wat heeft de HEERE gesproken? 38 Maar als u zegt: Last van de HEERE – daarom, zo zegt de HEERE: Omdat u dit woord zegt: De last van de HEERE, terwijl Ik u [de boodschap] had gezonden: U mag niet zeggen: De last van de HEERE, 39 daarom, zie, Ik zal u helemaal vergeten, en u, en de stad die Ik u en uw vaderen gegeven heb, van voor Mijn aangezicht verlaten. 40 Ik zal op u eeuwige smaad leggen, eeuwige schande, die niet zal worden vergeten.
Jeremia krijgt van de HEERE te horen dat de mogelijkheid bestaat dat dit volk of een profeet of een priester naar hem toe komt om hem naar de last van de HEERE te vragen (vers 33). Een last die een profeet moet dragen, is de boodschap die de HEERE op zijn hart heeft gelegd (vgl. Js 13:1; 14:28; Na 1:1; Hk 1:1). Ze willen weten wat de HEERE van hen wil, welke last Hij hun oplegt. Maar het is een huichelachtige vraag. De HEERE kent hun harten, dat ze helemaal niet Zijn wil willen doen.
Daarom moet Jeremia met verontwaardiging in zijn stem zeggen: “Wat last?” Daarmee laat hij hun weten dat hij hun vraag verwerpt. Vervolgens moet hij zeggen dat de HEERE hen zal verlaten. Daarmee geeft hij aan dat zij zelf een last voor de HEERE zijn, een last die Hij zal afwerpen.
Met dat antwoord zullen de vraagstellers niet tevreden zijn. Ze gooien het over een andere boeg en nemen dan zelf de woorden in de mond dat zij “een last van de HEERE” hebben gekregen (vers 34; Kl 2:14). Daarmee beweren ze dat ze een opdracht van Hem hebben. De HEERE zal Zich tegen hen keren en hen straffen.
Wat ze moeten doen, is elkaar vragen wat de HEERE heeft geantwoord of gesproken (vers 35). Zo moeten ook wij elkaar ernaar vragen wat er in Gods Woord staat en niet wat broeder X of broeder Y heeft gezegd, waarbij trouwe broeders die inzicht in Gods Woord hebben, wel kan worden gevraagd naar hun verklaring van een bepaald vers.
Wat ze niet meer moeten doen, is denken dat anderen hun kunnen vertellen wat de last van de HEERE is (vers 36). Het gaat om een eigen relatie met Hem. De leugenaars zullen hun eigen last dragen. Ze hebben een eigen verantwoordelijkheid en zullen de straf ontvangen voor hun verdraaien van “de woorden van de levende God, de HEERE van de legermachten, onze God”. Deze indrukwekkende voorstelling van God laat wel zien hoe zwaar Hij tilt aan wat mensen die zeggen namens Hem te spreken, met Zijn Woord doen.
Het is wel een van de ergste dingen die iemand kan overkomen als zijn woorden worden verdraaid. Het is een van de grootste verantwoordelijkheden van iemand die een verklaring van Gods Woord geeft, om niet op de geringste wijze de woorden van de levende God te verdraaien (vgl. 2Pt 3:16).
Weer krijgt Jeremia te horen wat hij tegen de valse profeet moet zeggen om hem in het licht van God te plaatsen (vers 37). De valse profeet zal door de vragen van Gods profeet door de mand vallen. Jeremia heeft er geen behoefte aan om te weten wat de man heeft gedroomd, maar hij wil weten wat de HEERE die profeet heeft geantwoord en wat de HEERE tegen hem heeft gezegd.
Als die profeet dan toch met de woorden “last van de HEERE” komt, is dat het bewijs dat hij een ongehoorzame profeet is (vers 38). De HEERE heeft namelijk duidelijk de boodschap gegeven om dat niet te zeggen. Daarom komt het oordeel dat Hij hen helemaal zal vergeten (vers 39). Hij zal de stad verlaten die Hij aan hun vaderen heeft gegeven. Op henzelf zal Hij een eeuwige smaad en schande leggen die niet vergeten zal worden (vers 40). Mensen zullen hen altijd herinneren als valse profeten. Dat is het enige gepaste oordeel, omdat zij erop uit zijn het volk de HEERE te laten vergeten. Zo zwaar is het oordeel over hen die Gods woorden verdraaien en ongehoorzaam zijn aan wat Hij zegt.