Inleiding
In Jeremia 18 laat de HEERE aan Jeremia zien dat het in soevereine genade mogelijk is om van een pot die mislukt is een pot te maken die bruikbaar is (Jr 18:4). In Jeremia 19 is de kneedbare klei verhard en kan niet worden hervormd tot een andere kruik. Er blijft niets anders over dan verbreking. Jeremia moet tegen de oudsten zeggen dat hun generatie onherstelbaar verbroken zal worden als een stukgeslagen kruik en dat de stukken ervan naar Babel zullen worden gevoerd. Die generatie zal niet in het land hersteld worden (verzen 10-13).
1 - 5 De aarden kruik
1 Zo zegt de HEERE: Ga een aarden pottenbakkerskruik kopen, en [neem enkele] van de oudsten van het volk en van de oudsten van de priesters [mee]. 2 Ga uit naar het dal Ben-Hinnom, dat [bij] de ingang van de Schervenpoort ligt, en predik daar de woorden die Ik tot u spreek, 3 en zeg: Hoor het woord van de HEERE, koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem. Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zie, Ik ga onheil brengen over deze plaats, zodat bij ieder die het hoort, zijn oren zullen tuiten, 4 omdat zij Mij verlaten hebben, deze plaats [van Mij] vervreemd hebben, en reukoffers gebracht hebben aan andere goden, die zij niet gekend hebben, zij, hun vaderen en de koningen van Juda. Zij hebben deze plaats gevuld met bloed van onschuldigen. 5 Zij hebben de hoogten van de Baäl gebouwd om hun kinderen met vuur te verbranden [als] brandoffers voor de Baäl, wat Ik niet geboden en niet gesproken heb, en in Mijn hart niet is opgekomen.
De HEERE beantwoordt het gebed van Jeremia, waarmee het vorige hoofdstuk eindigt, door het geven van een nieuwe opdracht. Jeremia moet het oordeel aan de HEERE overlaten en doorgaan met zijn werk ondanks alle persoonlijke nood en leed. Hij moet een kruik gaan kopen. Dat moet hij niet alleen doen, maar hij moet enkele oudsten van het volk en oudsten van de priesters meenemen, dat wil zeggen de mannen met de meeste verantwoordelijkheid (vers 1). Deze oudsten zijn de directe oorzaak van de ellende waarin Gods volk zich bevindt. Zij gaan het volk voor op een weg van zonde.
De HEERE geeft Jeremia de opdracht om naar het dal Ben-Hinnom te gaan, met de nadere aanduiding dat dit dal bij “de ingang van de Schervenpoort ligt” (vers 2). Het dal Ben-Hinnom is de vuilnisbelt van Jeruzalem ten zuiden van de stad. Daar wordt de vuilnis verbrand en worden kinderen aan de Moloch geofferd (Jr 7:31-32; 32:35). Tegen die achtergrond moet Jeremia zijn waarschuwende woorden spreken. Het is de levendige en tevens lugubere illustratie van het resultaat als ze niet naar zijn woorden luisteren. Dan zal de stad aan dit dal gelijk worden gemaakt.
Vandaag de dag zien we dat kinderen als het ware aan de dood worden prijsgeven als gevolg van het overspelige gedrag van de ouders. Vader en moeder die op elkaar zijn uitgekeken, worden aangemoedigd hun leven te ‘verrijken’ met het bezoeken datingsites die het vreemdgaan propageren. Bij zulke mensen ontbreekt elk besef van verantwoordelijkheid voor hun kinderen. Natuurlijk ontkennen ze dat zelf ten stelligste. Het is werkelijk verbijsterend hoezeer mensen hun nog enigszins aanwezige natuurlijke gevoelens kunnen doden en daarmee hun kinderen.
Een nadere aanduiding van wat Jeruzalem bij hardnekkige ongehoorzaamheid te wachten staat, is de naam “Schervenpoort”. Die naam is een aanwijzing van wat er met de kruik gebeurt. De kruik zal worden stukgeslagen, in scherven, en onbruikbaar en ook onherstelbaar zijn (vers 11). Het is geen klei meer waar nog een andere kruik van kan worden gemaakt. Op die plaats, die aan de verbreking van Israël doet denken, moet Jeremia de woorden spreken die de HEERE tegen hem zegt.
Jeremia moet beginnen met de dringende oproep: “Hoor het woord van de HEERE” (vers 3). Dat woord willen de leiders van het volk aan het volk onthouden, ze verzetten zich ertegen. Ondanks dat moet het woord worden gericht aan de koningen van Juda en de inwoners van Jeruzalem, dat wil zeggen aan iedereen, van hoog tot laag. Ze moeten allemaal luisteren naar het oordeel dat God over hen gaat brengen. De HEERE spreekt als “de HEERE van de legermachten, de God van Israël”, wat nog extra aangeeft dat Hij verheven is boven alle machten en dat Hij hun God is. Laten ze daarom goed luisteren naar zo Iemand en Zijn woorden gehoorzamen! Wat Hij te zeggen heeft, zal bij ieder die het hoort de oren laten tuiten (vgl. 1Sm 3:11; 2Kn 21:12).
De reden van het oordeel wordt ook gegeven (vers 4). Het is een meervoudige reden. Ze hebben de HEERE verlaten en de stad met hun afgoderij en bloedschuld vervuld en daardoor van Hem vervreemd. Jeruzalem, de stad van God, is verworden tot een stad waar de HEERE als een vreemde is. Hij kent Zijn stad niet meer! Er is niets over van Zijn bedoelingen ermee. De HEERE is ingeruild voor de Baäl voor wie ze hoogten hebben gebouwd om hun kinderen daaraan op te offeren (vers 5). Het is iets wat nooit door Hem is geboden, wat nooit door Hem is uitgesproken, wat nooit zelfs ook maar in Zijn hart is opgekomen.
6 - 9 De onafwendbare ramp
6 Daarom, zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat deze plaats niet meer genoemd zal worden Tofet en het dal Ben-Hinnom, maar Moorddal. 7 Ik zal de plannen van Juda en Jeruzalem in deze plaats verijdelen. Ik zal hen doen vallen door het zwaard vóór hun vijanden en door de hand van hen die hen naar het leven staan. Ik zal hun dode lichamen als voedsel geven aan de vogels in de lucht en aan de dieren op de aarde. 8 Ik zal deze stad maken tot een verschrikking en tot een aanfluiting. Ieder die er voorbij trekt, zal zich ontzetten en [van afschuw] sissen over al haar wonden. 9 Ik zal hun het vlees van hun zonen en het vlees van hun dochters te eten geven. Zij zullen ieder het vlees eten van zijn naaste tijdens de belegering en in de nood waarin hun vijanden en zij die hen naar het leven staan, hen doen verkeren.
Door de mond van Jeremia wijst de HEERE de oudsten erop dat Hij de namen voor de vuilnisbelt van Jeruzalem, “Tofet” en “Ben-Hinnom”, zal veranderen, en “deze plaats”, dat is Jeruzalem, de naam “Moorddal” zal geven (vers 6). Die naamsverandering heeft te maken met de velen die in Jeruzalem gedood zullen worden. Hij zegt dat Hij de plannen van Zijn afvallige volk zal verijdelen, want Hij die kent plannen (vers 7). Hij zal die verijdelen door hen prijs te geven aan het zwaard van hun vijanden. Hun lijken zal Hij aan de grootste smaad prijsgeven door ze aan het gedierte tot voedsel geven.
Van de stad zal hij een voorwerp van verschrikking en aanfluiting maken (vers 8). In plaats van een aantrekkelijke stad te zijn zal de stad een ontzetting worden voor ieder die er voorbijgaat. In plaats van hun kinderen op te offeren aan de afgoden (vers 5) zullen ze vanwege de enorme nood als gevolg van een belegering het vlees van hun kinderen en naasten eten (vers 9; Lv 26:27-29; Dt 28:53; 2Kn 6:26-29; Kl 4:10). Alle gevoel en besef van natuurlijke liefde zijn verdwenen. Dat komt door de afgoderij.
10 - 13 De verwoesting van Juda
10 Dan moet u de kruik stukbreken voor de ogen van de mannen die met u waren meegegaan, 11 en tegen hen zeggen: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zo zal Ik dit volk en deze stad stukbreken, zoals men een pot van een pottenbakker stukbreekt, zodat die niet meer hersteld kan worden. Men zal hen in Tofet begraven, omdat er geen [andere] plaats om te begraven is. 12 Zo zal Ik doen met deze plaats, spreekt de HEERE, en met zijn inwoners, om deze stad te maken als een Tofet. 13 De huizen van Jeruzalem en de huizen van de koningen van Juda zullen [even] onrein worden als de plaats van Tofet, met alle huizen waar zij op de daken ervan reukoffers hebben gebracht aan heel het leger aan de hemel en plengoffers hebben uitgegoten voor andere goden.
Na de woorden van oordeel die Jeremia heeft uitgesproken voor de oren van de oudsten die met hem zijn meegegaan, moet hij nu voor hun ogen de kruik stukbreken (vers 10). Hij moet daarvan direct de betekenis meedelen namens “de HEERE van de legermachten” (vers 11). De betekenis is, dat wat Jeremia met de kruik heeft gedaan, de HEERE met het volk en de stad zal doen. Het is hetzelfde als wat de Heer Jezus zal doen met de heidenvolken (Ps 2:9; Op 2:27).
De verbreking zal onherstelbaar zijn (vers 12). Dat betreft dan de goddeloze massa. Iets dergelijks zien we in de vervloeking door de Heer Jezus van de vijgenboom, waaraan tot in eeuwigheid geen vrucht meer zal komen (Mt 21:19). De vijgenboom is een beeld van de goddeloze massa van het volk. Tot hun schande zullen de lijken worden begraven in Tofet, de plaats waar zij hun kinderoffers hebben gebracht. De HEERE bevestigt op de ernstigste wijze dat Hij Zijn voornemen in oordeel ten aanzien van plaats en inwoners zal uitvoeren door erop te wijzen dat Hij die plaats als een Tofet zal maken.
Alle huizen van Jeruzalem – een stad bestaat uit huizen –, ook die van de koningen van Juda, worden door de vele lijken even onrein als Tofet (vers 13). De stad wordt één groot Tofet, één grote vuilnisbelt. Dat is omdat ze van hun huizen afgodsaltaren hebben gemaakt. Op de daken ervan zijn namelijk reukoffers gebracht aan hemellichamen en plengoffers aan andere goden (Jr 32:29; Zf 1:4-5a). Hun huizen zijn zo hoogten voor de Baäl geworden, waardoor de stad vervuld is geraakt van gruwelijkheden, een afschuwelijke zaak voor de HEERE.
14 - 15 De boodschap van Tofet ook in de voorhof
14 Toen Jeremia van Tofet kwam, waarheen de HEERE hem had gezonden om te profeteren, ging hij in de voorhof van het huis van de HEERE staan en zei tegen heel het volk: 15 Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zie, Ik ga over deze stad, en over al haar steden, al het onheil dat Ik tegen haar uitgesproken heb, brengen, omdat zij halsstarrig waren door niet te luisteren naar Mijn woorden.
Nadat Jeremia de woorden van de HEERE ten aanhoren van de oudsten in Tofet heeft gesproken, gaat hij in de voorhof van het huis van de HEERE staan om het daar aanwezige volk toe te spreken (vers 14). Hij spreekt daar dezelfde woorden van oordeel als hij in Tofet heeft gesproken. Hij spreekt nu namens “de HEERE van de legermachten, de God van Israël” (vers 15; vers 11). De inhoud van het oordeel is wat de HEERE heeft uitgesproken. De reden van het oordeel is hun halsstarrigheid om niet te luisteren naar Zijn woorden (vgl. Hd 7:51).