1 - 5 De Rechabieten getest
1 Het woord dat van de HEERE gekomen is tot Jeremia in de dagen van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda: 2 Ga naar het huis van de Rechabieten, spreek met hen en breng hen in het huis van de HEERE, in een van de kamers, en geef hun wijn te drinken. 3 Toen haalde ik Jaäzanja, de zoon van Jeremia, de zoon van Habazzinja met zijn broers en al zijn zonen, ja heel het huis van de Rechabieten, 4 en bracht hen in het huis van de HEERE, in de kamer van de zonen van Hanan, de zoon van Jigdalia, de man Gods, die naast de kamer van de vorsten is, die zich boven de kamer van Maäseja, de zoon van Sallum, de deurwachter, bevindt. 5 Ik zette de leden van het huis van de Rechabieten kannen vol wijn en bekers voor en ik zei tegen hen: Drink wijn!
In vers 1 hebben we weer een tijdsaanduiding die ons erbij bepaalt in welke tijd de gebeurtenis plaatsvindt die wordt beschreven. We gaan hier zeventien jaar terug in de tijd. Er is geen chronologische volgorde in dit boek. Jeruzalem is nog niet belegerd. Wel trekt Nebukadnezar tegen het land op (vers 11).
De Rechabieten (vers 2) stammen af van de Kenieten of Midianieten (1Kr 2:55; Ri 1:16; 4:11). Zij hebben zich bij het volk van God gevoegd. Jeremia moet met hen gaan spreken, wat zal betekenen dat hij hen moet informeren over de wil van de HEERE. Die wil is dat zij naar het huis van de HEERE gaan, waar in een van de kamers ervan Jeremia hun wijn te drinken moet geven.
Jeremia doet wat hem is opgedragen (vers 3). Hij haalt Jaäzanja, de leider van het huis van de Rechabieten, met zijn broers en al hun verwanten. Hij brengt het hele gezelschap in het huis van de HEERE in een kamer die specifiek wordt beschreven (vers 4). Eerst wordt gezegd van wie de kamer is. Het is de kamer van “de zonen van Hanan, de zoon van Jigdalia, de man Gods”.
Over Jigdalia – zijn naam betekent ’groot is Jahweh’ – wordt ons niets anders in de Schrift verteld dan wat we hier lezen. Hij heeft een zoon en kleinzonen. Zijn zoon Hanan is een “man Gods” – gezien de zinsconstructie lijkt die titel op hem en niet op Jigdalia te slaan –, een uitdrukking die ook voor mannen als Elia en Elisa wordt gebruikt. Die naam wil zeggen dat Hanan iemand is die Gods rechten hooghoudt in een tijd waarin de massa met die rechten geen rekening houdt.
Daarna wordt nog gezegd wie de buren ernaast en eronder zijn. In de kamer ernaast bevinden zich de vorsten en in de kamer eronder woont de deurwachter. Dit zijn allen mensen met een hoge en verantwoordelijke positie te midden van het volk en met betrekking tot het huis van God. Maäseja is een van de drie deurwachters van de tempel (Jr 52:24).
In de kamer van de zonen van de man Gods, een kamer die is omgeven door een uitgelezen gezelschap, brengt Jeremia de ruwe nomaden binnen. Daar zet hij hun een grote hoeveelheid wijn voor en geeft hun de opdracht wijn te drinken (vers 5).
6 - 11 Trouw van de Rechabieten aan Jonadab
6 Zij zeiden echter: Wij drinken geen wijn, want onze voorvader Jonadab, de zoon van Rechab, heeft ons geboden: U mag geen wijn drinken, u niet en uw kinderen niet, tot in eeuwigheid. 7 U mag geen huis bouwen, en geen zaad zaaien, geen wijngaard planten of [in bezit] hebben, maar u moet in tenten wonen, al uw dagen, opdat u vele dagen leeft in het land waar u als vreemdeling verblijft. 8 Wij nu hebben geluisterd naar de stem van onze voorvader Jonadab, de zoon van Rechab, in alles wat hij ons geboden heeft, door al onze dagen geen wijn te drinken, wij niet [en] onze vrouwen niet, evenmin als onze zonen en onze dochters, 9 en door geen huizen te bouwen tot onze woning. We hebben geen wijngaard of akker, en geen zaaigoed. 10 Wij hebben in tenten gewoond, en hebben geluisterd en gedaan overeenkomstig alles wat onze voorvader Jonadab ons geboden heeft. 11 Maar het gebeurde, toen Nebukadrezar, de koning van Babel, naar dit land optrok, dat wij zeiden: Kom, laten wij Jeruzalem binnengaan, vanwege het leger van de Chaldeeën en vanwege het leger van de Syriërs. Daarom wonen wij [nu] in Jeruzalem.
De Rechabieten weigeren echter van de wijn te drinken die Jeremia hun heeft voorgezet (vers 6). Ze weigeren niet omdat de HEERE het verboden zou hebben om wijn te drinken. Ze weigeren omdat hun voorvader Jonadab hun dat heeft verboden. Hij heeft het niet alleen zijn eigen kinderen verboden, maar het verbod ook voor zijn hele nageslacht gegeven, tot in eeuwigheid. Hun levensstijl lijkt op die van de nazireeër (Nm 6:1-7).
Jonadab heeft geleefd in de tijd van Jehu, die het huis van Achab moest uitroeien (2Kn 10:11-17). We zijn hier nu ongeveer tweeënhalve eeuw later. Jehu heeft in Jonadab een bondgenoot gevonden. Jonadab heeft niet meegedaan met de Baälsdienst. Hij is een van de zevenduizend die hun knie niet voor de Baäl hebben gebogen (1Kn 19:18).
De trouw aan het woord van Jonadab is groot. De tijd van Jehu is een tijd van grote goddeloosheid. In die tijd wil Jonadab als een ware nazireeër leven. Hij wil niet meedoen met de trend van de tijd en hij wil dat ook zijn kinderen zo leven. Dat betekent niet dat ze kluizenaars zijn, maar mensen die zich bewust zijn van het tijdelijke van het leven en zich daarvoor aan de HEERE toevertrouwen.
De gehoorzaamheid aan de woorden van Jonadab betreft niet alleen het niet drinken van wijn. Hij heeft ook gezegd dat ze geen huis mogen bouwen, geen zaad zaaien en geen wijngaard planten of een stuk land in bezit nemen (vers 7). De opdracht is om in tenten te wonen zolang ze leven. Daardoor zullen ze vele dagen leven in het land waar ze als vreemdeling verblijven. Jonadab is zich bewust geweest van zijn vreemdelingschap en heeft daar ook consequent naar geleefd. Hij heeft geleefd als Abraham, Izak en Jakob en als een nazireeër.
Dat heeft hij ook zijn nageslacht voorgehouden en zij hebben zich eraan gehouden (vers 8). Ze hebben naar zijn stem geluisterd, zij, hun vrouwen en hun zonen en dochters, en geen wijn gedronken. Ze herhalen alles wat Jonadab hun heeft geboden en zeggen dat ze zich daaraan hebben gehouden. Ze hebben geen huizen gebouwd om daarin te wonen. Ze hebben ook geen wijngaard of akker, zelfs geen zaaigoed (vers 9). In tenten hebben ze gewoond naar het woord van hun voorvader Jonadab (vers 10).
Door de omstandigheden gedreven zijn ze ertoe gekomen om het leven in tenten op te geven en in Jeruzalem te gaan wonen (vers 11). Dit is geen ongehoorzaamheid aan het woord van hun voorvader. Ze handelen hier met overleg en verruilen ter wille van de veiligheid het nomadenleven met het leven in de stad. Maar ze houden zich aan het gebod om geen wijn te drinken.
12 - 17 Het verwijt aan Juda
12 Toen kwam het woord van de HEERE tot Jeremia: 13 Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Ga zeggen tegen de mannen van Juda en tegen de inwoners van Jeruzalem: Zult u niet de vermaning aanvaarden door te luisteren naar Mijn woorden? spreekt de HEERE. 14 De woorden van Jonadab, de zoon van Rechab, die hij zijn kinderen geboden heeft, dat zij geen wijn mochten drinken, hebben zij gestand gedaan. Zij hebben tot op deze dag geen [wijn] gedronken, want zij hebben geluisterd naar het gebod van hun voorvader. Ik echter heb vroeg en laat tot u gesproken, maar naar Mij hebt u niet geluisterd. 15 Ik zond tot u vroeg en laat al Mijn dienaren, de profeten, om te zeggen: Bekeer u toch, ieder van zijn slechte weg, en beter uw daden, ga geen andere goden achterna om die te dienen. Dan zult u in het land blijven dat Ik u en uw vaderen gegeven heb. Maar u hebt uw oor niet geneigd en naar Mij niet geluisterd. 16 Ja, de kinderen van Jonadab, de zoon van Rechab, hebben het gebod van hun voorvader dat hij hun geboden had, gestand gedaan, maar naar Mij luistert dit volk niet. 17 Daarom, zo zegt de HEERE, de God van de legermachten, de God van Israël: Zie, Ik ga over Juda en over al de inwoners van Jeruzalem al het onheil brengen dat Ik over hen heb uitgesproken, omdat Ik tot hen gesproken heb, maar zij niet geluisterd hebben, Ik tot hen geroepen heb, maar zij niet geantwoord hebben.
Na dit voorbeeld van gehoorzaamheid van de Rechabieten aan het woord van hun voorvader Jonadab komt het woord van de HEERE tot Jeremia (vers 12). We krijgen nu te horen waarom het voorgaande heeft plaatsgevonden. Het is niet om Israël te laten leven zoals de Rechabieten dat doen, maar om de trouw van de Rechabieten aan het woord van hun voorvader aan het ontrouwe Israël voor te houden. Israël moet bijvoorbeeld wel wijngaarden planten en mag in steden wonen.
Met de woorden “ga zeggen” geeft de HEERE Jeremia de opdracht de kamer uit te gaan en naar de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem te gaan om hun de vraag te stellen of zij niet zullen luisteren naar de woorden van de HEERE (vers 13). Hier blijkt dat de handeling in de tempel een symbolische betekenis heeft. De HEERE trekt een vergelijking tussen Zijn woorden aan de kinderen van Israël en de woorden van Jonadab aan zijn kinderen (vers 14). Jonadab heeft zijn kinderen geboden geen wijn te drinken en zij hebben daarnaar geluisterd en geen wijn gedronken tot op deze dag. De HEERE heeft Zijn volk keer op keer opgeroepen tot gehoorzaamheid, maar zij hebben niet naar Hem geluisterd.
De HEERE heeft telkens weer Zijn dienaren, de profeten, tot Zijn volk gezonden met de oproep zich te bekeren (vers 15). Hij heeft hun ook beloofd dat ze dan in het land zullen blijven. Maar Hij moet constateren dat zij niet hebben geluisterd. Ja, de kinderen van Jonadab, de man die niet tot Gods volk behoort en zijn nageslacht ook niet, hebben gedaan wat Zijn volk weigert te doen (vers 16).
Het contrast is groot. Jonadab is een mens en zijn nageslacht luistert naar hem. De HEERE is de eeuwige God en Zijn volk luistert niet naar Hem. De Rechabieten worden tot voorbeeld gesteld aan Juda en Jeruzalem. Juda en Jeruzalem, die zo bevoorrecht zijn, zullen vanwege hun ongehoorzaamheid, hun onwilligheid om te luisteren of zelfs maar te reageren op Gods roepen, gestraft worden (vers 17).
18 - 19 Beloning voor de Rechabieten
18 Tegen het huis van de Rechabieten zei Jeremia: Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Omdat u geluisterd hebt naar het gebod van uw voorvader Jonadab, al zijn geboden in acht genomen hebt, en gedaan hebt overeenkomstig alles wat hij u geboden heeft, 19 daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Het zal Jonadab, de zoon van Rechab, niet aan een man ontbreken die in Mijn dienst staat, alle dagen.
We horen nu de waardering van de HEERE voor gehoorzaamheid aan het woord van de ouders (vers 18). De Rechabieten zijn, zo zegt de HEERE, in alles gehoorzaam geweest aan het gebod van Jonadab. Vanwege deze volledige trouw belooft Hij dat Jonadab altijd een nakomeling, een man, zal hebben die in Zijn dienst staat (vers 19). Dienen van God is het ware leven. Het herinnert aan de oproep aan kinderen om hun ouders in alles te gehoorzamen (Ko 3:20). De beloning voor hen is een lang leven in het land (Ef 6:1-3), dat betekent voor ons een genieten van de geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten al de tijd dat we op aarde zijn en de eeuwigheid die volgt.
Als we de verschillen tussen de Rechabieten en Gods volk samenvatten, zien we dat
1. de Rechabieten een feilbare leider gehoorzamen, terwijl de Leider van Juda de eeuwige, onfeilbare God is (vers 14);
2. de Rechabieten maar één keer een bevel van Jonadab krijgen, terwijl de HEERE keer op keer tot Zijn volk heeft gesproken (vers 15);
3. de Rechabieten de bevelen van Jonadab ongeveer driehonderd jaar gehoorzaamd hebben, terwijl Gods volk voortdurend ongehoorzaam is (vers 16);
4. de trouw van de Rechabieten zal worden beloond, terwijl de ontrouw van Gods volk gestraft zal worden (vers 17).