1 - 3 Oproep om tot de HEERE te roepen
1 Het woord van de HEERE kwam voor de tweede keer tot Jeremia, toen hij nog opgesloten zat op het binnenplein van de wacht: 2 Zo zegt de HEERE, Die het doet, de HEERE, Die het vormt om het te bevestigen – HEERE is Zijn Naam: 3 Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, Ik zal u grote en onbegrijpelijke dingen bekendmaken, [die] u niet weet.
Jeremia zit opgesloten, maar dat is voor de HEERE geen verhindering Zijn boodschap aan deze man van God te zenden (vers 1; 2Tm 2:9). De HEERE vestigt de aandacht van Jeremia eerst op Zichzelf als “de HEERE, Die het doet” (vers 2). Hij is de God Die het bewerkt, wat het ook is – behalve de zonde, want die is niet in Hem en Hij kan niet zondigen. Jeremia mag weten dat hij, net als Paulus (Ef 3:1; 4:1), een gevangene van Hem is. De HEERE vormt Zijn plan en bevestigt Zijn voornemen. Hij werkt aan een plan en voert het ook uit. “HEERE is Zijn Naam.” Dat is de garantie voor alles.
Als Hij Zich zo heeft voorgesteld, moedigt Hij Jeremia aan om tot Hem, die HEERE, te roepen (vers 3; Mt 7:7-8). Hij verzekert hem dat Hij hem zal antwoorden. In dat antwoord zal Hij hem “grote en onbegrijpelijke dingen bekendmaken”. De dingen die Jeremia niet weet en geen mens kan weten, omdat die buiten zijn menselijke begrip en kennis liggen, zal de HEERE hem vertellen als hij tot Hem roept.
Dit is ook een grote aansporing voor ons om tot Hem te roepen. Hij wil dingen bekendmaken die boven het menselijke begrijpen liggen en die een Goddelijke openbaring vereisen.
4 - 5 Zekerheid van de val van Jeruzalem
4 Want zo zegt de HEERE, de God van Israël, van de huizen van deze stad en van de huizen van de koningen van Juda die zijn afgebroken voor de belegeringsdammen en voor het zwaard, 5 [waar] ze zijn gekomen om te strijden tegen de Chaldeeën: Het is om ze te vullen met de dode lichamen van mensen die Ik verslagen heb in Mijn toorn en in Mijn grimmigheid, en omdat Ik Mijn aangezicht voor deze stad verborgen heb om al hun kwaad.
Eerst spreekt de HEERE over de huizen van Jeruzalem, zowel van de gewone man als van de koningen (vers 4). Hij wijst erop dat ze afgebroken zijn om er belegeringsdammen van te maken en zich daarachter met het zwaard te verdedigen. Ze doen er alles aan om zich te verweren tegen de Babyloniërs (vers 5). Het zal allemaal tevergeefs zijn, want de HEERE heeft Zijn gunst van hen weggenomen vanwege “al hun kwaad”.
Wat ze hebben gebouwd om zich te verdedigen, zal gevuld worden met de dode lichamen van de inwoners van Jeruzalem. Die dode lichamen zijn door Hem verslagen. De Chaldeeën doen wat Hij in Zijn toorn en grimmigheid vanwege het kwaad van de stad over hen wil brengen. Hij kan de stad niet meer aanzien omdat ze vol zonden is. Hier zien we de dwaasheid van de ongehoorzaamheid. Als we onze eigen weg gaan en onze eigen wil volgen, is rampspoed het gevolg.
6 - 13 Dagen van terugkeer en vreugde
6 Zie, Ik ga haar herstel en genezing bevorderen, Ik zal hen genezen: een overvloed van duurzame vrede zal Ik hun bekendmaken. 7 Ik zal een omkeer brengen in de gevangenschap van Juda en in de gevangenschap van Israël, en hen opbouwen als vroeger. 8 Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, waarmee zij tegen Mij gezondigd hebben. Ik zal al hun ongerechtigheden vergeven, waarmee zij tegen Mij gezondigd hebben, en waarmee zij tegen Mij in opstand zijn gekomen. 9 Het zal voor Mij worden tot een vreugdevolle naam, tot roem en tot luister bij alle heidenvolken van de aarde, die al het goede zullen horen dat Ik hun doe. Zij zullen beangst zijn en sidderen vanwege al het goede en vanwege al de vrede die Ik het verschaf. 10 Zo zegt de HEERE: In deze plaats, waarvan u zegt: Zij ligt verwoest, zodat er geen mens en geen dier [meer] is – in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, die zo verwoest zijn, dat er geen mens, geen inwoner en geen dier [meer] in [te vinden] is, zal weer gehoord worden 11 de stem van de vreugde, de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, de stem van hen die zeggen: Loof de HEERE van de legermachten, want de HEERE is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig, [en de stem] van hen die in het huis van de HEERE een lofoffer brengen. Ik zal namelijk een omkeer brengen in de gevangenschap van het land, [zodat het weer wordt] als vroeger, zegt de HEERE. 12 Zo zegt de HEERE van de legermachten: In deze plaats – hij ligt verwoest, zodat er geen mens en geen dier [meer] in [te vinden] is – en in al zijn steden zal weer een weideplaats voor herders zijn die de kudde doen neerliggen. 13 In de steden van het Bergland, in de steden van het Laagland, in de steden van het Zuiderland, in het land van Benjamin, in de omstreken van Jeruzalem en in de steden van Juda zullen de kudden weer onder de handen van de teller doorgaan, zegt de HEERE.
Dan klinkt ineens het woord van herstel en genezing (vers 6). De HEERE zal dat Zelf bewerken. Het gevolg zal zijn een overvloed van duurzame vrede. Dan zal het niet zo zijn dat na een periode van rust het volk weer afwijkt, zoals zo vaak in de geschiedenis van Israël het geval is geweest en we bijvoorbeeld in het boek Richteren zien. Deze toezegging is een wonderbare genade. God is inderdaad de God van alle genade. Ook wij hebben duurzame vrede als wij in Zijn weg in gemeenschap met Hem wandelen en al onze noden en zorgen aan Hem overgeven in het vertrouwen dat Hij het goed maakt (Fp 4:6-7).
De HEERE zal die omkeer bewerken (vers 7). Een kleine voorvervulling is de terugkeer uit Babel, maar van een duurzame vrede is dan nog geen sprake. De volle vervulling zal in het vrederijk plaatsvinden. Dan zullen de gevangenschap van Juda en de gevangenschap van Israël voorbij zijn en zullen zij opgebouwd worden als vroeger, in de dagen dat zij het beloofde land zijn binnengetrokken. Er is hier sprake van twee gevangenschappen, een van Juda en een van Israël. Beide rijken zijn op een andere manier in gevangenschap geweest. Juda is in Babel en Israël is in de verstrooiing geweest.
Om hen in die zegen te kunnen brengen moet de HEERE hen eerst reinigen van al hun ongerechtigheid (enkelvoud) waarmee zij tegen Hem hebben gezondigd (vers 8). We kunnen hier denken aan de zondige natuur, de bron van waaruit al hun ongerechtigheid is voortgekomen. Hij zal hen reinigen door hun al hun ongerechtigheden (meervoud) te vergeven, waarmee zij tegen Hem gezondigd hebben en tegen Hem in opstand zijn gekomen. Het zijn twee vormen van ongerechtigheid: die van zonden en die van opstand. Het zijn allebei zonden tegen God. Het ene is meer algemeen, het doen van de eigen wil in een weg van ongeloof en ongehoorzaamheid. Het andere is meer gewelddadig, het verwerpen van elke correctie.
De stad zal dan voor de HEERE tot een vreugdevolle naam worden, een naam die aangenaam is en verheugt (vers 9). Nu is Jeruzalem nog een naam die schande oproept en verdriet bij de HEERE veroorzaakt. Dat zal veranderen. Jeruzalem betekent ‘grondvesten van de vrede’. Alle heidenvolken op aarde zullen de stad roemen vanwege de luister ervan. Ze zullen al het goede horen dat de HEERE haar zal doen.
Tevens zullen ze beangst zijn en sidderen, juist vanwege al het goede en al de vrede die de HEERE haar verschaft. Ze hebben altijd gemeend Israël te kunnen onderdrukken en altijd getracht haar weg te vagen. Nu zien ze dat de HEERE het volk zegent. Ze zien zich geplaatst tegenover de macht van de HEERE, Die staat aan de kant van het volk dat zij teniet wilden doen.
De HEERE spreekt verder over de grote verandering die de stad en het land zullen ondergaan in die tijd van het goede en de vrede (verzen 10-11). Een gedeeltelijke vervulling ervan zien we in de dagen van Ezra en Nehemia, maar de uiteindelijke, volle vervulling vindt weer plaats in het duizendjarig vrederijk. In de verwoeste en verlaten stad zullen weer allerlei geluiden van vreugde worden gehoord.
Het is nu geen vreugde meer los van de HEERE. Al deze vreugde uit zich in het loven van de HEERE, dat Hij goed is omdat Zijn goedertierenheid voor eeuwig is. Dit is de kenmerkende uitdrukking voor het vrederijk. De lofprijzing van de HEERE zal tot uiting worden gebracht in het brengen van een lofoffer in het huis van de HEERE, de tempel.
Dit alles zal gebeuren door de omkeer die de HEERE in de gevangenschap van het land zal brengen. Daardoor zal het land weer worden zoals vroeger, zegt de HEERE. Niet alleen de bevolking is in gevangenschap geweest, ook het land is in gevangenschap geweest. Het land is het land van de HEERE, maar het is in vreemde handen geweest omdat Hij het daaraan moest overgeven vanwege de ontrouw van Zijn volk. Daaraan komt bij de omkeer die Hij bewerkt ook een einde. Dan zal het land en alles wat het opbrengt en iedereen die er woont volledig aan Hem zijn toegewijd.
De HEERE wijst er nog eens op dat al die heerlijke dingen zullen gebeuren in de plaats die nu nog woest en verlaten is (vers 12). In Jeruzalem en in al de steden van Juda zal weer weidegrond zijn waar herders de kudde doen neerliggen. Het laat een tafereel van zorg en vrede, rust en veiligheid zien. Alle schapen die er zijn, zullen geteld worden (vers 13). Niet één wordt er gemist. Dat is wat de HEERE met Zijn volk zal doen. Het zal gebeuren, want de HEERE zegt het. Telkens lezen we “zegt de HEERE” als een bevestiging dat het zeker zal komen omdat Hij het heeft gezegd.
14 - 22 Herstel van koningschap en priesterschap
14 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik het goede woord gestand zal doen dat Ik gesproken heb tot het huis van Israël en over het huis van Juda. 15 In die dagen en in die tijd zal Ik voor David een SPRUIT van gerechtigheid doen opkomen. Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde. 16 In die dagen zal Juda verlost worden en zal Jeruzalem onbezorgd wonen. Dit is hoe men [de stad] noemen zal: DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID. 17 Want zo zegt de HEERE: Aan David zal het niet aan een man ontbreken die op de troon van het huis van Israël zit, 18 en aan de Levitische priesters zal geen man voor Mijn aangezicht ontbreken die het brandoffer brengt, het graanoffer in rook laat opgaan en het slachtoffer bereidt, alle dagen. 19 En het woord van de HEERE kwam tot Jeremia: 20 Zo zegt de HEERE: Als u Mijn verbond met de dag en Mijn verbond met de nacht kunt verbreken, zodat dag en nacht er niet [meer] op hun tijd zullen zijn, 21 dan zal ook Mijn verbond met Mijn dienaar David verbroken kunnen worden, zodat hij geen zoon zal hebben die koning is op zijn troon, en [ook het verbond] met de Levieten, de priesters, Mijn dienaren. 22 Zoals het leger aan de hemel niet geteld en het zand van de zee niet gemeten kan worden, zo talrijk zal Ik het nageslacht van Mijn dienaar David maken, en de Levieten, die Mij dienen.
De HEERE wijst op de dagen die komen als dagen waarop Hij “het goede woord” zal vervullen dat Hij over de beide huizen van Israël heeft gesproken (vers 14). Die vervulling is volledig verbonden met de komst van de “SPRUIT van gerechtigheid” Die de HEERE voor David zal doen opkomen in die dagen en in die tijd, de tijd van het vrederijk (vers 15). Dat is niemand anders dan de Heer Jezus, de Messias, door Wie de HEERE recht en gerechtigheid op aarde zal doen als inleiding op de vestiging van duizend jaar vrede. Elk herstel heeft Hem als middelpunt, het hangt helemaal van Hem af. Zonder Hem is er geen herstel.
Recht en gerechtigheid zijn ook de kenmerken van Zijn regering tijdens het vrederijk. Hij is de Vredevorst. Juda is dan verlost van al zijn vijanden (vers 16). Jeruzalem is in veiligheid en woont onbezorgd. De stad wordt dan genoemd met de Naam waarmee eerder de HEERE, dat is de Heer Jezus, is genoemd (Jr 23:5-6). Jeruzalem is een heerlijke stad vanwege de heerlijkheid van de HEERE die Hij op haar heeft gelegd, een heerlijkheid die ze nooit meer zal verliezen.
Dat komt omdat er aan het Davidische koningschap geen einde komt (vers 17). De Koning Die dan regeert, zal in eeuwige trouw regeren. Ook aan het Levitische priesterschap zal geen einde komen (vers 18). Altijd zullen de priesters de offers brengen die de HEERE altijd zullen herinneren aan de basis voor die heerlijke tijd: het volmaakte en heerlijke werk van Zijn Zoon op aarde. Die offers zullen “alle dagen” worden gebracht.
Weer wordt gezegd dat het woord van de HEERE tot Jeremia komt, weer die zekerheid dat wat volgt, vast staat omdat Hij het zegt (vers 19). De bevestiging van wat de HEERE heeft gezegd, wordt nog weer krachtiger onderstreept door Zijn verwijzing naar Zijn verbond met de dag en Zijn verbond met de nacht (vers 20). Zo onmogelijk als het is om de cyclus van dag en nacht te verbreken, zo onmogelijk is het om Gods verbond met David, “Mijn dienaar”, en met de Levieten, “Mijn dienaren”, te verbreken. Het koningschap van David blijft en het Levitische priesterschap eveneens (vers 21). Hier zien we weer de nauwe samenhang tussen het koningschap en het priesterschap.
Er zal zelfs een nageslacht van David en van de Levieten komen dat vergeleken wordt met de manier waarop het nageslacht van Abraham beschreven wordt (vers 22; Gn 22:17a). Dat wijst erop dat het nageslacht van Abraham, dat is het hele volk, een koninklijk priesterdom zal zijn (Ex 19:6a). Zo zullen ze de HEERE dienen.
23 - 26 Bevestiging van de beloften
23 Het woord van de HEERE kwam tot Jeremia: 24 Hebt u niet gemerkt wat dit volk spreekt: De twee geslachten die de HEERE verkozen had, die heeft Hij nu verworpen? Ja, zij verwerpen Mijn volk, zodat het voor hen geen volk meer is. 25 Zo zegt de HEERE: Als Mijn verbond met de dag en de nacht er niet is, [als] Ik de vaste orde van de hemel en de aarde niet geregeld heb, 26 dan zal Ik ook het nageslacht van Jakob en van Mijn dienaar David verwerpen, zodat Ik uit zijn nageslacht geen heersers over het nageslacht van Abraham, Izak en Jakob zal nemen. Want Ik zal een omkeer brengen in hun gevangenschap en Mij over hen ontfermen.
Weer komt het woord van de HEERE tot Jeremia (vers 23). De HEERE vraagt aan Jeremia of hij ook heeft opgemerkt hoe het volk spreekt over wat Hij, volgens hen, met Zijn volk heeft gedaan (vers 24). Zij spreken erover dat Hij de twee geslachten die Hij verkozen had – daarmee bedoelen ze dat van David en dat van Levi waarover de HEERE zojuist zulke heerlijke dingen heeft gezegd –, nu verworpen heeft. Ze geven Hem de schuld van de ellende waarin ze zijn en verklaren dat Gods volk Zijn volk niet meer is.
Jeremia moet zich maar niet door dat gepraat laten misleiden en ontmoedigen. Nog eens klinkt het “zo zegt de HEERE” en volgt er een herhaling van de verklaring van Gods verbond met de dag en de nacht (vers 25). Er komt nog een extra verzekering bij en die luidt dat Hij ook de orde van de hemel en de aarde geregeld heeft. Net zomin als Hij die twee vaste zekerheden teniet zal doen, net zomin zal Hij het nageslacht van Jakob en dat van Zijn dienaar David verwerpen (vers 26). Dat zou erop neerkomen dat Hij uit het nageslacht van David geen heersers zou nemen om te heersen over het nageslacht van de aartsvaders aan wie Hij dat beloofd heeft.
Het noemen van de namen “Abraham, Izak en Jakob” van wie zij “het nageslacht” zijn, geeft de grootst mogelijke zekerheid van de vervulling van de aan hen gedane beloften. De onveranderlijke beloften die Hij aan hen heeft gedaan, garanderen dat Hij ervoor zal zorgen dat het nageslacht waarover en de heersers over wie Hij heeft gesproken, er wel zullen zijn. Daarvoor zal Hij een omkeer brengen in hun gevangenschap. Hij laat Zijn volk niet aan hun lot over, maar ontfermt Zich over hen.