1 - 4 Het schrijven van de boekrol
1 Het gebeurde in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda, [dat] dit woord van de HEERE tot Jeremia kwam: 2 Neem u een boekrol en schrijf daarop alle woorden die Ik tot u gesproken heb over Israël, over Juda en over alle volken, vanaf de dag [dat] Ik tot u gesproken heb, vanaf de dagen van Josia tot op deze dag. 3 Misschien zullen die van het huis van Juda luisteren naar al het onheil dat Ik hun denk aan te doen, zodat zij zich bekeren, ieder van zijn slechte weg en Ik hun ongerechtigheid en hun zonden zal vergeven. 4 Toen riep Jeremia Baruch, de zoon van Neria. En Baruch schreef uit de mond van Jeremia al de woorden van de HEERE die Hij tot hem gesproken had, op de boekrol.
Het woord van de HEERE komt tot Jeremia in het vierde jaar van Jojakim (vers 1; vgl. Jr 25:1; 46:2). Dat is het jaar waarin Egypte door Babel wordt verslagen en Nebukadnezar koning wordt. Het is het begin van het Babylonische rijk. Dat rijk is het werktuig in Gods hand om Juda, maar ook andere volken, te tuchtigen vanwege hun houding tegenover Hem.
Jeremia heeft niet alleen gesproken, maar ook geschreven (Jr 30:2). Het geschreven woord geeft het gesproken woord ondersteunende en blijvende kracht. De HEERE geeft hem de opdracht om alle woorden op te schrijven die Hij in de voorgaande vijfendertig hoofdstukken tot hem heeft gesproken (vers 2). Het betreft de periode vanaf het dertiende jaar van Josia (Jr 1:2) tot het vierde jaar van Jojakim, dat is een tijdsduur van drieëntwintig jaar.
De HEERE geeft het volk hiermee nog een kans en bewijst Zijn volk daarmee een nieuwe en grote genade. Alle onheil dat Hij heeft uitgesproken, heeft de bedoeling gehad om Zijn volk tot bekering te brengen (vers 3). Dat dit de bedoeling is, zien we bij Josia die ook bij het horen van al het onheil dat de HEERE voorzegd heeft, zich diep voor Hem heeft vernederd (2Kr 34:26-27). Wat wordt opgeschreven, is het geheel van alle uitgesproken profetieën. Als die achtereenvolgens nog een keer aan het volk worden voorgehouden, zal dat misschien een nog grotere indruk maken dan de afzonderlijk uitgesproken profetieën. Op die manier wordt het volk het totaalpakket aan oordelen onder de aandacht gebracht.
Jeremia doet wat de HEERE hem heeft opgedragen (vers 4). Hij roept Baruch en die schrijft alle woorden van Jeremia, die uitdrukkelijk genoemd worden “al de woorden van de HEERE die Hij tot hem gesproken had”, op in een boekrol. Dit is een voorbeeld van de woordelijke inspiratie van de Schrift. We zien later nog de autoriteit van het Woord en de onvergankelijkheid van het Woord.
Paulus heeft zijn brieven meestal gedicteerd (Rm 16:22; Ko 4:18). De brief aan de Galaten heeft hij zelf geschreven, wat wel een uitzondering schijnt te zijn (Gl 6:11). God deelt Zijn gaven verschillend uit. Sommigen hebben een goed talent om te spreken en anderen om te schrijven. Zo hebben de gaven elkaar nodig (vgl. 1Ko 12:21). De Geest van God dicteert Jeremia en Jeremia dicteert Baruch, die door Jeremia gebruikt is als getuige bij de aankoop van de akker (Jr 32:12). Baruch is nu zijn secretaris en plaatsvervanger in het profetisch ambt.
5 - 8 Opdracht om de boekrol voor te lezen
5 En Jeremia gebood Baruch: Ik word tegengehouden, ik kan niet in het huis van de HEERE komen. 6 Daarom moet u zelf gaan en uit de rol voorlezen waarop u uit mijn mond de woorden van de HEERE hebt opgeschreven, ten aanhoren van het volk [in] het huis van de HEERE op de vastendag. U moet ze ook voorlezen ten aanhoren van alle Judeeërs die uit hun steden komen. 7 Misschien zal hun smeekbede terechtkomen voor het aangezicht van de HEERE, en zullen zij zich bekeren, ieder van zijn slechte weg, want groot is de toorn en de grimmigheid die de HEERE tegen dit volk heeft uitgesproken. 8 Baruch, de zoon van Neria, deed overeenkomstig alles wat de profeet Jeremia hem geboden had, door uit de boek[rol] de woorden van de HEERE voor te lezen [in] het huis van de HEERE.
Dan vertelt Jeremia Baruch dat hij zelf niet naar het huis van de HEERE kan komen om de woorden van de boekrol voor te lezen (vers 5). Wat de oorzaak is, is niet duidelijk. Jeremia is nog niet gevangen en kan zich nog vrij onder het volk bewegen (vers 19). Omdat hij zelf niet naar de tempel kan gaan, geeft hij Baruch de opdracht de boekrol in het huis van de HEERE te gaan voorlezen (vers 6).
Als de ene dienaar verhinderd is, is het mooi als een andere dienaar de dienst kan overnemen. De HEERE gebruikt Jeremia om Zijn woorden door te geven en Hij gebruikt Baruch om ze op te schrijven en die mag ze nu ook prediken. Zo krijgt iedere dienaar van het Woord een eigen opdracht. Baruch is een dienaar van Jeremia, maar ook een instrument van de HEERE.
Zo stuurt Paulus medewerkers naar gemeenten, die hij zelf niet kan bezoeken. Die medewerkers geven in zijn plaats door wat hij hun wil zeggen. Dat zijn niet altijd nieuwe dingen, maar ook wel dingen die hij hun al eerder heeft gezegd (1Ko 4:17).
Wat Baruch moet gaan voorlezen, zijn de woorden van de HEERE, niet zijn eigen woorden. In dit hoofdstuk zien we het belang van het geschreven Woord en hoe belangrijk het is om alleen dat te prediken. Baruch moet het prediken in het huis van de HEERE en op de vastendag, dat wil zeggen in Gods tegenwoordigheid en op een dag dat het volk vast.
Wat de aanleiding van deze vastendag is, wordt niet gezegd. Het houden van een vastendag veronderstelt het bewustzijn van ellende. Alleen kan dit gemakkelijk een uiterlijke vertoning zijn en geen zaak van het hart (Js 58:1-14; Mt 6:16-18).
Jeremia vertelt Baruch dat het voorlezen van de woorden van de HEERE mogelijk een smeekbede tot de HEERE bij het volk zal bewerken en dat ze zich zullen bekeren (vers 7). Het woord “terechtkomen” heeft de betekenis van neervallen en wijst op de houding van de smekeling. De smeekbede en de smekeling worden als het ware vereenzelvigd. Jeremia kan zich bijna niet anders voorstellen, dan dat ze dit zullen doen, omdat de toorn en grimmigheid van de HEERE tegen Zijn volk zo groot zijn.
Hoewel de daadwerkelijke voorlezing pas over enkele maanden zal plaatsvinden, zoals het volgende vers aantoont, staat hier al dat Baruch doet wat Jeremia heeft gezegd (vers 8). Baruch gehoorzaamt omdat hij erkent dat de opdracht van Jeremia naar de wil van de HEERE is. Hij ziet dat de HEERE Jeremia leidt. Baruch voert in alle opzichten nauwgezet de opdracht uit, wat hij moet doen, op welke tijd en op welke plaats.
9 - 10 De openlijke voorlezing
9 Het gebeurde in het vijfde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda, in de negende maand, [dat] zij een vasten uitriepen voor het aangezicht van de HEERE, voor heel het volk in Jeruzalem en heel het volk dat uit de steden van Juda naar Jeruzalem kwam. 10 Toen las Baruch uit de boek[rol] de woorden van Jeremia voor [in] het huis van de HEERE, in de kamer van Gemarja, de zoon van Safan, de schrijver, in de bovenste voorhof, [bij] de ingang van de nieuwe poort van het huis van de HEERE, ten aanhoren van heel het volk.
Dan komt een jaar later de vastendag, de dag die door Jeremia is bepaald om zijn woorden voor te lezen (vers 9; vers 6). Er is hier sprake van een speciaal vasten. Dit vasten vindt in de negende maand plaats, terwijl het vasten op de grote Verzoendag op de tiende dag van de zevende maand plaatsvindt (Lv 16:29; 23:27-32). Dit vasten is mogelijk uitgeroepen om de dreigende aanval van Nebukadnezar af te wenden. Bij deze gelegenheid is te veronderstellen dat het volk meer ontvankelijk zal zijn voor de woorden van de HEERE, terwijl er ook een groter aantal mensen samen zal zijn om die woorden te horen.
Baruch krijgt de beschikking over de kamer van Gemarja (vers 10). Gemarja is de zoon van Safan. Safan heeft Josia geholpen bij het herstel van de tempel (2Kn 22:3-10). Gemarja heeft een kamer boven de poort, zodat Baruch van daaruit kan voorlezen aan allen die door de poort het tempelcomplex binnengaan. Dat Gemarja zijn kamer beschikbaar stelt, lijkt erop te wijzen dat hij de boodschap van Baruch ondersteunt.
11 - 19 Het voorlezen aan de vorsten
11 Toen Michaja, de zoon van Gemarja, de zoon van Safan, al de woorden van de HEERE uit die boek[rol] hoorde, 12 daalde hij af naar het huis van de koning, naar de kamer van de schrijver. En ziedaar, alle vorsten zaten er: de schrijver Elisama, Delaja, de zoon van Semaja, Elnathan, de zoon van Achbor, Gemarja, de zoon van Safan, Zedekia, de zoon van Hananja, en alle vorsten. 13 Michaja maakte hun alle woorden bekend die hij gehoord had, toen Baruch ten aanhoren van het volk uit die boek[rol] voorlas. 14 Toen stuurden alle vorsten Jehudi, de zoon van Nethanja, de zoon van Selemja, de zoon van Cusji, naar Baruch, om te zeggen: De rol waaruit u ten aanhoren van het volk hebt voorgelezen, neem die in uw hand en kom. Baruch, de zoon van Neria, nam de rol in zijn hand en kwam naar hen toe. 15 Zij zeiden tegen hem: Ga toch zitten en lees ten aanhoren van ons deze voor. En Baruch las ten aanhoren van hen voor. 16 Nu gebeurde het, zodra zij alle woorden hoorden, [dat] zij elkaar angstig aankeken en tegen Baruch zeiden: Al deze woorden moeten wij beslist aan de koning bekendmaken. 17 Zij vroegen Baruch: Maak ons toch bekend, hoe hebt u al deze woorden [die] uit zijn mond [kwamen], opgeschreven? 18 Baruch zei tegen hen: Met zijn [eigen] mond deelde hij mij al deze woorden mee, terwijl ik ze met inkt op deze boek[rol] schreef. 19 Toen zeiden de vorsten tegen Baruch: Ga heen, verberg u, u en Jeremia, zodat niemand weet waar u bent.
Gemarja heeft een zoon, Michaja, die de woorden van de HEERE hoort (vers 11). Het is mooi om die lijn van grootvader (Safan), vader (Gemarja) en zoon (Michaja) te zien, die allen een verbinding met het Woord van God hebben. Michaja wordt geraakt door wat hij hoort. Het brengt hem in beweging en hij gaat naar de kamer van de schrijver waar alle vorsten zitten (vers 12).
Hij vertelt hun alles wat hij heeft gehoord uit de boekrol die Baruch heeft voorgelezen (vers 13). Als wij Gods woorden hebben gehoord en als die ons hebben getroffen en opgebouwd, zullen wij die graag aan anderen, die ze niet gehoord hebben, tot hun opbouwing meedelen.
Michaja is een jongeman, maar wel iemand die serieus wordt genomen. Hij moet bekend hebben gestaan als betrouwbaar en Godvrezend. De vorsten zeggen niet dat ze hem niet geloven, maar komen na zijn verslag in actie (vers 14). Ze sturen Jehudi erop uit om Baruch met zijn boekrol te halen. Waarom gaan ze niet zelf naar Baruch? Schamen ze zich om zich te midden van het volk te begeven en met hen te luisteren naar de woorden van God? Dit is later ook de handelwijze van Zedekia die in het geheim Jeremia bij zich laat komen.
Baruch aarzelt niet, maar komt direct naar hen toe met de boekrol in zijn hand. Dat is dapper, want hij weet dat de boekrol geen aangename boodschap inhoudt en hij kent de weerspannigheid van de vorsten. Dan vragen ze hem te gaan zitten en hun de boekrol voor te lezen (vers 15). Baruch doet wat hem is gevraagd, zonder verwijt dat ze toch naar de poort hadden kunnen komen om het daar te horen en hem dit dubbele werk te besparen. Hij heeft het onbevreesd voor het volk gedaan, hij doet het nu onbevreesd voor de leiders van het volk.
We horen niet welke indruk het voorlezen van de boekrol op het volk heeft gemaakt. We lezen wel wat de uitwerking van het Woord bij de vorsten is. Als ze alle woorden horen, worden ze bang (vers 16). Ze kennen de boodschap van Jeremia wel. Ze zullen er vaak de schouders over hebben opgehaald, maar nu maken de woorden indruk op hen. Ze kunnen hun angst niet verbergen, maar tonen die aan elkaar. Het is niet duidelijk of het angst voor de HEERE of angst voor de koning is. De woorden brengen hen in elk geval niet tot een belijdenis voor de HEERE, maar tot een bekendmaken van de woorden aan de koning. Die moet ervan op de hoogte worden gebracht.
Dan willen ze nog weten hoe Baruch al deze woorden uit de mond van Jeremia heeft opgeschreven (vers 17). Het lijkt meer een technische vraag dan de vraag van een overtuigd geweten. Het antwoord van Baruch is eenvoudig (vers 18). Er is niets opzienbarends aan. De vorsten onderkennen het gevaar dat Jeremia en Baruch voor hun leven lopen als Jojakim deze woorden hoort. Ze adviseren hen om zich te verbergen. God kan mensen die wel een zekere waardering voor Zijn Woord hebben, maar zich niet bekeren, toch gebruiken voor Zijn werk en de bescherming van Zijn dienaren (vgl. Hd 19:31).
De vorsten kennen hun koning (vers 19). Zij vrezen dat zijn woede zal ontsteken en dat zowel Baruch als Jeremia ter dood zal worden gebracht als hij weet waar zij zijn. Daarom zeggen ze tegen Baruch dat hij en Jeremia zich moeten verbergen. Evenals Achab Elia ijverig heeft gezocht tijdens de verschrikkelijke droogte om hem te doden (1Kn 18:10), zal ook Jojakim tegen hen woeden. De HEERE zorgt echter voor Zijn dienaren.
20 - 26 Jojakim hoort de rol en verbrandt die
20 Zij gingen naar de koning in de voorhof [van het koninklijk paleis], maar de rol legden zij weg in de kamer van de schrijver Elisama. Toen maakten zij al deze woorden bekend ten aanhoren van de koning. 21 Daarop stuurde de koning Jehudi om de rol te halen. Hij haalde die uit de kamer van de schrijver Elisama. Toen las Jehudi eruit voor ten aanhoren van de koning en ten aanhoren van al de vorsten die rondom de koning stonden. 22 Terwijl de koning [in] het winterpaleis zat – het was de negende maand – met vóór hem een brandend kolenbekken, 23 gebeurde het, zodra Jehudi drie of vier kolommen had voorgelezen, [dat de koning] ze met een schrijversmes afsneed en in het vuur wierp dat in het kolenbekken was, totdat heel de rol verteerd was in het vuur dat in het kolenbekken was. 24 Zij schrokken niet en zij scheurden hun kleding niet, de koning evenmin als al zijn dienaren, die al deze woorden gehoord hadden. 25 Toch hadden Elnathan, Delaja en Gemarja er bij de koning op aangedrongen de rol niet te verbranden, maar hij heeft niet naar hen geluisterd. 26 Verder gaf de koning Jerahmeël, de zoon van de koning, Seraja, de zoon van Azriël, en Selemja, de zoon van Abdeël, bevel om de schrijver Baruch en de profeet Jeremia [gevangen] te nemen. Maar de HEERE hield hen verborgen.
Wat er dan gebeurt, is zo schokkend en stuitend, dat Jeremia alles tot in detail beschrijft. De vorsten gaan naar de koning (vers 20). De rol nemen ze niet mee, maar leggen die weg in de kamer van de schrijver. Ze kennen de inhoud blijkbaar zo goed, dat ze wat in de boekrol staat, aan de koning bekend kunnen maken. De koning wil echter de boekrol zelf zien (vers 21). Hij stuurt Jehudi erop uit om de rol op te halen. Jehudi haalt hem op uit de kamer van de schrijver Elisama. Twee keer wordt gezegd dat de rol daar ligt. Als Jehudi terug is bij de koning, leest hij eruit voor. De koning en al de vorsten horen opnieuw de inhoud. De vorsten worden er al voor de derde keer mee geconfronteerd.
De koning zit in zijn winterpaleis (vers 22; Am 3:15). Hij zit daar niets te doen. Misschien denkt hij erover na hoe hij zichzelf van een goed leven kan verzekeren. Dan wordt hij met het Woord van God, de gedachten van God, geconfronteerd, gedachten die tegen zijn plannen ingaan. Het is wintertijd. De negende maand is onze maand december. Dat verklaart waarom hij bij een brandend kolenbekken zit. Buiten is het koud; maar ook zijn hart is zo koud als ijs.
Als Jehudi een gedeelte van de woorden van de HEERE heeft gelezen, snijdt de koning dat gedeelte eraf en werpt het in het vuur in het kolenbekken (vers 23). Het geduld dat de vorsten wel hebben opgebracht om naar het voorlezen te luisteren totdat alles voorgelezen is, heeft hij niet. Als hij de inhoud van “drie of vier kolommen” heeft gehoord, snijdt hij ze in woede met een schrijversmes – het mes waarmee de schrijver zijn pen scherpt – van de rol af en werpt de kolommen stuk voor stuk in het vuur. [Noot: Vroeger schreef men niet op stenen tabletten of op kleitafeltjes, maar op papyrus. Een rol bestond uit aan elkaar gelijmde papyrusbladen en werd in kolommen beschreven.]
Zo gaat het door tot de hele rol door het vuur verteerd is en hij er zeker van is dat er niets van over is. Zo grondig gaat hij te werk. Het is een daad van opperste Godslastering en diepste minachting voor Gods openbaring in Zijn geschreven Woord. Jojakim doet het tegenovergestelde van wat God heeft gezegd in de wet, dat de koning zelf de wet moet overschrijven om die te leren kennen en in overeenstemming ermee te regeren (Dt 17:18).
In zijn dwaasheid meent hij hierdoor de dreigingen teniet te doen die tegen hem afgekondigd zijn, alsof God het vonnis niet kan uitvoeren omdat de rol weg is, waarin het vonnis opgetekend stond. Wat wij van de Bijbel denken en hoe wij ermee omgaan, heeft geen enkel effect op de Bijbel zelf. Wat Jojakim doet, gebeurt dagelijks met alle waarheden die een mens niet bevallen. Alles wat een mens hindert in zijn zelfgenoegzame leven, wordt weggesneden uit Gods Woord. Gedeelten over het oordeel van God worden weggelaten.
Heel wat predikers prediken alleen maar aardige dingen, mooie beloften, maar weigeren te spreken over het oordeel. Ze spreken over God als een God van liefde Die niemand naar de hel zal sturen. Maar wat we ook uit de Bijbel schrappen, het verandert niets aan Gods Woord. Onze geringschatting verandert niets aan Gods oordeel. Izebel heeft zich tegen Gods Woord verzet, maar haar tegenstand heeft er niets aan veranderd dat zij, zoals God heeft gezegd, voedsel voor de honden is geworden (2Kn 9:10,35-36).
De komst van Christus om te oordelen en Zijn rijk op te richten wordt niet geloofd, maar bespot (2Pt 3:3). Daarmee wordt ook de opname van de gemeente, die Gods Woord duidelijk leert (1Th 4:15-18), weggesneden. Ook de lichamelijke opstanding wordt geloochend (1Ko 15:12-23), evenals de verschillende plaats die man en vrouw hebben in de scheppingsorde van God en ook als de gemeente samenkomt. Hetzelfde geldt voor seksualiteit die alleen binnen het huwelijk tussen die ene man en die ene vrouw mag worden beleefd en voor de eerbied voor het leven aan het begin en het einde. Dit wordt allemaal weggesneden.
De mens beoordeelt alles naar eigen normen. Dat hij daarbij wordt aangestuurd door de satan, realiseert hij zich niet. Alles wordt in het vuur van de eigen beoordeling geworpen. En hoe zit het met de opdracht het evangelie te prediken aan alle mensen? Hebben we dat ook weggesneden? En altijd bidden? Doen we dat? Ook dat is een opdracht van de Heer. Als we dat niet doen, hebben we het weggesneden. Luisteren we naar wat de Bijbel zegt over onze tong (Jk 3:1-12)? Zo niet, dan hebben we het weggesneden. We hanteren allemaal zo gemakkelijk het schrijversmes van onze eigen mening, soms zelfs zonder er zelf erg in te hebben.
De koning versnijdt Gods Woord zonder blikken of blozen (vers 24). Ook zijn dienaren staan erbij en verschieten niet van kleur vanwege de ongekende minachting voor de woorden van de HEERE die de koning, de koning van Gods volk!, toont. Zij scheuren hun kleren niet, zoals Josia, de eigen vader van deze Jojakim, doet, als hem het boek van de wet wordt voorgelezen (2Kn 22:11). Ze doen het tegenovergestelde. Wat voor Josia de vondst van zijn leven is, wordt door Jojakim en al zijn dienaren met de grootste verachting behandeld.
Eerder nog hebben de vorsten elkaar angstig aangekeken, toen ze de woorden hoorden voorlezen (vers 16). Er is geen teken dat erop wijst dat het woord van de HEERE iets bij hen heeft bewerkt. Dat is het gevolg als men zich niet afzondert van het kwaad. Jojakim en de vorsten lijken op de moderne vertalers en moderne theologen die ook zonder respect en met verachting met het Woord van God omgaan. We zijn net zulke goede christenen als we liefde hebben voor de Bijbel. Anders gezegd: De maat van de liefde voor de Bijbel bepaalt de maat of de kwaliteit van het christen-zijn.
Enkele dienaren hebben nog een zwak protest laten horen (vers 25). Maar mensen die in een verkeerde positie zijn, zijn krachteloos om tegen een heersend kwaad op te treden. Denk aan Lot in Sodom. Het protest is meer een sussen van het eigen geweten. Wie werkelijk ontdaan is over de oneer die God wordt aangedaan, zal een gezelschap dat zo verachtelijk met God en Zijn Woord omgaat, verlaten. Respect voor Gods Woord blijkt uit gehoorzaamheid aan Gods Woord. Gods Woord roept op om weg te gaan uit een gemeenschap die weigert het kwaad, de zonde, te oordelen. Het is óf het boze wegdoen (1Ko 5:13b), óf zelf weggaan als het boze niet wordt weggedaan (2Tm 2:19-21).
Jojakim geeft opdracht Baruch en Jeremia gevangen te nemen (vers 26). Hij heeft hun pennenvruchten vernietigd, nu wil hij ook henzelf doden, zodat ze hun werk niet meer kunnen doen. Na het vernietigen van het schriftelijke getuigenis moeten vervolgens de getuigen zelf worden omgebracht. Deze houding zien we ook bij de overpriesters ten aanzien van het evangelie als de gemeente net is ontstaan (Hd 4:17). De opdracht van Jojakim kan niet worden uitgevoerd, want Baruch en Jeremia zijn onvindbaar omdat de HEERE hen verborgen houdt. De vorsten kunnen wel adviseren dat ze zich verbergen (vers 19), maar ze kunnen niet voor veiligheid en bescherming zorgen en durven dat ook niet. Dat doet de HEERE (Ps 31:21).
27 - 28 De opdracht om opnieuw te schrijven
27 Toen kwam het woord van de HEERE tot Jeremia, nadat de koning de rol met de woorden [die] uit de mond van Jeremia [kwamen], die Baruch had opgeschreven, had verbrand: 28 Neem u weer een andere rol en schrijf daarop al de vorige woorden die op de vorige rol stonden, die Jojakim, de koning van Juda, verbrand heeft,
De HEERE is niet in verlegenheid gebracht door de actie van Jojakim. Als de koning zijn verwoestend werk heeft verricht door de woorden uit de mond van Jeremia die Baruch heeft opgeschreven te verbranden, spreekt Hij weer tot Jeremia (vers 27). Hij heeft Zijn beide dienaren verborgen om hen opnieuw te gebruiken. Hij geeft hun de opdracht een andere rol te nemen en daarop te schrijven “al de vorige woorden die op de vorige rol stonden, die Jojakim, de koning van Juda verbrand heeft” (vers 28). Het is ermee als met de verbroken stenen tafelen van de wet: op de twee nieuwe stenen tafelen komen al de woorden van de eerste tafelen (Dt 10:4a).
De rol verrijst als het ware weer uit de as als een symbool van de onverwoestbaarheid en onuitroeibaarheid van Gods Woord. Wat hebben vijanden van God door de geschiedenis van de mensheid heen toch allemaal geprobeerd om Gods Woord uit de wereld te verwijderen. Alle pogingen zijn gestrand. Het is zowel zinloos als dwaas om tegen God het woord op te nemen.
29 - 31 De veroordeling van Jojakim
29 en zeg tegen Jojakim, de koning van Juda: Zo zegt de HEERE: Ú hebt deze rol verbrand [en] gezegd: Waarom hebt u daarop geschreven: De koning van Babel zal beslist komen en zal dit land te gronde richten en hij zal mens en dier eruit wegdoen? 30 Daarom, zo zegt de HEERE over Jojakim, de koning van Juda: Hij zal niemand hebben die op de troon van David zit, en zijn dode lichaam zal weggeworpen liggen, overdag in de hitte en 's nachts in de kou. 31 Ik zal hem, zijn nageslacht en zijn dienaren straffen om hun ongerechtigheid, en Ik zal over hen, over de inwoners van Jeruzalem en over de mannen van Juda, al het onheil brengen dat Ik tot hen gesproken heb, maar zij hebben niet geluisterd.
Jeremia krijgt ook de opdracht om Jojakim het oordeel aan te zeggen. We horen hier waarom Jojakim de rol heeft verbrand (vers 29). Hij heeft Jeremia voor de voeten geworpen dat hij geschreven heeft dat de koning van Babel het oordeel zal brengen over “dit land” en over wat er leeft aan mensen en dieren. Zo’n boodschap wil hij niet. Hij wil van geen oordeel horen. Het oordeel over Jojakim spreekt van de grote minachtig van de HEERE voor de man die Hem zo heeft geminacht (vers 30). Wie Hem minachten, zullen door Hem geminacht worden.
Jojakim zal geen opvolger op de troon hebben en hij zelf zal geen begrafenis hebben. Dat zijn zoon Jechonia nog drie maanden na hem heeft geregeerd, kan geen regering worden genoemd. Nebukadnezar neemt hem na drie maanden gevangen en voert hem naar Babel
Hij, zijn nageslacht en zijn dienaren, die allemaal hebben gedeeld in zijn kwaad, zullen allen gestraft worden door de HEERE (vers 31). Over hen en de inwoners van Jeruzalem en de mannen van Juda brengt de HEERE het onheil dat Hij gesproken heeft, maar waarnaar ze niet hebben geluisterd. Gods Woord blijft in eeuwigheid. Het is niet te verbranden.
32 De woorden opnieuw geschreven
32 Toen nam Jeremia een andere rol en gaf die aan de schrijver Baruch, de zoon van Neria. Deze schreef daarop uit de mond van Jeremia al de woorden van de boek[rol], die Jojakim, de koning van Juda, in het vuur had verbrand. Nog vele woorden als deze werden eraan toegevoegd.
Na de oordeelsaankondiging over Jojakim doen Jeremia en Baruch wat de HEERE heeft gezegd (vers 32). Jeremia spreekt al de woorden en Baruch schrijft ze op. Niet een van Gods woorden zal onvervuld blijven (Mt 5:18). De Geest van God brengt Jeremia al zijn toespraken en profetieën in herinnering. Dat maakt het verbranden van de boekrol door Jojakim tot een inhoudsloze actie. Het Woord van God houdt eeuwig stand. Er worden zelfs nog woorden aan toegevoegd. Dat zijn onder andere de woorden van dit hoofdstuk, waarin het oordeel over Jojakim wordt vermeld. God noteert alles, en wat wij moeten weten, heeft Hij ons in Zijn Woord meegedeeld.
Wie God liefheeft, heeft Zijn Woord lief. Wie zegt God lief te hebben, maar Zijn Woord niet leest, is een leugenaar. Zo iemand heeft zijn eigen god lief. We hebben niet nieuwe liederen en andere vormen van godsdienst nodig, maar een opleving van liefde voor het Woord van God. Alles wat God doet, doet Hij door Zijn Woord (Ps 33:6,9). Als dat waar voor ons is, zullen we het Woord lezen, bestuderen en beleven.
Wanneer de Heer Jezus op aarde is, leeft Hij erdoor en verweert Zich ermee. Hij zegt: “Er staat geschreven” en dat eindigt alle tegenspraak (Mt 4:1-11). Zo behoort het in ons leven te zijn. Het Woord van God en dat alleen geeft de overwinning over de verzoekingen van de duivel. Alle ellende komt omdat we ons leven niet willen baseren op Gods Woord. Als we het Woord in ons hart verbergen, zullen we niet zondigen (Ps 119:11). Iemand is naar de gedachten van God een goed christen als hij in het Woord blijft en daaruit leeft.