1 - 11 De boodschap voor de gezanten
1 In het begin van het koningschap van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda, kwam dit woord van de HEERE tot Jeremia: 2 Zo heeft de HEERE tegen mij gezegd: Maak u banden en jukken en leg die op uw nek, 3 en stuur ze naar de koning van Edom, naar de koning van Moab, naar de koning van de Ammonieten, naar de koning van Tyrus en naar de koning van Sidon, door de hand van de gezanten die naar Jeruzalem komen naar Zedekia, de koning van Juda. 4 U moet hun gebieden tegen hun heren te zeggen: Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zo moet u zeggen tegen uw heren: 5 Ík heb de aarde gemaakt, de mens en het vee die op het aardoppervlak zijn, door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekte arm, en Ik geef haar aan wie het in Mijn ogen goed is. 6 Welnu, Ík heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, de koning van Babel, Mijn dienaar. Zelfs ook de dieren van het veld heb Ik hem gegeven om hem te dienen. 7 Alle volken zullen hem, zijn zoon, en zijn kleinzoon dienen, totdat ook voor zijn land de tijd komt dat machtige volken en grote koningen zich door hem laten dienen. 8 En het zal gebeuren [dat] het volk of het koninkrijk dat hem, Nebukadnezar, de koning van Babel, niet wil dienen, en dat niet zijn nek wil geven onder het juk van de koning van Babel, dat volk – spreekt de HEERE – zal Ik straffen met het zwaard, met de honger en met de pest, totdat Ik hen omgebracht zal hebben door zijn hand. 9 U dan, luister niet naar uw profeten, naar uw waarzeggers, naar uw dromers, naar uw wolkenduiders en naar uw tovenaars, die tegen u zeggen: U mag de koning van Babel niet dienen. 10 Want zij profeteren u leugen, om u ver uit uw land te brengen, zodat Ik u verdrijf en u omkomt. 11 Maar het volk dat zijn nek zal voegen onder het juk van de koning van Babel en hem zal dienen, dat zal Ik in zijn [eigen] land laten, spreekt de HEERE, en het zal dat bewerken en daarin wonen.
Het woord van de HEERE komt tot Jeremia in het begin van het koningschap van Jojakim (vers 1). [NB Hier moet hoogstwaarschijnlijk Zedekia in plaats van Jojakim gelezen worden (verzen 3,12; Jr 28:1).] Jeremia vertelt wat de HEERE hem heeft opgedragen (vers 2). Hij moet iets uitbeelden, waardoor de boodschap des te duidelijker overkomt. Wat wordt uitgebeeld, verlevendigt de boodschap. Jeremia moet met banden en jukken op zijn nek gaan rondlopen. Het juk en de banden zijn symbolen van onderwerping, slavernij en ballingschap.
Hierdoor laat hij de toestand van ellendige slavernij zien die zeker zal komen als zijn boodschap verworpen wordt. Hij moet zijn boodschap niet alleen aan Gods volk brengen, maar ook aan vijf andere volken (vers 3). Hij is ook de profeet van de volken (Jr 1:10). Dat deze boodschap ook naar de volken gaat, is een bewijs van Gods genade.
Het lijkt erop dat deze volken een verbond met Juda willen sluiten. Dat deze volken zich tot voor kort nog vijandig tegen Israël hebben gedragen, schijnt vergeten te zijn omdat ze nu dezelfde vijand hebben als Israël. Ze zoeken de steun van Israël om zich samen sterk te maken tegen de koning van Babel en zich zo aan Gods tucht te onttrekken. Daarvoor hebben ze gezanten naar Zedekia gestuurd. Maar dit, waarschijnlijk geheime, overleg is voor de HEERE niet verborgen. Hij heeft een woord voor al deze gezanten dat Hij openlijk door Zijn dienaar laat verkondigen.
Jeremia moet tegen die gezanten de woorden van de HEERE van de legermachten, de God van Israël, spreken (vers 4). God is de almachtige God en in het bijzonder de God van Israël, maar Hij is ook de God van de volken (Rm 3:29). Hij stelt Zich aan de volken voor als de Schepper van de aarde, de mens en het vee (vers 5). Ook wijst Hij op Zijn grote kracht waarmee Hij elk volk en ieder mens op aarde een plaats geeft zoals het goed is in Zijn ogen.
Hij, Die groot in kracht is, heeft de heerschappij over de aarde, mens en dier, in de hand van Nebukadnezar gegeven, die Hij “Mijn dienaar” noemt (vers 6). De dieren worden genoemd om aan te geven hoe verstrekkend het gezag van Nebukadnezar is (Jr 28:14; Dn 2:38). De HEERE heeft ook de tijdsduur van de heerschappij van Nebukadnezar bepaald (vers 7). Hij zal nog worden opgevolgd door zijn zoon Evil Medorach (Jr 52:31) en zijn kleinzoon Belsazar (Dn 5:2).
Hoewel zijn heerschappij niet kortdurend zal zijn, komt ook voor hem de tijd dat zijn heerschappij hem wordt ontnomen (Dn 5:30) en hij zelf andere volken zal dienen. Het bewijst dat God alle volken in Zijn hand heeft. Hij geeft ze in de hand van Nebukadnezar, maar Hij maakt ook een einde aan het rijk van Nebukadnezar.
Als wij naar de geschiedenis van de volken kijken, lijkt het alsof God Zich niet met hen bemoeit. Hier zien wij dat de volken net zo goed onder Zijn bestuur staan als Zijn eigen volk. Niet de heersers van de wereld regeren, maar God regeert. We moeten in Gods heiligdom zijn, het heiligdom van Zijn Woord, om dat te zien.
God laat ongehoorzaamheid aan Zijn bevel niet ongestraft (vers 8). Wie zich niet aan Nebukadnezar onderwerpt, verzet zich tegen Zijn wil. De straf daarvoor is dat Hij dat volk of koninkrijk zal overgeven aan zwaard, honger en pest. Daardoor zal Hij zijn kracht breken en zal Hij het door zijn hand ombrengen. Wie het juk van Babel van zijn hals werpt, zal zich nog grotere ellende op de hals halen.
Jeremia waarschuwt de gezanten om niet te luisteren naar al die mensen die hen oproepen om de koning van Babel niet te dienen (vers 9). Het zijn geen dienaren van God, maar “uw profeten, … uw waarzeggers” enzovoort, allemaal mensen van deze vijf koninkrijken die onder demonische invloed staan. Dat maakt het verschil. De valse profeten zijn een internationaal kwaad. In tijden van crisis dienen allerlei toekomstvoorspellers zich aan die wel even zullen zeggen hoe het zal gaan. Ze vinden een goede aftrek voor hun boodschap, want mensen willen wel geïnformeerd worden over de toekomst, als het maar niet door de waarheid is.
Deze mensen spreken allemaal leugens uit waardoor ze ver uit hun land zullen worden gebracht, waaruit de HEERE hen verdrijft en zij omkomen (vers 10). Wie echter luistert naar de HEERE en zich aan de koning van Babel overgeeft, zal in zijn land worden gelaten (vers 11). Hij zal daarin wonen en dat bewerken voor zijn levensonderhoud, zodat hij daar in leven blijft.
12 - 15 Toespraak tot Zedekia
12 Daarop sprak ik tot Zedekia, de koning van Juda, overeenkomstig al deze woorden: Breng uw nekken onder het juk van de koning van Babel, dien hem en zijn volk, en u zult leven. 13 Waarom zouden u en uw volk sterven door het zwaard, door de honger en door de pest, zoals de HEERE gesproken heeft van het volk dat niet de koning van Babel wil dienen? 14 Luister dan niet naar de woorden van de profeten die tegen u zeggen: U mag de koning van Babel niet dienen, want zij profeteren u leugen. 15 Want Ik heb hen niet gezonden, spreekt de HEERE, zij profeteren in Mijn Naam leugen, zodat Ik u zal verdrijven en u zult omkomen, u en de profeten die tegen u profeteren.
Na zijn woorden tot de vijf volken richt Jeremia nu het woord tot Zedekia en roept hem op zich over te geven aan de koning van Babel (vers 12). Hij doet een beroep op zijn nuchtere verstand (vers 13). Waarom zullen ze sterven? Niemand wil toch dood? Maar dat is wel wat hem en zijn volk te wachten staat als ze in ongehoorzaamheid aan wat God heeft gezegd de koning van Babel niet willen dienen.
Hij moet niet luisteren naar de leugenprofeten die het tegendeel beweren door te zeggen dat ze de koning van Babel niet moeten dienen (vers 14). Jeremia zegt er duidelijk bij dat die profeten niet door de HEERE gezonden zijn en dat zij in Zijn Naam leugen profeteren (vers 15). Het gevolg is dat Zedekia met zijn profeten zal omkomen.
Het is hetzelfde als vandaag. De mensen geloven iedereen liever dan een echte profeet van de HEERE. De reden daarvan is duidelijk. Een echte profeet roept op tot bekering, tot een breken met de zonde. Dat wil een mens niet. Hij wil zijn eigen leven blijven leven. Tot dat laatste sporen de valse profeten aan met hun valse beloften van vrede.
16 - 22 Waarschuwing voor priesters en volk
16 Ook tot de priesters en heel dit volk sprak ik: Zo zegt de HEERE: Luister niet naar de woorden van uw profeten, die tegen u profeteren: Zie, de voorwerpen van het huis van de HEERE worden nu snel uit Babel teruggebracht, want zij profeteren u leugen. 17 Luister niet naar hen. Dien de koning van Babel, en u zult leven. Waarom zou deze stad [tot] een puinhoop worden? 18 Maar als zij profeten zijn en als het woord van de HEERE bij hen is, laten zij toch bij de HEERE van de legermachten erop aandringen dat de voorwerpen die in het huis van de HEERE, in het huis van de koning van Juda en in Jeruzalem zijn overgebleven, niet in Babel terechtkomen. 19 Want zo zegt de HEERE van de legermachten over de pilaren, over de zee, en over de onderstellen en over de rest van de voorwerpen die in deze stad zijn overgebleven, 20 die Nebukadnezar, de koning van Babel, niet heeft meegenomen, toen hij Jechonia, de zoon van Jojakim, de koning van Juda, van Jeruzalem naar Babel in ballingschap voerde, met al de edelen van Juda en Jeruzalem – 21 ja, zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël, over de voorwerpen die [in] het huis van de HEERE, het huis van de koning van Juda en [in] Jeruzalem zijn overgebleven: 22 Naar Babel zullen zij gebracht worden en daar zullen ze zijn tot de dag dat Ik ernaar zal omzien, spreekt de HEERE. Dan zal Ik ze weghalen en naar deze plaats terugbrengen.
Jeremia heeft na zijn woorden voor de vijf volken en voor koning Zedekia ook een woord voor de priesters en voor het volk (vers 16). Hij spreekt tot hen over de voorwerpen van het huis van de HEERE. Het gaat over hun dienst aan God. De voorwerpen die nodig zijn om God te dienen, zullen binnenkort worden teruggebracht uit Babel, zo profeteren althans de valse profeten. Valse profeten vertellen politieke en godsdienstige leugens. Politiek en godsdienst worden handig met elkaar verbonden. Leugenprofeten gaan altijd in tegen Gods Woord, zowel in het dienen van de overheid als in het dienen van God. Ze geven niet aan de keizer wat van de keizer is en ook geven ze niet aan God wat van God is (Lk 20:22-26).
Jeremia weerspreekt de leugenprofeten zonder omhaal van woorden. De priesters en het volk moeten niet naar hen luisteren (vers 17). Als ze naar de HEERE luisteren en de koning van Babel dienen, zullen ze leven. Laat ze dat toch inzien! Waarom zou de stad tot een puinhoop worden? Als die profeten echte profeten zijn, kunnen ze dat bewijzen door er bij de HEERE op aan te dringen dat het restant aan voorwerpen van de tempel niet in Babel terechtkomt (vers 18). Echte profeten zijn bidders. Gebed is gemeenschap met God hebben. Het is beter om te bidden voor wat er nog is, dan om te denken aan wat verloren is gegaan.
Als wij ons buigen voor Gods tucht, zullen we er bij God op aandringen dat niet alles naar Babel wordt weggevoerd. De voorwerpen die ons nog zijn overgebleven, zullen door ons gebruikt kunnen worden in de aanbidding. Wij hebben niet meer alles wat de eerste gemeente had, maar wat we hebben, moeten we vasthouden en de Heer ermee verheerlijken. Hij zal dan ook nog bepaalde aspecten die verloren zijn gegaan, terugbrengen, zoals ook in de dagen van de terugkeer uit Babel is gebeurd. Toen is het tempelgerei weer mee teruggekomen (Ea 1:7-11).
Wat nog in de tempel is overgebleven, zijn enkele grote voorwerpen en nog enkele andere voorwerpen (vers 19). Die heeft Nebukadnezar bij zijn tweede wegvoering, toen hij Jechonia en al de edelen in ballingschap voerde, niet meegenomen (vers 20). De HEERE heeft over die achtergebleven voorwerpen wel een woord (vers 21). Ze zijn voor Zijn aandacht, net zoals ze voor de aandacht van de valse profeten zijn. Maar terwijl de valse profeten niet van het wegvoeren ervan willen horen, integendeel zeggen dat de weggevoerde voorwerpen weer snel terugkomen, zegt de HEERE dat die voorwerpen ook naar Babel zullen worden gebracht.
Er komt echter een dag dat de HEERE ernaar zal omzien. Dit is een geweldig woord van troost voor allen die Hem trouw willen zijn. De HEERE zal de weggevoerde voorwerpen terugbrengen naar Jeruzalem. Hij zal dat Persoonlijk doen, uiteraard door de teruggekeerde ballingen.