1 - 3 God zegent Noach
1 Toen zegende God Noach en zijn zonen en Hij zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde! 2 Vrees en schrik voor u zal er zijn bij alle dieren van de aarde en bij alle vogels in de lucht, bij alles wat over de aardbodem kruipt en bij alle vissen in de zee; zij zijn in uw hand gegeven. 3 Alles wat zich beweegt, waarin leven is, zal u tot voedsel dienen; Ik heb het u allemaal gegeven, evenals het groene gewas.
Noach bevindt zich op een gereinigde, vernieuwde aarde (Ps 104:30b). Hij heeft een offer gebracht. Op grond van dit offer zegent God Noach en zijn zonen. Zegenen is goed van iemand spreken, iemand het goede toewensen. God verzekert hun van Zijn welwillendheid voor hen en van Zijn genadevolle bedoelingen met hen. Alle beloften van God om het goede te geven vloeien voort uit Zijn voornemens van liefde en de raad van Zijn wil (Ef 1:11; Jr 29:11).
Noach krijgt dezelfde opdracht als Adam om vruchtbaar te zijn en de aarde te vervullen (Gn 1:28). Net als Adam krijgt hij ook de heerschappij over de dieren (Gn 1:26,28). Maar er komt een element bij dat er in het geval van Adam niet was en dat is “vrees en schrik” voor de mens “bij alle dieren van de aarde en bij alle vogels in de lucht, bij alles wat over de aardbodem kruipt en bij alle vissen in de zee”. Dit is het gevolg van de zonde.
Een ander nieuw element is dat aan de mens de dieren tot voedsel worden gegeven. Dat houdt een geestelijke les in: Het leven van de mens is gegrond op het zich voeden met de dood van een Ander (Jh 6:51b). Wie dit gelooft, heeft eeuwig leven (Jh 6:54).
Wie uit overtuiging vegetariër is, dat wil zeggen bewust geen vlees eet om geen dier te hoeven doden, hangt (onbewust?) een leer van demonen aan: “De Geest nu zegt uitdrukkelijk, dat in [de] latere tijden sommigen van het geloof zullen afvallen, terwijl zij zich zullen bezighouden met verleidende geesten en leringen van demonen die in huichelarij leugen spreken en hun eigen geweten hebben dichtgeschroeid. Zij verbieden te trouwen [en gebieden] zich van voedsel te onthouden, dat God geschapen heeft om met dankzegging te worden genuttigd door hen die geloven en de waarheid kennen” (1Tm 4:1-3). Alles is goed en niets is verwerpelijk van wat uit de hand van God komt en ons wordt gegeven om ons mee te voeden (1Tm 4:4).
4 - 7 Het bloed
4 Maar vlees met zijn leven, zijn bloed, [er nog in] mag u niet eten.
5 Voorzeker, Ik zal vergelding eisen voor uw bloed, voor uw levens. Van de hand van alle dieren zal Ik vergelding eisen; ook van de hand van de mens, van de hand van ieders broeder, zal Ik vergelding eisen voor het leven van de mens.
6 Vergiet iemand het bloed van de mens,
door de mens zal diens bloed vergoten worden;
want naar het beeld van God
heeft Hij de mens gemaakt.
7 Wat u betreft, wees vruchtbaar en word talrijk;
breid u overvloedig uit op de aarde, en word talrijk daarop.
God weidt uit over het bloed. Hij stelt hier duidelijk dat het bloed het leven voorstelt: “Het leven van het vlees is in het bloed” (Lv 17:11) en daarop heeft Hij alleen het recht. Dat recht geeft Hij nooit op. Daarom geldt het verbod om bloed te eten – bloedworst valt ook onder dit verbod! – nog steeds (Hd 15:29).
Ook geeft God de opdracht aan de mens om iemand die een ander doodt zelf ook te doden. God voorzegt hiermee dat er opnieuw geweld zal worden gepleegd. Hij weet dat het hart van de mens niet veranderd is en ziet tot welke daden de mens weer zal vervallen. Met het oog op het bloedvergieten zegt God dat wie dat doet, diens bloed ook moet vloeien door de hand van een mens. Dit geldt ook voor het geval dat een dier een mens doodt, wat later ook in de wet wordt vastgelegd (Ex 21:28).
Met de opdracht en het recht om bloedvergieten te vergelden legt God iets van Zichzelf (Ps 9:13a; 2Kr 24:22) in handen van – daartoe bevoegde – mensen (Rm 13:1). Hij doet dat omdat wie zich aan een mens vergrijpt, zich vergrijpt aan Zijn beelddrager. Hij doet dat tevens om het kwaad te beteugelen, zodat zich geen toestanden meer ontwikkelen als die waardoor de zondvloed noodzakelijk werd: een aarde vol met geweld (Gn 6:11). Hier vinden we de instelling van de overheid, die de zwaardmacht krijgt (Rm 13:4). Het meest kenmerkende van de overheid is het oordelen van het kwaad.
Als moord als een krenking en schending van het beeld van God in de mens met de dood moet worden bestraft, is het duidelijk dat deze straf niet door iedere willekeurige mens kan worden uitgeoefend. Het is alleen toegestaan aan hen die Gods recht en majesteit op aarde vertegenwoordigen, dat zijn de door Hem ingestelde overheden. Deze vertegenwoordigers worden veelzeggend ook “goden” genoemd (Ps 82:1-2,6).
Nu God vanwege de aangeboren zondigheid van de mens niet meer dreigt met een verdelgingsoordeel, moet er op een andere manier een dam worden opgeworpen tegen het kwaad. Dat gebeurt door het instellen van regels en geboden, waarop de overheid moet toezien dat ze worden gehandhaafd en waar de overheid bij overtreding moet straffen.
8 - 11 Gods verbond met Noach
8 En God zei tegen Noach en zijn zonen met hem: 9 En Ik, zie, Ik maak Mijn verbond met u, met uw nageslacht na u, 10 en met alle levende wezens die bij u zijn: de vogels, het vee en alle dieren van de aarde met u; van alles wat uit de ark is gegaan, tot alle dieren van de aarde toe. 11 Ik maak Mijn verbond met u, dat niet meer alle vlees door het water van een vloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te gronde te richten.
God sluit een verbond, niet alleen met Noach, maar ook met heel diens nageslacht en met heel de schepping. Dit verbond maakt duidelijk hoe groot voor God de waarde van het leven van de mens is. Het leven is heilig en behoort God toe. Het is ook een algemeen verbond, want het betreft heel het nageslacht van Noach en alle levende wezens.
Bij dit verbond is er geen sprake van verplichtingen voor Noach en zijn nageslacht. God neemt alle verplichtingen op Zich om dit verbond te houden. Het is een eenzijdig verbond. De grondslag is het offer. Wanneer er weer wolken verschijnen, hoeft de mens niet bang te zijn voor een nieuwe zondvloed (Js 54:9).
12 - 17 Het teken van het verbond
12 En God zei: Dit is het teken van het verbond dat Ik geef tussen Mij en u, en alle levende wezens die bij u zijn, [alle] generaties door [tot] in eeuwigheid: 13 Mijn boog heb Ik in de wolken gegeven; die zal dienen als teken van het verbond tussen Mij en de aarde. 14 Het zal gebeuren, als Ik wolken boven de aarde breng en de boog in de wolken gezien wordt, 15 dat Ik aan Mijn verbond zal denken, dat er is tussen Mij en u en alle levende wezens van alle vlees. Het water zal niet meer tot een vloed worden om alle vlees te gronde te richten. 16 Als deze boog in de wolken is, zal Ik hem zien, en aan het eeuwig verbond denken tussen God en alle levende wezens van alle vlees dat op de aarde is. 17 God zei dus tegen Noach: Dit is het teken van het verbond dat Ik gemaakt heb tussen Mij en alle vlees dat op de aarde is.
De (regen)boog in de wolken is het voor de hele schepping zichtbare bewijs van Gods trouw aan Zijn verbond. Niet alleen de mens ziet de boog, ook God ziet hem. Hij denkt dan aan Zijn verbond. De boog houdt ook de belofte in dat God na de oordelen zegent.
Daarom zien we in Openbaring 4 de boog terug (Op 4:2-3). In het boek Openbaring barsten vanaf Openbaring 6 de oordelen over de wereld, Israël en de christenheid los. Maar voor de getrouwen geeft het zien van de boog al aan het begin de belofte van zegen na de oordelen. Dat vervult hen met hoop. Daarom doen ze een beroep op God en roepen tot Hem: “Denk in [Uw] toorn aan ontferming!” (Hk 3:2b).
De boog is een beeld van de Heer Jezus. Alleen door Hem is er zegen mogelijk. Alleen door Hem zegent God waar en wanneer dan ook. Die zegen is alleen voor hen die door het geloof met Hem verbonden zijn. De mens ziet de boog, God ziet de boog. God wenst dat de mens dezelfde gedachten krijgt bij het zien van de boog als die Hij heeft. De boog bewerkt dan gemeenschap tussen de mens en God.
18 - 23 Noach bedrinkt zich – De reactie van zijn zonen
18 En de zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren Sem, Cham en Jafeth; Cham is de vader van Kanaän. 19 Deze drie waren de zonen van Noach; en uit hen is heel de aarde bevolkt. 20 En Noach werd landbouwer en plantte een wijngaard. 21 Hij dronk van de wijn en werd dronken; en hij ontkleedde zich midden in zijn tent. 22 En Cham, de vader van Kanaän, zag de naaktheid van zijn vader en vertelde het aan zijn beide broers buiten. 23 Toen namen Sem en Jafeth een kleed, legden het op hun beider schouders, liepen achteruit en bedekten de naaktheid van hun vader, met het gezicht afgewend, zodat zij de naaktheid van hun vader niet zagen.
De zonen van Noach worden genoemd omdat zij de kiem zijn van de nieuwe aarde. Uit hen ontwikkelt het mensengeslacht zich in drie richtingen. Van hen stammen alle toekomstige geslachten en volken af. Eén volk wordt bij name genoemd: de Kanaänieten, van wie Cham de vader is.
De aarde is wel gereinigd, maar de mens is niet veranderd. Na de zegen is er het falen van Noach. Zo is het altijd gegaan in de geschiedenis van de mens. We zien het bij Adam in het begin en hier bij Noach. Later zien we dat na het instellen van het priesterschap de zonen van Aäron falen (Lv 10:1-3) en na het aanstellen van een koning, koning Saul, faalt deze (1 Samuel 9-31). Met de gemeente is het niet anders gegaan (Openbaring 2-3).
Noach, die het gezag over de schepping heeft gekregen, heeft geen gezag over zichzelf. Hij gebruikt de zegen van de aarde voor eigen genot, de zegen neemt bezit van hem. Is dat niet wat vaak gebeurt, ook bij ons, christenen? Liefde voor de drank sleept de voormalige prediker van de gerechtigheid (2Pt 2:5) in het slijk. Noach kan de weelde van de nieuwe aarde niet aan. Hij gaat zich eraan te buiten en zo wordt zijn naaktheid openbaar.
Het is ermee als met de gemeente te Laodicéa. Die vindt zichzelf ook zo geweldig goed en gezegend. Maar zegen los van God, zegen die misbruikt wordt tot eigen genot, heeft naaktheid tot gevolg. Daarom zegt de Heer Jezus tegen die gemeente: ‘Jullie zijn naakt!’ (Op 3:17).
De zonde van Noach is de aanleiding tot het falen van Cham. Dat is een ernstige les voor iedere vader. Cham komt ertoe zijn vader bespottelijk te maken bij zijn broers. Dat blijkt uit het verband. Het gaat er niet om de zonde van Noach goed te praten – die is niet goed te praten –, maar voor de zoon mag het falen van zijn vader geen reden zijn hem te bespotten. Dit is een belangrijk beginsel in een tijd waarin het ouderlijk gezag vaak wordt ondermijnd. Ouders zijn niet volmaakt, ze maken fouten. Toch zegt de Schrift: “Eer uw vader en uw moeder” (Ef 6:2a).
De twee andere zonen behandelen hun falende, naakte vader met het nodige respect. Niet alleen willen zij zelf die naaktheid niet zien, maar zij zorgen er ook voor dat niemand anders haar ziet. Zij gebruiken de mantel als het ware als een mantel van de liefde die zij over het gebrek van hun vader heen werpen, iets wat een voorbeeld voor ons is in ons omgaan met het kwaad van anderen (1Pt 4:8).
24 - 27 Vervloeking en zegen
24 Toen ontwaakte Noach uit zijn roes en kwam hij te weten wat zijn jongste zoon hem aangedaan had.
25 Hij zei:
Vervloekt is Kanaän!
Laat hij voor zijn broers een dienaar van dienaren zijn!
26 Ook zei hij:
Gezegend is de HEERE, de God van Sem!
Laat Kanaän een dienaar voor hem zijn!
27 Laat God Jafeth uitbreiden en laat hij in de tenten van Sem wonen!
En laat Kanaän voor hem een dienaar zijn!
Noach vervloekt Cham in diens zoon Kanaän (Gn 10:6) en zegent Sem en Jafeth. De bijzondere vloek is dat Kanaän “een dienaar van dienaren” voor zijn broers zal zijn, dat is de allerlaagste dienaar. We zien dit in vervulling gaan onder andere bij de overwinningen die Israël over hen behaalt, wanneer zij het land Kanaän veroveren (Ri 1:28,30,33,35), ongeveer achthonderd jaar hierna.
Niet Cham zelf wordt vervloekt. Cham is samen met zijn broers door God gezegend (vers 1) en Noach zal dat niet ongedaan maken. Hier wordt de zonde van de vader bezocht aan de kinderen (Ex 20:5-6), hoewel de straf op de zonde door de kinderen tegelijk ook zelf wordt verdiend.
De immoraliteit van Cham komt in zijn nakomelingen, de Kanaänieten, tot uiting. Israël wordt er later voor gewaarschuwd zich niet op die wijze te gedragen: “U mag de gebruiken van het land Egypte waarin u gewoond hebt, niet navolgen, en [ook] de gebruiken van het land Kanaän, waar Ik u naar toe breng, mag u niet navolgen. U mag niet in hun verordeningen gaan” (Lv 18:3). In het vrederijk zal de vloek over Kanaän zijn volle vervulling vinden (Zc 14:21b).
De profetie van Noach bevat in enkele woorden de loop van de wereldgeschiedenis. In Genesis 10 zien we er een nadere invulling van. Daar hebben we de geslachtsregisters van de zonen van Noach uit wie de hele wereldbevolking is voortgekomen (vers 19).
God wordt hier “de God van Sem” genoemd. Niet eerder is God op die manier met een mens verbonden. Later wordt Hij ook genoemd ‘de God van Abraham, Izak en Jakob’. Dat betekent dat Jafeth en Cham hun zegen zullen moeten zoeken bij Sem, want bij hem is God (Zc 8:23).
28 - 29 En hij stierf
28 En Noach leefde na de vloed driehonderdvijftig jaar. 29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderdvijftig jaar; en hij stierf.
De geschiedenis van Noach eindigt met de vermelding van de leeftijd die hij heeft bereikt en de mededeling van zijn dood. Noach heeft in zijn leven twee werelden gezien: een oude wereld vóór de zondvloed en een nieuwe wereld erna. Omdat hij “door [het] geloof … de wereld veroordeelde en een erfgenaam werd van de gerechtigheid die naar [het] geloof is” (Hb 11:7), is hij gestorven in het geloof dat hij in de opstanding deel zal hebben aan een wereld die beter is dan die beide.