1 - 4 De schenker en de bakker
1 Na deze dingen gebeurde het dat de schenker van de koning van Egypte en de bakker zondigden tegen hun heer, de koning van Egypte, 2 zodat de farao erg kwaad werd op zijn twee hovelingen, het hoofd van de schenkers en het hoofd van de bakkers. 3 Hij liet hen in hechtenis nemen in het huis van het hoofd van de lijfwacht, in de gevangenis, de plaats waar [ook] Jozef gevangenzat. 4 En het hoofd van de lijfwacht stelde Jozef bij hen aan om hen te dienen; zij zaten geruime tijd in hechtenis.
De schenker en de bakker zondigen beiden tegen de farao en worden beiden in de gevangenis gezet. Zij komen terecht bij Jozef en worden aan zijn zorg toevertrouwd. Ook in de gevangenis is Jozef bezig met dienen. Jozef gaat niet zitten kniezen, vol zelfbeklag over het hem aangedane onrecht; ook horen we niet van opstandigheid.
Jozef verlicht zijn eigen lot door het lot van anderen te verlichten. In plaats van met zichzelf bezig te zijn is hij bezig voor anderen die in dezelfde omstandigheden als hij verkeren, hoewel hij daar ten onrechte is en die anderen omdat ze straf verdienen.
Dit is de beste manier om niet door leed overmand te worden en verbitterd te raken. Bovendien is hij hierin weer een beeld van de Heer Jezus, Die ook altijd aan anderen heeft gedacht en nooit aan Zichzelf. Dat zien we in Zijn leven en dat zien we op het kruis als Hij tussen twee misdadigers hangt. Het verschil tussen de twee misdadigers aan het kruis zien we terug bij de misdadigers die bij Jozef in de gevangenis zijn.
5 - 8 De schenker en de bakker dromen
5 En in één nacht hadden zij beiden een droom, ieder zijn [eigen] droom met [zijn eigen] betekenis: de schenker en de bakker die aan de koning van Egypte toebehoorden en die in de gevangenis gevangenzaten; 6 Toen Jozef 's morgens bij hen kwam, keek hij hen aan, en zie, zij waren terneergeslagen. 7 Hij vroeg aan de hovelingen van de farao, die met hem in het huis van zijn heer in hechtenis zaten: Waarom staan uw gezichten vandaag zo treurig? 8 Ze zeiden tegen hem: We hebben een droom gehad en er is niemand die hem kan uitleggen. Jozef zei tegen hen: Is de uitleg niet aan God? Vertel ze toch aan mij.
De schenker en de bakker hebben beiden een droom. Ieder heeft een eigen droom met een eigen betekenis. Op deze wijze heeft God hun bekendgemaakt met toekomstige gebeurtenissen (Dn 2:28; Jb 33:15-16). Ze zullen vaker hebben gedroomd, maar ze begrijpen dat deze droom anders is. De droom die ieder heeft gehad, maakt grote indruk op beiden. Ze hebben de droom aan elkaar verteld en begrepen dat er een verband tussen de dromen is en tegelijk een verschil. Ze geven Jozef te kennen dat er niemand is die hem kan uitleggen. Ze zitten immers in de gevangenis en zijn verstoken van de wijsheid van de Egyptische dromenuitleggers.
Jozef ziet dat de twee mannen met iets zitten. Hebben wij oog voor de nood die soms op het gezicht van iemand te lezen is? Jozef moet hun vertrouwen al gewonnen hebben, want ze vertellen hem wat hen bezighoudt: hun dromen. Zouden anderen ons ook vertellen waarover ze tobben?
Zijn eerste reactie is een verwijzing naar God (Dn 2:28). Namens Hem zegt hij: “Vertel ze toch aan mij.” Jozef leeft zo in gemeenschap met God, dat hij weet dat God hem zal antwoorden. Jozef geeft steeds God de eer. Niet hij, maar God kan wat verborgen is duidelijk maken.
9 - 13 De droom van de schenker
9 Toen vertelde het hoofd van de schenkers aan Jozef zijn droom en zei tegen hem: Zie, in mijn droom stond er een wijnstok voor me, 10 en aan de wijnstok zaten drie ranken. Hij was aan het uitlopen, zijn bloesem kwam tevoorschijn [en] zijn trossen brachten rijpe druiven voort. 11 De beker van de farao was in mijn hand, en ik nam die druiven, perste ze uit in de beker van de farao en gaf de beker in de hand van de farao. 12 Toen zei Jozef tegen hem: Dit is de uitleg ervan: de drie ranken staan voor drie dagen. 13 Nog binnen drie dagen zal de farao u een hoge plaats geven, en u in uw ambt herstellen; u zult de beker van de farao in zijn hand geven overeenkomstig [uw] vroegere positie, toen u zijn schenker was.
Eerst vertelt de het hoofd van schenkers zijn droom. In zijn droom ziet hij een wijnstok met drie ranken die heel snel trossen met rijpe druiven dragen. Aan het rijpen van de druiven heeft de schenker niets kunnen doen. Met brood is dat anders, zoals we dadelijk zullen zien. Hij neemt de druiven en perst ze uit in de beker van de farao, die hij aan de farao geeft.
Jozef legt uit dat de farao de schenker binnen drie dagen “een hoge plaats” zal geven of, zoals er letterlijk staat, ‘uw hoofd verheffen’. Dit gebeurt door hem uit de diepte van de gevangenis te halen en hem in zijn ambt te herstellen.
14 - 15 Verzoek van Jozef
14 Maar denk aan mij, wanneer het u goed zal gaan; bewijs mij toch goedertierenheid en vertel over mij aan de farao, en maak dat ik uit dit huis kom. 15 Want ik ben met geweld ontvoerd uit het land van de Hebreeën; en ook hier heb ik niets gedaan waarvoor men mij in deze kerker zou moeten zetten.
De beker met wijn doet denken aan de beker van het avondmaal. Die beker spreekt van het bloed van de Heer Jezus dat Hij heeft vergoten tot vergeving van zonden voor wie in Hem gelooft. Het is treffend dat Jozef de schenker vraagt aan hem te denken en hem zijn dankbaarheid te tonen door over hem te vertellen aan de farao.
Zo vraagt de Heer Jezus in verbinding met het avondmaal aan Zijn discipelen – en Hij stelt via Paulus ons die vraag ook – dat we aan Hem zullen denken: “Want ik heb van de Heer ontvangen, wat ik u ook heb overgegeven, dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij overgeleverd werd, brood nam; en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en zei: ’Dit is Mijn lichaam, dat voor u is; doet dit tot Mijn gedachtenis’. Evenzo ook de drinkbeker na de maaltijd, en Hij zei: ’Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed; doet dit, zo dikwijls u die drinkt, tot Mijn gedachtenis’. Want zo dikwijls u dit brood eet en de drinkbeker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt” (1Ko 11:23-26). Hij hoort ook graag hoe wij uit dankbaarheid over Hem aan God, de Vader, vertellen over Zijn werk dat Hij voor ons op het kruis heeft volbracht.
16 - 19 De droom van de bakker
16 Toen het hoofd van de bakkers zag dat hij een gunstige uitleg had gegeven, zei hij tegen Jozef: Ook ik had een droom, en zie, er waren drie manden met wit brood op mijn hoofd. 17 In de bovenste mand zat allerlei voedsel voor de farao, het werk van een bakker, maar de vogels aten ervan uit de mand boven op mijn hoofd. 18 Toen antwoordde Jozef en zei: Dit is de uitleg ervan: de drie manden betekenen drie dagen. 19 Nog binnen drie dagen zal de farao u een hoge plaats geven: hij zal u aan een paal hangen, en de vogels zullen uw vlees van u afeten.
De bakker is na de uitleg aan de schenker hoopvol gestemd en vertelt ook zijn droom. Hij ziet in zijn droom drie manden met wit brood op zijn hoofd dat door de vogels wordt opgegeten en niet dat de farao het uit zijn hand neemt. Hij heeft niet verhinderd dat door de vogels werd opgegeten wat voor de farao bestemd was. Het stelt zijn ontrouw in zijn dienst voor. Vogels zijn hier een beeld van boze machten (Op 18:2). In dit beeld zien we dat de bakker niet verhindert dat boze machten wegnemen wat voor zijn heer bestemd is (vgl. Gn 15:11).
Jozef legt uit dat de farao ook hem “een hoge plaats” zal geven of, zoals ook hier letterlijk staat, ‘uw hoofd verheffen’ zal. Dit gebeurt door hem uit de diepte van de gevangenis te halen en hem aan een paal te hangen. Hij die ontrouw is geweest in zijn dienst voor God – en ieder mens heeft de plicht om Hem te dienen –, zal geoordeeld worden.
Het brood spreekt niet van de dood, zoals de wijn, maar van het leven en dat te leven naar eigen goeddunken. Anders ook dan bij de wijn, moet er, voordat een brood gebakken is, veel werk worden verricht, “het werk van een bakker” (vers 17). Het spreekt van de inspanning van de mens. Dat wordt weggevreten door vogels, die, zoals gezegd, hier een beeld van boze machten zijn. Wat deze geschiedenis leert, is dat mensen die pleiten op grond van genade, gered worden, terwijl mensen die trachten een eigen gerechtigheid op te bouwen, verloren gaan.
20 - 22 De dromen komen uit
20 Op de derde dag, de geboortedag van de farao, gebeurde het dat hij voor al zijn dienaren een maaltijd aanrichtte, en hij gaf het hoofd van de schenkers en het hoofd van de bakkers een hoge plaats te midden van zijn dienaren. 21 Hij herstelde het hoofd van de schenkers in zijn ambt van schenker, zodat hij de beker [weer] in de hand van de farao mocht geven. 22 Maar het hoofd van de bakkers hing hij op, zoals Jozef hun uitgelegd had.
Het gebeurt, zoals Jozef heeft uitgelegd. De farao geeft het hoofd van de schenkers en het hoofd van de bakkers beiden “een hoge plaats”, van beiden wordt, zoals ook hier letterlijk staat, het hoofd verheven (verzen 13,19). Op de verjaardag van de farao, als hij een maaltijd voor al zijn dienaren laat aanrichten, herstelt hij het hoofd van de schenkers in zijn ambt en hangt hij het hoofd van de bakkers op.
Dan komt de vraag op: waarom wordt de schenker begenadigd en waarom wordt de bakker geoordeeld? Ze hebben allebei gezondigd (vers 1). We hebben al gezien dat alleen zij die de grondslag van genade innemen, gered worden en dat zij die behouden willen worden door eigen werken, geoordeeld worden en verloren gaan.
Dat is echter nog geen antwoord op de vraag waaróm de ene mens inziet dat hij alleen op basis van genade gered kan worden, terwijl de ander stug blijft doorgaan met het opbouwen van een eigen gerechtigheid. Op deze vraag is geen logisch antwoord te geven, een antwoord dat wij kunnen begrijpen met ons menselijke en daarom beperkte verstand. Hier stuiten wij op het voor ons niet te begrijpen soevereine handelen van God. Waarom gelooft van de twee gekruisigde misdadigers de ene wel in de Heer Jezus en de andere niet?
Die vraag loopt vanaf het begin door de hele Bijbel heen. Waarom heeft God twee bomen in het paradijs geplaatst, de ene van het leven en de andere van de kennis van goed en kwaad? Waarom bracht Abel een beter offer dan Kaïn? Waarom verkoos God Jakob en verwierp Hij Ezau? En ga zo maar door. Waarom, zo vraagt iemand die ik ken, zich herhaaldelijk verbaasd af, ik wel en mijn broer niet? Ook deze verbazing is vandaag met talloze voorbeelden aan te vullen.
De enige manier waarop we dit mysterie kunnen bezien, is eraan te denken dat het gaat om twee zijden van de waarheid. De ene kant is de uitverkiezing van God, de andere kant is de verantwoordelijkheid van de mens. Die twee kanten zijn door ons niet bij elkaar te brengen. Dat kan alleen God alleen. Wij moeten die beide kanten naast elkaar laten staan en niet proberen ze met elkaar te verbinden. Als we dat proberen, komen we tot dwaalleringen. Wij moeten niet zo arrogant zijn, dat we God in alles moeten kunnen begrijpen. Als we God echt vertrouwen, zullen we weten dat Hij geen onrecht doet.
Daar komt nog een gedachte bij. De schenker en de bakker hebben allebei gezondigd. Evenzo hebben alle mensen gezondigd. Allen verdienen het oordeel. Als God in Zijn barmhartigheid sommigen uitverkiest om voor eeuwig behouden te worden en we mogen weten daarbij te behoren, is dat iets om Hem nu en eeuwig voor te danken. Dan blijft wat ons betreft de verbazing, want we zijn in onszelf niets beter dan anderen.
Dit betekent niet dat God die anderen voorbestemd heeft om verloren te gaan. Wie verloren gaat, heeft dat aan zichzelf te wijten, omdat hij of zij zich niet heeft willen bekeren (vgl. Mt 23:37b) in gehoorzaamheid aan de oproep van God daartoe (Hd 17:30).
23 De schenker denkt niet aan Jozef
23 Het hoofd van de schenkers dacht echter niet meer aan Jozef, maar vergat hem.
Jozef heeft het nog zo gevraagd, “denk aan mij” (vers 14), maar de schenker vergeet hem. Is het niet vaak zo in ons leven? Hoe vaak denken wij niet aan de Heer Jezus? En ook: gedenken wij Hem door aan Zijn wens gehoor te geven en Zijn dood te verkondigen? Maar ook: wanneer wij Zijn dood verkondigen in de breking van het brood en het drinken van de wijn, denken we dan echt aan Hem? Zijn we ook dan toch niet wel eens in onze gedachten bezig met andere dingen? Dan vergaat het ons als de discipelen. Wanneer de Heer Jezus het avondmaal instelt, zijn zij ermee bezig wie van hen wel de belangrijkste is (Lk 22:24).