1 - 7 De dromen van de farao
1 En het gebeurde, na verloop van twee volle jaren, dat de farao droomde, en zie, hij stond aan de Nijl. 2 En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, mooi van uiterlijk en vet van vlees, en ze graasden in het rietgras. 3 Maar zie, na hen kwamen uit de Nijl zeven [andere] koeien op, lelijk van uiterlijk en mager van vlees, en ze gingen bij de [andere] koeien aan de oever van de Nijl staan. 4 En de koeien [die] lelijk van uiterlijk en mager van vlees [waren], aten de zeven koeien [die] mooi van uiterlijk en vet [waren] op. Toen werd de farao wakker. 5 Daarna sliep hij [weer] in en droomde voor de tweede maal. En zie, zeven aren kwamen op in één halm, dik en mooi. 6 En zie, daarna kwamen er zeven dunne en door de oostenwind verschroeide aren op. 7 De dunne aren verslonden de zeven dikke en volle aren. Toen werd de farao wakker, en zie, het was een droom!
Dromen spelen in het leven van Jozef een belangrijke rol. Twee volle jaren zijn voorbijgegaan en Jozef zit nog steeds in de gevangenis. Heeft hij wel eens gedacht dat God hem was vergeten? God bepaalt van alles de duur. Hij stelt een grens aan ons leven. Hij stelt ook een grens aan de duur van ons lijden (vgl. Mt 24:21-22). Hij beproeft niet boven vermogen, “maar met de verzoeking zal Hij ook de uitkomst geven, zodat u ze kunt verdragen” (1Ko 10:13). Tijd is een factor die Hij gebruikt om ons geduld te leren, om ons te leren volharden. Die volharding moet een volmaakt werk hebben (Jk 1:3-4).
Als Gods tijd gekomen is, begint Hij te werken. Hij bepaalt de tijdsduur van de vernedering van Jozef. Als die tijd van lijden vol is, gaat Hij aan het werk om Zijn dienaar tot heerlijkheid te brengen (Ps 105:19-21). Hierin zien we weer een prachtig beeld van wat God werkt met het oog op de verheerlijking van de Heer Jezus. Daar gaat het altijd en alleen om bij alles wat God doet.
God begint Zijn werk ten gunste van Jozef door de farao dromen te laten dromen die hem verontrusten (vers 8). De farao begrijpt dat dit geen gewone dromen zijn, dromen die mensen van nature hebben (Pr 5:2a). Het zijn twee dromen met eenzelfde strekking. De ene droom gaat over zeven mooie, vette koeien die in het rietgras grazen, en zeven lelijke, magere koeien die de zeven mooie, vette koeien opeten. Na even wakker te zijn geworden valt hij weer in slaap en droomt een andere droom. Die gaat over zeven dikke, mooie aren uit één halm en zeven dunne, verschroeide aren die de zeven dikke en volle aren verslinden.
8 - 13 Het hoofd van de schenkers denkt aan Jozef
8 En het gebeurde de [volgende] morgen dat zijn geest verontrust was. Hij stuurde [boden] en [liet] al de magiërs van Egypte en al zijn wijzen roepen, en de farao vertelde hun zijn droom. Er was echter niemand die hem aan de farao kon uitleggen. 9 Toen zei het hoofd van de schenkers tegen de farao: Vandaag moet ik mijn zonden in herinnering brengen. 10 De farao was indertijd erg kwaad op zijn dienaren en liet mij in hechtenis nemen in het huis van het hoofd van de lijfwacht, mij en het hoofd van de bakkers. 11 In dezelfde nacht hadden wij [allebei] een droom, ik en hij; elk hadden wij onze [eigen] droom met zijn [eigen] betekenis. 12 En er was daar een Hebreeuwse jongen bij ons, een slaaf van het hoofd van de lijfwacht. Wij vertelden ze hem, en hij legde onze dromen aan ons uit; aan ieder [van ons] legde hij zijn [eigen] droom uit. 13 En zoals hij ze ons uitlegde, zo is het gebeurd: mij heeft [de farao] in mijn ambt hersteld en hem heeft hij opgehangen.
Als de farao wakker is geworden, wil hij weten wat de dromen betekenen. Hij vertelt ze aan “al de magiërs van Egypte en al zijn wijzen”, dus niemand uitgezonderd. Niet een van hen kan hem vertellen wat de dromen betekenen. Pas als gebleken is dat alle wijsheid van Egypte, al de wijsheid van de wereld, geen antwoord heeft op het probleem van de farao, wordt er aan Jozef gedacht. Om de gedachten van God te verstaan is iemand als Jozef nodig.
Zo is het ook met de Heer Jezus. Zonder Hem komt een mens geen stap verder met betrekking tot de vragen en problemen van het leven. Eerst moet de wijsheid van de wijzen tenietgedaan zijn, voordat Gods wijsheid in Christus door mensen wordt aanvaard (1Ko 1:19-20,30). Pas als een mens totaal is stukgelopen op alles en iedereen, komt hij ertoe naar de Heer Jezus te gaan vragen (vgl. Lk 8:43-44).
Door de dromen van de farao wordt de schenker herinnerd aan zijn zonden en aan Jozef. We horen van de schenker een erkenning van zijn zonden. De schenker kan niet aan Jozef denken zonder aan zijn verleden te denken, waar hij Jozef heeft ontmoet en aan wat Jozef voor hem heeft gedaan.
Hij verhaalt wat er in de gevangenis is gebeurd, hoe Jozef de dromen heeft uitgelegd en hoe het precies is gegaan zoals Jozef heeft uitgelegd. Zo kunnen wij toch ook nooit aan de Heer Jezus denken, zonder eraan te denken wat en waar wij zijn geweest en wat Hij voor ons heeft gedaan, waardoor we nu in vrijheid leven?
14 - 16 Jozef uit de kerker
14 Toen stuurde de farao [boden] en [liet] Jozef roepen. Zij haalden hem snel uit de kerker; men schoor hem, verwisselde zijn kleren, en hij kwam bij de farao. 15 De farao zei tegen Jozef: Ik heb een droom gehad, en er is niemand die hem kan uitleggen, maar ik heb over u horen zeggen dat u, [als] u een droom hoort, hem kunt uitleggen. 16 Jozef antwoordde de farao: Dat is niet aan mij, [maar] God zal antwoorden [wat] het welzijn van farao [dient].
Vers 14 geeft in het kort een schitterend beeld van wat we lezen in Filippenzen 2 over de verhoging van de Heer Jezus (Fp 2:9) na Zijn vernedering in de verzen ervoor (Fp 2:5-8). Er wordt haast gemaakt om Jozef uit de gevangenis te halen. Wat aan de gevangenis herinnert, wordt weggedaan. Hier krijgt Jozef het derde kleed.
Zijn eerste kleed, het veelkleurige, hebben zijn broers van hem afgenomen en met bloed besmeurd (Gn 37:31-33). Zijn tweede kleed is zijn slavenkleed dat hij in de hand van de vrouw van Potifar achterliet toen zij hem bij zijn kleed pakte om hem tot overspel te dwingen (Gn 39:10-18). Dit kleed is mogelijk zijn gevangeniskleding. In elk geval spreken zijn slavenkleed en zijn gevangeniskleren van zijn vernedering. Zijn gevangeniskleren worden verwisseld voor kleren waarin hij bij de farao kan komen. Het zijn de kleren van zijn verhoging door en bij de farao.
Nadat zijn uiterlijk zo is veranderd dat het geschikt is om in de tegenwoordigheid van de farao te komen, wordt hij vanuit de kerker in het paleis gebracht. De farao verwacht van Jozef dat deze hem zonder meer zijn droom uitlegt, omdat dit van hem is gezegd. Jozef wijst echter elke verwachting af die op hem gericht is en geeft God de eer. Net zomin als de wijzen van Egypte is Jozef zelf in staat de droom uit te leggen. Tevens spreekt hij er vooraf, nog voordat hij de dromen heeft gehoord, over dat God door de droom aan de farao bekendmaakt wat tot zijn welzijn dient.
17 - 24 De farao vertelt zijn dromen
17 Toen sprak de farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan de oever van de Nijl. 18 En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, vet van vlees en mooi van gestalte, en ze graasden in het rietgras. 19 Maar zie, na hen kwamen er zeven andere koeien op, zwak, zeer lelijk van gestalte en mager van vlees. Ik heb in heel het land Egypte [nog] nooit zoiets lelijks gezien. 20 Die magere en lelijke koeien aten die zeven eerste, vette koeien op. 21 Die kwamen in hun buik, maar het was niet te merken dat ze in hun buik waren gekomen, want hun uiterlijk was [even] lelijk als in het begin. Toen werd ik wakker. 22 Vervolgens zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren kwamen op in één halm, vol en mooi. 23 En zie, daarna kwamen er zeven dorre, dunne, door de oostenwind verschroeide aren op. 24 En de zeven dunne aren verslonden die zeven mooie aren. Dit heb ik ook tegen de magiërs gezegd, maar er was niemand die mij [de betekenis] kon vertellen.
In de weergave van de droom zegt de farao er iets bij wat in het eerste verslag (verzen 1-7) niet vermeld is. Hij heeft opgemerkt, mogelijk na erover te hebben nagedacht, dat de magere koeien niet dikker zijn geworden, nadat ze de vette koeien hebben opgegeten. Ook is hij nagegaan of hij in zijn land wel eens zulke lelijke en magere koeien heeft gezien als in zijn droom. Hij zegt tegen Jozef dat hij dit alles aan zijn wijzen heeft verteld, maar dat zij hem de betekenis ervan niet hebben kunnen vertellen.
25 - 32 Jozef legt de dromen uit
25 Toen zei Jozef tegen de farao: De dromen van de farao zijn één. God heeft de farao bekendgemaakt wat Hij gaat doen. 26 Die zeven mooie koeien betekenen zeven jaren, die zeven mooie aren betekenen ook zeven jaren; de dromen zijn één. 27 Die zeven magere en lelijke koeien, die na hen opkwamen, zijn zeven jaren; die zeven lege, door de oostenwind verschroeide aren zullen zeven jaren van honger zijn. 28 Dit is het woord dat ik [zojuist] tot de farao gesproken heb: God heeft aan de farao laten zien wat Hij gaat doen. 29 Zie, de komende zeven jaren zal er in heel het land Egypte een grote overvloed zijn. 30 Maar daarna zullen er zeven jaren van hongersnood aanbreken; dan zal al die overvloed in het land Egypte vergeten zijn, en de honger zal het land verwoesten. 31 Ook zal er niets [meer] van de overvloed te merken zijn in het land, vanwege de honger die daarna zal komen, want die zal zeer zwaar zijn. 32 Dat de farao deze droom twee keer gekregen heeft, is omdat de zaak bij God vaststaat en God Zich haast om die uit te voeren.
Jozef legt uit – en onderstreept daarmee wat hij eerder heeft gezegd (verzen 16,28) – dat God aan de farao door de dromen heeft bekendgemaakt wat Hij gaat doen. Er is geen enkele twijfel bij Jozef aanwezig over de uitleg die hij geeft. Twijfel wordt vandaag verheerlijkt, maar in wie de Geest van God werkzaam is (vers 38) en wie met God leeft, beoordeelt alle dingen (1Ko 2:15a).
Zo kunnen ook wij met zekerheid spreken over wat God gaat doen in en met de wereld waarin wij leven. Het boek Openbaring bijvoorbeeld maakt dat duidelijk. Om het te begrijpen en door te geven moeten we slaven van Jezus Christus zijn (Op 1:1). De gezindheid van een slaaf – dat is gehoorzamen en dienen – is voorwaarde om Gods gedachten te leren kennen.
Eerst zullen er zeven jaren van overvloed komen en daarna zeven jaren van hongersnood. De hongersnood zal zo groot zijn, dat alle overvloed wordt opgemaakt. De mensen van de wereld hebben ook hun toekomstvisie. Op grond daarvan stellen zij hun beleid vast. Ze houden echter geen rekening met God, terwijl alleen God kan bekendmaken hoe het zal gaan. Net als in Openbaring 1:1 betreft het een zaak die spoedig of met “haast” (vers 32) door God zal worden uitgevoerd.
33 - 36 Advies van Jozef
33 Nu dan, laat de farao naar een verstandige en wijze man uitzien en die over het land Egypte aanstellen. 34 Laat de farao [het volgende] doen: Laat hij opzichters over het land aanstellen en tijdens de zeven jaren van overvloed het vijfde deel van [de opbrengst van] het land Egypte opeisen. 35 Laten zij alle voedsel van de komende goede jaren bijeenbrengen en op last van de farao [het] koren opslaan, als voedsel in de steden, en dat bewaren. 36 Dan zal dat voedsel als voorraad dienen voor het land in de zeven jaren van honger die in het land Egypte zullen komen, zodat het land niet van honger omkomt.
Ongevraagd, maar met waardigheid, geeft de slaaf Jozef advies aan de machtige farao. Er is bij hem niets van wraakgevoelens te bespeuren over het geleden onrecht. We zien dat hij een helpende hand biedt. Zijn advies is om één man over Egypte aan te stellen met het oog op de komende dingen. Dat moet “een verstandige en wijze man” zijn die moet kunnen beschikken over opzichters die de overvloed op de goede manier kunnen beheren met het oog op de komende hongersnood.
Niet door parlementen, kabinetten of ministers of andere aardse hoogwaardigheidsbekleders zal God regeren, maar door één Man, Die verstandig en wijs is: Jezus Christus (Js 11:2).
37 - 44 Jozef onderkoning
37 Deze woorden waren goed in de ogen van de farao en in de ogen van al zijn dienaren. 38 Daarom zei de farao tegen zijn dienaren: Zouden wij [ooit] iemand kunnen vinden als deze [man], in wie de Geest van God is? 39 Daarop zei de farao tegen Jozef: Aangezien God u dit alles heeft bekendgemaakt, is er niemand zo verstandig en wijs als u. 40 U zult zelf over mijn huis gaan en heel mijn volk zal uw bevel eerbiedigen; alleen wat de troon betreft, zal ik meer aanzien hebben dan u. 41 Verder zei de farao tegen Jozef: Zie, ik stel u [hierbij] aan over heel het land Egypte. 42 Toen nam de farao zijn ring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij liet hem kleren van fijn linnen aantrekken en hing een gouden keten om zijn hals. 43 Hij liet hem rijden op de tweede wagen die hij had, en ze riepen voor hem uit: Kniel! Zo stelde hij hem aan over heel het land Egypte. 44 De farao zei tegen Jozef: Ik ben de farao, maar zonder uw [goedvinden] zal in heel het land Egypte niemand zijn hand of zijn voet optillen.
Er is maar één man die aan het geschetste ‘profiel’ voldoet en dat is Jozef. De farao erkent dat God aan Jozef alles heeft bekendgemaakt en dat Jozef aan God zijn verstand en wijsheid te danken heeft. Daarom plaatst hij Jozef over alles wat hij heeft. Hierin is de farao een beeld van God Die alle dingen onderwerpt aan de voeten van de Heer Jezus (1Ko 15:27) en oproept om Hem te eren.
Jozef ontvangt zijn vierde kleed (vers 42). Dit kleed staat in verbinding met de openbare heerlijkheid die hij heeft als heerser over alles wat van de farao is. Hierin is hij een beeld van de Heer Jezus in de heerlijkheid die Hij heeft als de Koning van de koningen en Heer van de heren. Die heerlijkheid straalt van Hem af als Hij Zijn openlijke heerschappij over alle dingen in de hemel en op de aarde aanvaardt (Ef 1:10).
45 Een naam en een vrouw voor Jozef
45 De farao gaf Jozef de naam Zafnath Paäneah en gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, een priester uit On, tot vrouw. En Jozef vertrok [en reisde] het land Egypte door.
De naam die de farao Jozef geeft, “Zafnath Paäneah”, betekent ‘openbaarder van verborgenheden’ of ‘redder van de wereld’. De farao geeft hem niet alleen een naam, maar ook een vrouw. Zij is een beeld van de bruid die de Heer Jezus heeft gekregen na Zijn verhoging: de gemeente uit de volken.
46 - 49 Jozef aan het werk
46 En Jozef was dertig jaar oud, toen hij bij de farao, de koning van Egypte, in dienst trad. Toen ging Jozef bij de farao weg en trok heel het land Egypte door. 47 Het land bracht in de zeven jaren van overvloed bij handen vol op, 48 en hij bracht al het voedsel van de zeven jaren dat in het land Egypte was, bijeen en sloeg het voedsel op in de steden; het voedsel van de akkers van elke stad, die eromheen lagen, sloeg hij binnen die [stad] op. 49 Jozef sloeg koren op als het zand van de zee, zeer veel, totdat men ophield met tellen, want er was geen tellen [meer] aan.
Toen Jozef zeventien jaar was, begon de weg naar beneden. Nu hij dertig jaar is, is hij door de farao tot onderkoning gemaakt. De weg naar de heerlijkheid gaat altijd door lijden heen. De Heer Jezus is nu in de heerlijkheid. De wereld maakt nu nog als het ware een tijd van overvloed mee, een overvloed aan genade. Helaas heeft de wereld er geen weet van, men beseft het niet.
We lezen niet dat de Egyptenaren zelf zorgen voor een voorraad. Het is Jozef die daarvoor zorgt. Het is belangrijk dat ook wij in de jaren van geestelijke overvloed voedsel voor onze zielen verzamelen. We kunnen dat doen door samenkomsten te bezoeken waar het Woord wordt gepredikt en uitgelegd en ook door persoonlijke bijbelstudie. Zo kunnen wij de schatkamers van ons hart en onze gedachten vullen. Vooral als we jong zijn, is dit van belang. “Denk aan uw Schepper in de dagen van uw jeugd” (Pr 12:1).
50 - 52 De zonen van Jozef
50 [Nog] voor er een jaar van honger kwam, werden bij Jozef twee zonen geboren, die Asnath, de dochter van Potifera, een priester uit On, hem baarde. 51 Jozef gaf de eerstgeborene de naam Manasse. Want, [zei hij,] God heeft mij al mijn moeite en heel mijn familie doen vergeten. 52 De tweede gaf hij de naam Efraïm. Want, zei hij, God heeft mij vruchtbaar doen worden in het land van mijn verdrukking.
In de tijd van overvloed worden de twee zonen van Jozef geboren. De betekenis van de namen is veelzeggend. “Manasse” betekent ‘vergeten’, “Efraïm” betekent ‘dubbele vruchtbaarheid’. Verworpen door zijn broers is Jozef in een positie dat hij alle leed, dat hem is aangedaan, kan ‘vergeten’ (Jb 11:16), terwijl hij ten aanzien van anderen voor ‘veel vrucht’ zorgt.
Zo is het in zeker opzicht ook met de Heer Jezus. Verworpen door Zijn aardse volk, Zijn broeders, is Hij nu in de heerlijkheid en heeft de gemeente als bruid gekregen, waardoor Hij de smaad, die Hem is aangedaan, kan vergeten. Vanuit de heerlijkheid zorgt Hij ervoor dat zij die Hem kennen, die met Hem in verbinding staan, vrucht dragen.
53 - 57 De hongersnood begint
53 Toen eindigden de zeven jaren van overvloed die er in het land Egypte geweest waren, 54 en begonnen de zeven jaren van hongersnood te komen, zoals Jozef gezegd had. Er was honger in alle landen, maar in heel het land Egypte was brood. 55 Toen ook heel het land Egypte honger kreeg, schreeuwde het volk bij de farao om brood, en de farao zei tegen alle Egyptenaren: Ga naar Jozef [en] doe wat hij u zegt. 56 Toen er honger in heel het land was, opende Jozef alle [korenschuren] en verkocht koren aan de Egyptenaren, want de honger werd sterk in het land Egypte. 57 [Uit] alle landen kwamen [ze] in Egypte bij Jozef koren kopen, want de honger was in alle landen sterk.
Er komt een einde aan de jaren van overvloed. De jaren van hongersnood beginnen. In die tijd handelt Jozef met Egypte en met zijn broers. Het is de tijd die is te vergelijken met “het uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen, om te verzoeken hen die op de aarde wonen” (Op 3:10) en over Israël in het bijzonder (Jr 30:7). Gedurende de jaren van overvloed horen we niets van de broers. Dat gaat nu gebeuren.
Als de honger begint en het land om brood roept, zegt de farao: “Ga naar Jozef [en] doe wat hij u zegt.” Ook dit is weer een prachtig beeld van het evangelie. God zegt tegen mensen die in nood zijn over hun zonden en tot Hem roepen: ‘Ga naar Jezus, doe wat Hij u zegt’ (vgl. Jh 2:5).