1 - 13 Jakob moet terug naar Kanaän
1 Toen hoorde hij de woorden van de zonen van Laban, die zeiden: Jakob heeft alles genomen wat van onze vader was; uit dat wat van onze vader was, heeft hij al deze rijkdom verworven. 2 Ook lette Jakob op het gezicht van Laban, en zie, het stond ten opzichte van hem niet [meer] als voorheen. 3 Toen zei de HEERE tegen Jakob: Keer terug naar het land van uw vaderen en naar uw familiekring. Ik zal met u zijn. 4 Toen stuurde Jakob [boden] en [liet] Rachel en Lea naar het veld roepen, naar zijn kleinvee, 5 en hij zei tegen hen: Ik zie dat het gezicht van jullie vader ten opzichte van mij niet [meer] staat als voorheen. De God van mijn vader is echter bij mij geweest. 6 Jullie weten zelf dat ik met al mijn kracht voor jullie vader heb gewerkt. 7 Jullie vader heeft mij echter bedrogen en mijn loon [wel] tien keer veranderd, maar God heeft hem niet toegelaten mij kwaad te doen. 8 Wanneer hij dit zei: De gespikkelde [dieren] zullen je loon zijn, dan wierp al het kleinvee gespikkelde [jongen]; en wanneer hij dit zei: De gestreepte [dieren] zullen je loon zijn, dan wierp al het kleinvee gestreepte [jongen]. 9 Zo heeft God het vee aan jullie vader ontrukt en het mij gegeven. 10 Het gebeurde [eens] in de tijd dat het kleinvee bronstig was dat ik mijn ogen opsloeg en in een droom zag dat, zie, de bokken die het kleinvee besprongen, gestreept, gestippeld en gevlekt waren. 11 De Engel van God zei tegen mij in die droom: Jakob! Ik zei: Zie, [hier] ben ik! 12 Hij zei: Sla toch uw ogen op en zie: al de bokken die het kleinvee bespringen, zijn gestreept, gespikkeld en gevlekt. Voorzeker, Ik heb alles gezien wat Laban u aandoet! 13 Ik ben de God van Bethel, waar u een gedenkteken gezalfd hebt, waar u Mij een gelofte gedaan hebt. Welnu, sta op, vertrek uit dit land en keer terug naar het land van uw familiekring.
De zonen van Laban zijn net zo hebzuchtig als hun vader. Ze zijn jaloers op het bezit van Jakob en zien zijn bezit als verlies voor henzelf. Ze vergeten dat God hun had welgedaan om Jakob (Gn 30:27b). Zo is de voorspoed van het volk Israël altijd een aanleiding geweest voor de haat van broedervolken.
De zonen van Laban voelen het als diefstal. Ze geven uiting aan hun misnoegen, dat ook op het gezicht van hun vader te lezen is. Jakob let op het gezicht van zijn schoonvader. Gezichten geven vaak aan hoe de toestand van de ziel is (Ne 2:2). Hoe staat ons gezicht? De uitdrukking op ons gezicht moet wel echt zijn en geen schijn (Mt 6:16).
De HEERE spreekt tot Jakob en herinnert hem aan de belofte die hij heeft gedaan (Gn 28:20-22). Eerder is Hij hem verschenen in een droom en heeft in de droom tot hem gesproken (Gn 28:12-13). Hier spreekt Hij voor het eerst rechtstreeks. In totaal spreekt God zevenmaal tot Jakob (Gn 28:12-13; 31:3,11; 32:24-29; 35:1,9-13; 46:2).
Jakob bespreekt de zaak met zijn vrouwen. Dat is een goede zaak. Zo moet een man met zijn vrouw bespreken wat hij van plan is en haar betrekken in zijn overwegingen. Jakob wijst erop hoe God met hem bezig is geweest en voor hem heeft gezorgd. Hij geeft God de eer.
14 - 21 Jakob vlucht
14 Rachel en Lea antwoordden en zeiden tegen hem: Is er voor ons nog een aandeel of erfelijk bezit in het huis van onze vader? 15 Worden wij door hem niet als vreemden beschouwd? Hij heeft ons immers verkocht en ook ons geld geheel en al opgemaakt, 16 Want al de rijkdom die God aan onze vader ontrukt heeft, die behoort ons en onze kinderen toe! Nu dan, doe alles wat God tegen je gezegd heeft. 17 Toen stond Jakob op, zette zijn kinderen en zijn vrouwen op de kamelen, 18 voerde al zijn vee en al zijn bezittingen, die hij verworven had, mee – het vee dat hij bezat, dat hij in Paddan-Aram verworven had – om bij zijn vader Izak te komen, in het land Kanaän. 19 Laban was [op weg] gegaan om zijn schapen te scheren; Rachel stal toen de afgodsbeeldjes die haar vader toebehoorden. 20 Jakob bedroog Laban, de Syriër, door hem niet te vertellen dat hij vluchtte. 21 Zo vluchtte hij, met alles wat van hem was. Hij stond op, stak de Rivier over en ging in de richting van het bergland van Gilead.
Jakob geeft zijn vrouwen de gelegenheid hun gedachten te uiten over wat hij hun heeft verteld. Hij neemt hen hierin serieus. Dat is een voorbeeld voor de getrouwde man vandaag. Hij doet er goed aan te luisteren naar de overwegingen van zijn vrouw. Rachel en Lea sporen Jakob aan te doen wat God heeft gezegd. Hierin zijn zij hem tot een werkelijke hulp, hoewel de motieven niet van de edelste soort zijn. Ze kiezen voor hem omdat ze hun vader kennen, terwijl ze in feite de geest van hun vader ademen. Ze kiezen voor wat voor hen het meeste voordeel oplevert.
Als ze vertrekken, zien we de zorg van Jakob voor zijn kinderen en vrouwen, die hij op kamelen zet, terwijl hijzelf voor de kudde zorgt. Tegelijk is Jakob zich niet bewust van wat er in zijn gezin speelt. Hij weet niet dat Rachel de afgodsbeeldjes van haar vader steelt. Dat wijst erop dat Rachel toch nog met haar hart aan de afgoden hangt, iets wat voor Jakob verborgen is. Het contact met Rachel lijkt dan ook niet diepgaand te zijn geweest. Het is sowieso een kwalijke zaak als een vrouw iets doet wat ze voor haar man verborgen houdt. Het zegt iets van de relatie en wel dat man en vrouw langs elkaar heen leven.
Ze vertrekken met stille trom, stiekem, volgens het recept van de ‘oude’ Jakob. De Schrift noemt het ‘bedriegen’ (vers 20). Er is steeds die wisseling tussen een erkennen van Gods hand in zijn leven en een handelen naar eigen inzicht. We kunnen iets doen wat naar Gods wil is, terwijl we handelen vanuit zelfzuchtige motieven.
Als we bijvoorbeeld aan anderen lenen omdat ze het nodig hebben, is dat goed. Als we dat echter doen omdat we een tegenprestatie verwachten waar we beter van worden, is dat verkeerd (Lk 6:35). Dit soort handelen wijst op een gebrek aan vertrouwen op God, dat Hij zal voorzien als we Hem gehoorzamen.
22 - 30 Laban achtervolgt Jakob
22 Op de derde dag werd Laban verteld dat Jakob gevlucht was. 23 Hij nam toen zijn verwanten met zich mee, achtervolgde hem over een afstand van zeven dagreizen en haalde hem in in het bergland van Gilead. 24 Maar God kwam 's nachts in een droom bij Laban, de Syriër, en zei tegen hem: Wees op uw hoede, dat u met Jakob niet goedwillend of kwaadwillend spreekt. 25 Zo haalde Laban Jakob in. Jakob nu had zijn tent opgezet in het bergland; ook Laban en zijn verwanten zetten [de hunne] op in het bergland van Gilead. 26 Toen zei Laban tegen Jakob: Wat heb je gedaan, dat je mij bedrogen hebt en mijn dochters als krijgsgevangenen hebt weggevoerd? 27 Waarom ben je heimelijk gevlucht en heb je mij bedrogen en mij niets verteld? Ik zou je uitgeleide gedaan hebben met blijdschap en liederen, met tamboerijn en harp. 28 Bovendien heb je mij niet toegelaten mijn zonen en dochters te kussen. Welnu, je hebt dwaas gehandeld door zo te doen. 29 Het was in mijn macht je kwaad te doen, maar de God van je vader heeft in de afgelopen nacht tot mij gesproken: Wees op uw hoede, dat u met Jakob niet goedwillend of kwaadwillend spreekt. 30 Maar nu, je bent ongetwijfeld gegaan omdat je hevig naar het huis van je vader verlangde; [maar] waarom heb je [dan] mijn goden gestolen?
God kent het voornemen van Laban en komt in een droom bij hem. Hij waarschuwt hem dat hij met Jakob “niet goedwillend of kwaadwillend” zal spreken, wat betekent dat hij niets mag zeggen wat Jakob zou moeten bewegen van plan te veranderen (vgl. Gn 24:50). God staat Laban niet toe dat hij Jakob manipuleert of bedreigt. God doet dat pas wanneer Laban Jakob al heeft ingehaald, zodat het hem nog helder voor de aandacht staat als hij Jakob heeft bereikt.
Uit wat Laban zegt, blijkt dat hij een huichelaar is. Hij verwijt Jakob dat hij is weggegaan, zonder dat hij de gelegenheid heeft gekregen hem op een waardige wijze uitgeleide te doen. Mensen die kwaad in de zin hebben, maar daarin verhinderd worden, draaien de feiten altijd om. Ze beweren van zichzelf dat ze vol goede bedoelingen zijn en insinueren dat de ander kwade bedoelingen heeft. De zogenaamde fouten die ze bij de ander waarnemen, worden uitvergroot en zwaar overtrokken om hun eigen kwade opzet te verdoezelen.
Hij zegt ook nog dat hij niet eens gelegenheid heeft gehad zijn kinderen een afscheidskus te geven. Alsof hij zo´n goede vader was! Hij heeft altijd uit eigen belang gehandeld, zozeer zelfs, dat zijn dochters zich door hem als vreemden behandeld en verkocht voelen (vers 15).
De diepere reden van de achtervolging is dat Laban zijn huisgoden kwijt is. Hij voelt zich daardoor onbeschermd en onzeker (vgl. Ri 18:24). Dat Jakob zijn dochters en vee heeft meegenomen, is één ding. Dat hij ook zijn huisgoden heeft meegenomen, gaat te ver. Misschien zou Jakob op een kwade dag terugkomen en hem al zijn bezit ontroven. Dat zou zomaar kunnen gebeuren, nu hij zonder bescherming is. We zien dat hij later, omdat hij de afgodsbeeldjes niet kan vinden, een verbond met Jakob sluit (verzen 43-53) om deze in zijn ogen onaangename man ver van zijn gebied te houden.
Wat een dwaasheid is het trouwens om iets een god te noemen wat gestolen kan worden. Is er bescherming te verwachten van goden die niet eens in staat zijn zichzelf te beschermen? Toch verbinden heel wat mensen hun geluk aan een amulet die ze dragen. Ze voelen zich kwetsbaar als ze die niet bij zich hebben of zelfs kwijt zijn. Het echte geluk is het kennen van de ware God en Zijn bescherming te ervaren, die niet faalt voor ieder die daarop in geloof een beroep doet.
31 - 35 De afgodsbeeldjes bij Rachel
31 Toen antwoordde Jakob en zei tegen Laban: Ik was namelijk bevreesd, want ik dacht dat u mij anders uw dochters met geweld zou afnemen. 32 Degene bij wie u uw goden vindt, zal niet in leven blijven. Onderzoek zelf, ten overstaan van onze familieleden, wat ik bij me heb, en neem wat van u is [terug]. Jakob wist echter niet dat Rachel ze gestolen had. 33 Laban ging de tent van Jakob binnen en de tent van Lea en de tent van de beide slavinnen, maar hij vond niets. Toen hij uit de tent van Lea gegaan was, ging hij de tent van Rachel binnen. 34 Rachel had de afgodsbeeldjes gepakt, ze in een kameelzadel verborgen en was erop gaan zitten. En Laban doorzocht de hele tent, maar hij vond niets. 35 Zij zei tegen haar vader: Laten de ogen van mijn heer niet [in toorn] ontvlammen omdat ik voor u niet kan opstaan, want [het gaat] mij naar de wijze van de vrouwen. Hij zocht, maar vond de afgodsbeeldjes niet.
Jakob vertelt de ware reden van zijn vlucht. Hij is bang geweest dat Laban hem zijn vrouwen zou afnemen, om hem daardoor te dwingen bij hem te blijven. Zo heeft hij Laban leren kennen. Wat betreft de goden die Laban meent dat hij die heeft meegenomen: Jakob spreekt de vloek uit dat bij wie die worden gevonden niet zal blijven leven. Hier spreekt hij in grote zelfverzekerdheid, maar met onkunde over de werkelijke situatie in zijn gezin. Het is een les voor ons om niet haastig en ondoordacht grote woorden te gebruiken, al zijn we nog zo overtuigd van ons gelijk.
Naast het bedrog van Jakob in zijn stiekeme vlucht (vers 20), is er ook het bedrog van de afgodsbeeldjes die door Rachel zijn gestolen (vers 19). Rachel gedraagt zich als een echte ‘Jakob’, een bedrieger. En Jakob weet het niet (vers 32). Opnieuw is Jakob het falende gezinshoofd, die niet weet wat er in zijn huis komt, ditmaal door zijn lievelingsvrouw. Weten wij wat er in ons huis komt? Hebben we oog voor occulte zaken die mee naar binnen kunnen komen?
Naast diefstal en afgoderij maakt Rachel zich ook schuldig aan misleiding. Ze zegt dat ze ongesteld is en niet kan opstaan. Zo blijft de diefstal bedekt en het kwaad in huis. De ene zonde komt uit de andere voort als de eerste zonde niet wordt beleden.
36 - 42 Jakob maakt Laban verwijten
36 Toen ontstak Jakob [in woede] en riep Laban ter verantwoording. Jakob nam het woord en zei tegen Laban: Wat is mijn overtreding? Wat is mijn zonde, dat u mij zo verwoed hebt achtervolgd 37 en dat u al mijn huisraad hebt doorzocht? Wat hebt u van al uw eigen huisraad gevonden? Leg het [hier] neer ten overstaan van mijn verwanten en uw verwanten en laten zij tussen ons beiden rechtspreken. 38 Deze twintig jaar dat ik bij u geweest ben, hebben uw ooien en uw geiten geen misdracht gehad en de rammen van uw kleinvee heb ik niet gegeten. 39 Verscheurde dieren heb ik niet naar u toe gebracht, ik moest ze [zelf] vergoeden. [Ook] hebt u van mij [vergoeding] geëist van wat overdag gestolen was en wat 's nachts gestolen was. 40 Het is zo met mij geweest: overdag werd ik gekweld door de hitte, 's nachts door de kou, zodat de slaap van mijn ogen week. 41 Twintig jaar ben ik nu bij u in huis geweest: veertien jaar heb ik u gediend voor uw beide dochters en zes jaar voor uw kleinvee, en u hebt mijn loon tien keer veranderd. 42 Als de God van mijn vader, de God van Abraham en de Gevreesde van Izak niet met mij geweest was, zou u mij nu met lege [handen] weggestuurd hebben. God heeft mijn ellende en de inspanning van mijn handen gezien en heeft u gisternacht bestraft.
Als de zoektocht van Laban zonder resultaat blijft, wordt Jakob kwaad. Hij verdedigt zich en werpt Laban diens egoïstische gedrag voor de voeten. Dit zou niet nodig geweest zijn als hij alles rustig in Gods hand zou hebben gelegd. De Heer Jezus is ons voorbeeld. Hij heeft Zich [of: het] overgegeven aan Hem Die rechtvaardig oordeelt (1Pt 2:23). Als wij niet met de Heer leven, zullen we ons krachtig tegen valse beschuldigingen verweren. We zullen de ander verwijten gaan maken.
Zulke verwijten kunnen op zichzelf terecht zijn, zoals hier bij Jakob, maar onze boosheid heeft toch vooral te maken met onze eigen gekrenkte trots. We vergeten dan voor het gemak dat we zelf ook niet altijd correct hebben gehandeld en anderen hebben benadeeld. Die benadeling kan materieel, maar ook geestelijk zijn. We kunnen van een ander iets kwaads zeggen om er zelf beter uit te komen.
Uit wat Jakob zegt, en wat door Laban niet wordt tegengesproken, blijkt hij wel een harde werker geweest te zijn, iemand die veel inspanning heeft geleverd ter wille van zijn niet gemakkelijke baas. Hij heeft de kantjes er niet afgelopen of zijn baas bedrogen. Ook blijkt zijn grote geduld uit het verdragen van het vaak onrechtvaardige handelen van zijn baas Laban. Hij is niet in opstand gekomen, maar heeft zich aan het onrecht onderworpen (vgl. 1Pt 2:18). Daarbij heeft hij ook de ervaring opgedaan dat God hem recht heeft verschaft.
Jakob spreekt over God als “de God van mijn vader, de God van Abraham”, dat is de God op Wie Abraham heeft vertrouwd. Hij spreekt ook over God als “de Gevreesde van Izak”. Op het moment dat Jakob dit zegt, leeft Izak nog en uit zijn leven blijkt eerbied voor God.
43 - 55 Verbond tussen Jakob en Laban
43 Toen antwoordde Laban en zei tegen Jakob: Deze dochters zijn mijn dochters, deze zonen zijn mijn zonen, dit kleinvee is mijn kleinvee. Ja, alles wat je ziet: het is van mij. En mijn [eigen] dochters, wat zou ik hun of de kinderen die zij gebaard hebben, heden kunnen aandoen? 44 Nu dan, kom, laten wij een verbond sluiten, ik en jij. Laat dat een getuige zijn tussen mij en jou. 45 Toen nam Jakob een steen en zette die overeind als gedenkteken. 46 Jakob zei tegen zijn verwanten: Verzamel [nog meer] stenen. En zij haalden stenen en maakten een [steen]hoop en aten daar bij die hoop [stenen]. 47 Laban noemde hem Jegar-Sahadutha, maar Jakob noemde hem Gilead. 48 Toen zei Laban: Laat deze [steen]hoop heden getuige zijn tussen mij en jou. Daarom gaf hij hem de naam Gilead, 49 en Mispa, want hij zei: Laat de HEERE de wacht houden tussen mij en jou, als wij voor elkaar verborgen zijn. 50 Als jij mijn dochters vernedert of vrouwen neemt naast mijn dochters, is er niemand bij ons; zie, God zal getuige zijn tussen mij en jou. 51 Verder zei Laban tegen Jakob: Zie deze [steen]hoop, en zie het gedenkteken dat ik overeind gezet heb tussen mij en jou. 52 Deze [steen]hoop is getuige, en dit gedenkteken is getuige dat ik niet voorbij deze [steen]hoop naar jou toe zal trekken, en dat jij niet voorbij deze [steen]hoop en dit gedenkteken naar mij toe zult trekken, met kwade [bedoelingen]. 53 Laten de God van Abraham en de god van Nahor, de god van hun vader, tussen ons oordelen. En Jakob legde een eed af bij de Gevreesde van zijn vader Izak. 54 Jakob bracht vervolgens een offer op de berg en nodigde zijn familieleden uit de maaltijd te [komen] gebruiken; zij gebruikten de maaltijd en overnachtten op de berg. 55 En Laban stond 's morgens vroeg op, kuste zijn zonen en zijn dochters en zegende hen. Daarna ging Laban [op weg] en keerde terug naar zijn [woon]plaats.
Laban wijst op zijn dochters en hun kinderen en het vee en noemt dat allemaal het zijne. Alsof hij er enige liefde of genegenheid voor heeft. Mensen die zonder natuurlijke liefde zijn, zullen nadrukkelijk hun liefde betuigen als dat hun belangen dient. Daarbij is het ook volledig onterecht, want Jakob heeft er hard voor gewerkt en het als loon gekregen. Maar een werelds mens doet niet gemakkelijk afstand van zijn bezittingen, ook al zijn ze aan een ander in eigendom overgegaan. Het hart blijft eraan verbonden.
Laban stelt voor een verbond te maken en Jakob geeft het teken daarvoor aan. Laban is gebaat bij dit verbond, voor Jakob is het niet nodig. Door dit verbond wil Laban zich de zekerheid verschaffen dat Jakob niet meer met kwade bedoelingen naar hem zal terugkeren. Hij verbindt zich ook zelf om nooit dit teken te passeren om naar Jakob te gaan. De vele woorden die Laban gebruikt, zijn een camouflage van zijn eigen onbetrouwbaarheid. Hij vraagt van Jakob dingen die hij zelf niet heeft waargemaakt.
Laban geeft aan het opgerichte teken – dat een grenspaal is – een naam, en ook Jakob geeft er een naam aan, ieder in zijn eigen taal. Laban geeft er in het Aramees de naam “Jegar-Sahadutha” aan. Jakob geeft er in het Hebreeuws de naam ”Gilead” aan. De betekenis is dezelfde, ‘hoop van het getuigenis’. Beiden spreken ze een eigen, van elkaar verschillende, taal. De taal van de man van de wereld is anders dan die van de gelovige. En Jakob is een gelovige. Laban geeft aan de steenhoop nog een extra naam. Dat doet hij in het Hebreeuws, “Mizpa”, dat betekent ‘wachttoren’. Hier wordt de grens getrokken die zij beiden niet zullen overschrijden.
Op nog een andere manier blijkt het verschil tussen de man van de wereld, Laban, en de gelovige Jakob. Ieder spreekt op zijn eigen manier over God (vers 53). Laban spreekt over God als een god die beantwoordt aan zijn smaak en Jakob belijdt de ware God, Die wil dat hij gaat beantwoorden aan Zijn smaak. Dat hij de ware God belijdt, zien we ook in het offer dat hij brengt (vers 54). Hij betrekt God bij deze afspraak, terwijl hij zich ervan bewust is dat deze afspraak alleen kan worden gemaakt op grond van het offer.
Nog eens spreekt hij over God als “de Gevreesde van zijn vader Izak”, dat is de God Die zijn vader Izak vreest, die nooit andere goden heeft gediend. Het is een belangrijke zaak om te bedenken dat er slechts één ware God is: dat is de God Die Zich heeft geopenbaard in Zijn Zoon Jezus Christus. Dit is onder andere van belang als we in aanraking komen met de islam, die zich ook beroept op de God van Abraham, maar Gods Zoon verwerpt.