1 - 5 Dina wordt verkracht
1 Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, trok eropuit om bij de meisjes van dat land te gaan kijken. 2 En Sichem, de zoon van de Heviet Hemor, de vorst van het land, zag haar; hij greep haar en sliep met haar; hij verkrachtte haar. 3 Maar zijn hart raakte aan Dina, de dochter van Jakob, gehecht; hij had het meisje lief en sprak naar het hart van het meisje. 4 Daarom zei Sichem tegen zijn vader Hemor: Neem dit meisje voor mij tot vrouw. 5 Jakob had gehoord dat [Sichem] zijn dochter Dina onteerd had, maar zijn zonen waren bij het vee in het veld. Daarom zweeg Jakob totdat zij [thuis]kwamen.
De plaats die Jakob heeft gekozen om te wonen, heeft een rampzalig gevolg voor zijn gezin. Dina, als enig meisje tussen elf broers, wil ook wel eens wat andere meisjes zien en leren kennen. Dat kunnen niet anders dan meisjes van de wereld zijn. Ze zoekt gezelligheid bij “de meisjes van dat land”. Maar meisjes in de wereld zijn nooit zonder de aandacht van mannen. Ze trekt de aandacht van Sichem. Hij “zag haar; hij greep haar en sliep met haar; hij verkrachtte haar”.
Het feit dat een werelds man als Sichem wil trouwen met een meisje als Dina uit een gelovig gezin, zegt ook heel wat van het meisje. Ze zal zich danig hebben aangepast aan de wereld, waardoor Sichem haar ziet als een van hen. We krijgen ook niet de indruk dat Dina heftig tegenstand heeft geboden. Dina zal niet direct hebben ingestemd met wat Sichem met haar heeft gedaan. Er zal een zekere mate van dwang door Sichem zijn uitgeoefend, maar heeft ze niet de weerstand gehad om nee te zeggen.
We moeten onze kinderen ruimte geven om zich te ontwikkelen, maar dat betekent niet dat we ze de vrijheid moeten geven hun nieuwsgierigheid te bevredigen in het bezoeken van wereldse gelegenheden. Wat staan wij hun toe te bekijken op de televisie en op het internet? Waar nemen wij hen mee naartoe? Waar wennen wij hun ogen en oren aan? Hoe leren wij hen omgaan met de bevrediging van hun behoeften? Als wij hen vrij laten gaan, hoeven we ons er niet over te verbazen dat onze kinderen ‘verkracht’ worden. Er wordt bezitgenomen van hun lichaam en/of hun geest door iemand aan wie we ons kind nooit zouden willen geven.
Jakob is hier weer de afwezige vader. Hij hoort van de gebeurtenis, maar er is geen reactie van hem te horen. Voor Sichem is de verkrachting meer dan alleen een daad. Hij houdt van Dina en wil ook met haar trouwen. Dat staat hem in elk geval netjes en daarin is hij een voorbeeld voor de hedendaagse moraal, die helaas ook onder christenen breed gevonden wordt. Geslachtsgemeenschap geeft een verplichting (vgl. 2Sm 13:14-16).
6 - 12 Vraag om de huwelijksvoorwaarden
6 Hemor, de vader van Sichem, ging de stad uit naar Jakob om met hem te spreken. 7 De zonen van Jakob kwamen van het veld zodra ze het hoorden. De mannen voelden zich gekwetst en ontstaken [in] hevige [woede], omdat hij een schandelijke daad in Israël had begaan door met Jakobs dochter te slapen, want zoiets doet men niet. 8 Toen sprak Hemor met hen en zei: Mijn zoon Sichem heeft met heel zijn hart liefde opgevat voor uw dochter. Geef haar toch aan hem tot vrouw. 9 Ga huwelijksbanden met ons aan; [dan] geeft u uw dochters aan ons en kunt u onze dochters voor uzelf nemen. 10 En blijf bij ons wonen. Het land ligt voor u [open]; woon er, trek erin rond en verwerf er bezit. 11 En Sichem zei tegen haar vader en haar broers: Laat mij genade vinden in uw ogen, en ik zal geven wat u maar van mij wenst. 12 Maak de bruidsschat en het [huwelijks]geschenk [gerust] groot voor mij. Ik zal geven wat u van mij wenst; alleen: geef me het meisje tot vrouw.
Hemor maakt het verzoek van zijn zoon aan Jakob en zijn zonen bekend. Voordat hij de zaak van zijn zoon verdedigt en de voordelen van het zwagers van elkaar worden kan opnoemen, zien we de reactie van de zonen van Jakob als zij van het gebeuren horen. De zonen zijn verbolgen. Terecht stellen ze: “Zoiets doet men niet” (vgl. 2Sm 13:12). Maar dat moet helaas ook worden gezegd van de manier waarop zij hiermee omgaan. Hun gezindheid is ronduit slecht.
In deze gezindheid horen ze Hemor aan. Hemor stelt de voordelen voor die dit huwelijk voor beide families zal hebben. Er zullen meer verbintenissen volgen. Ook biedt hij hun het land aan om zich daar te vestigen. Hij wil hun als bruidsschat en huwelijksgeschenk geven wat ze maar vragen. Op die manier wordt het land Kanaän een geschenk van de vijand aan Jakob en zijn nageslacht en wordt het niet in bezit genomen als het hun door God beloofde land dat Hij hun schenkt.
De vijand gaat vandaag nog op dezelfde manier te werk. Hij stelt allerlei voordelen voor aan de gelovige om hem ertoe te bewegen een ongeoorloofde verbinding met (iemand van) de wereld aan te gaan.
Dat er van dit aanbod niets terechtkomt, ligt niet aan de geestelijke houding van de zonen van Jakob. God gebruikt hier hun slechte gezindheid om het dwaze voorstel van Hemor teniet te doen.
13 - 19 De voorwaarde
13 Toen antwoordden de zonen van Jakob Sichem en zijn vader Hemor op een bedrieglijke wijze, en, omdat hij hun zuster Dina onteerd had, spraken zij 14 en zeiden zij tegen hen: Wij kunnen dit niet doen, onze zuster geven aan een man die zijn voorhuid [nog] heeft, want dat zou een schande voor ons zijn. 15 Slechts op één voorwaarde kunnen wij u ter wille zijn: indien u wordt zoals wij, doordat al wie mannelijk is onder u besneden wordt. 16 Dan zullen wij onze dochters aan u geven, en uw dochters zullen wij voor ons nemen; wij zullen dan bij u wonen en wij zullen één volk worden. 17 Maar als u niet naar ons wilt luisteren, door u niet te laten besnijden, dan zullen wij onze dochter meenemen en weggaan. 18 Hun woorden waren goed in de ogen van Hemor en Sichem, Hemors zoon. 19 En de jongeman aarzelde niet dit te doen, want hij verlangde naar de dochter van Jakob, en hij was de aanzienlijkste van heel zijn familie.
Niet Jakob antwoordt op het verzoek van Hemor, maar zijn zonen. Ook hier geeft Jakob het initiatief uit handen. De zonen openbaren de aard van hun vader en spreken “op een bedrieglijke wijze” in het voorstel dat ze vervolgens doen. Ze stellen voor dat alle mannen van de stad zich laten besnijden. Dat wil zeggen dat al die mannen uiterlijk het teken aannemen dat zij bij het nageslacht van Abraham horen.
Ze misbruiken iets dat voor hen van bijzondere betekenis zou moeten zijn, iets dat door God is gegeven als een teken van Zijn verbond met Abraham en diens nageslacht. Maar wat hebben ze ervan gezien in het leven van hun vader? Wat zien onze kinderen in ons leven van de waarheden die we hebben leren kennen?
Wat de broers doen, is te vergelijken met het aanleren van een christelijk gedrag om daardoor in een christelijke gemeenschap opgenomen te kunnen worden. Het is voorgekomen dat ouders toestemming voor een huwelijk van hun dochter hebben gegeven op voorwaarde dat de man maar de gemeente zou gaan bezoeken of zich zou laten dopen. Op een verandering in het hart is niet gewezen, daarop is niet de nadruk gelegd. Als hij zich in zijn gedrag maar zou aanpassen. Deze les kunnen we leren van wat hier gebeurt.
20 - 24 Bespreking van de voorwaarde
20 Hemor en zijn zoon Sichem gingen daarom naar de poort van hun stad en spraken tot hun stadgenoten: 21 Deze mannen zijn ons vredelievend gezind; laat hen daarom in dit land wonen en daarin rondtrekken. Zie, het land is naar beide kanten ruim [genoeg]. Wij kunnen hun dochters voor ons tot vrouw nemen en wij kunnen aan hen onze dochters geven. 22 Slechts op één voorwaarde zullen deze mannen ons ter wille zijn om bij ons te wonen [en] één volk te worden: dat al wie mannelijk is bij ons besneden wordt, zoals zij besneden zijn. 23 Hun vee, hun bezit en al hun dieren, zullen die niet van ons zijn? Laten we hun slechts ter wille zijn; dan zullen ze bij ons blijven. 24 Allen die naar de poort van zijn stad waren gegaan, luisterden naar Hemor en naar zijn zoon Sichem; en allen die mannelijk waren, allen die naar de poort van hun stad waren gegaan, werden besneden.
Hemor en Sichem gaan met de voorwaarde naar hun stad en leggen die aan de mannen van de stad voor. Ze verdedigen de voorwaarde door te wijzen op de voordelen die dit voor de stad zal brengen. Ook spreken ze over de zonen van Jakob als mannen die hun “vredelievend gezind” zijn, mannen die geen kwaad in de zin hebben. De mannen van de stad stemmen in met het voorstel en allen laten zij zich besnijden. Ze handelen uit geldzucht en niet vanuit enig verlangen naar de God van Israël, om met Hem te gaan leven.
25 - 29 De wraak van Simeon en Levi
25 Het gebeurde op de derde dag, toen zij pijn leden, dat twee zonen van Jakob, Simeon en Levi, broers van Dina, ieder hun zwaard namen, brutaalweg de stad overvielen en al wie mannelijk was, doodden. 26 Zij doodden ook Hemor en zijn zoon Sichem met de scherpte van het zwaard, namen Dina uit Sichems huis mee en gingen weg. 27 De zonen van Jakob kwamen op de gesneuvelden af en plunderden de stad, omdat zij hun zuster onteerd hadden. 28 Hun kleinvee, hun runderen en hun ezels, en [alles] wat in de stad en wat op het veld was, namen zij mee. 29 En al hun vermogen [roofden zij], en al hun kleine kinderen en hun vrouwen voerden zij als gevangenen weg. Zij plunderden hen, en al wat in de huizen was[, namen zij mee].
De besnijdenis is voor volwassen mannen een pijnlijke aangelegenheid. Simeon en Levi misbruiken de weerloosheid van de mannen van de stad om wraak te nemen voor wat hun zuster is aangedaan. Na het bedrog komt het geweld. Nadat ze hun moordpartij hebben voleindigd, gaan ze naar het huis van Sichem om Dina op te halen en mee terug naar huis te nemen. Tevens plunderen ze de stad. Alles wat in hun ogen enige waarde heeft, maken ze buit.
Als Jakob op zijn sterfbed ligt, komt hij hierop terug (Gn 49:5-7). Het gedrag van zijn zonen is enerzijds de schuld van Jakob. Anderzijds zijn deze mannen zelf volledig verantwoordelijk voor wat zij doen.
30 - 31 Reactie van Jakob
30 Toen zei Jakob tegen Simeon en tegen Levi: Jullie hebben mij in het ongeluk gestort door mij in een kwade reuk te brengen bij de inwoners van dit land, bij de Kanaänieten en de Ferezieten, terwijl ik [maar met] weinig mensen ben. Als zij gezamenlijk tegen mij [optrekken], zullen zij mij verslaan en zal ik weggevaagd worden, ik en mijn huis. 31 Maar zij zeiden: Mocht hij dan onze zuster als een hoer behandelen?
Het verwijt van Jakob heeft te maken met de “kwade reuk” waarin hijzelf is komen te staan. Hij maakt zich drukker over wat de mensen wel zullen zeggen dan over de oneer die God is aangedaan.
Op het verweer van de broers heeft Jakob geen antwoord. Het is erg als ouders door kinderen terechtgewezen moeten worden. Naar de orde van God behoort dat andersom te zijn.