1 - 3 Jozef maakt zich bekend
1 Toen kon Jozef zich niet [meer] bedwingen voor allen die bij hem stonden en hij riep: Laat iedereen van mij weggaan. Er stond niemand bij hem, toen Jozef zich aan zijn broers bekendmaakte. 2 Hij huilde zo luid dat de Egyptenaren en het huis van de farao het hoorden. 3 Jozef zei tegen zijn broers: Ik ben Jozef! Leeft mijn vader nog? Maar zijn broers waren niet in staat om hem antwoord te geven, want zij waren door schrik voor hem overmand.
Juda heeft zijn roerende toespraak zonder enige onderbreking van de kant van Jozef afgesloten. Dan is het moment aangebroken waarop Jozef zo lang heeft gewacht. Na het duidelijke bewijs van Gods werk van genade in de harten van de broers dat uit de mond van Juda is gekomen, kan Jozef zich niet langer bedwingen en maakt zich aan zijn broers bekend.
Niets anders kan zijn hart bevredigen dan juist zijn bekendmaking aan hen. Hij wil dat ze hem kennen. Hij wil bewuste gemeenschap met hen op basis van het zojuist bewezen werk van genade. Niets anders ook kan rust geven aan de harten van de broers.
Dit is ook de weg waarop God met de zondaar handelt en waartoe Hij hem wil brengen: dat de Heer Jezus Zich aan hem bekend kan maken. Dit is ook de weg waarop God met de Zijnen handelt: Hij wil dat ze niemand anders zien dan Jezus alleen (Mt 17:6-8). Dit is een bekendmaking voor iedere ziel afzonderlijk. Daarbij kan niemand anders aanwezig zijn.
Opnieuw lezen we dat Jozef huilt, zelfs luid huilt, zodat iedereen het hoort. Het resultaat van het werk dat in de broers is gebeurd door de wijsheid waarmee hij hen heeft behandeld, laat hem niet onberoerd. Hij is met zijn diepste innerlijk betrokken bij dit werk. Als hij dan ziet wat de uitwerking is, laat hij zijn emoties de vrije loop. We kunnen er zeker van zijn dat dit een voorbeeld is van de betrokkenheid van de Heer Jezus bij elk werk van bekering en berouw in een mens, ongelovig of gelovig.
De bekendmaking is voor de broers zo ingrijpend, dat ze van schrik voor hem terugdeinzen. Op soortgelijke manier maakt de Heer Jezus zich bekend aan Saulus, tegen wie Hij zegt: “Ik ben Jezus.” Saulus wordt ook overrompeld en op de grond geworpen door het besef dat Degene Die hij voor dood heeft verklaard, toch leeft (Hd 9:4-5).
4 - 15 Jozef opent zijn hart
4 Jozef zei tegen zijn broers: Kom toch dichter bij me! En zij kwamen dichterbij. Toen zei hij: Ik ben Jozef, jullie broer, die jullie naar Egypte verkocht hebben. 5 Maar nu, wees niet bedroefd en laat jullie ogen niet [in toorn] ontvlammen omdat jullie mij hiernaartoe hebben verkocht, want God heeft mij voor jullie uit gezonden tot behoud van [jullie] leven. 6 Deze twee jaren is er immers honger geweest in het midden van het land, en er [komen] nog vijf jaren waarin er geen ploegen of oogsten zal zijn. 7 God heeft mij voor jullie uit gezonden, om voor jullie een overblijfsel [veilig] te stellen op aarde, en jullie door een grote uitredding in leven te houden. 8 Nu dan, niet jullie hebben mij hiernaartoe gestuurd, maar God. Hij heeft mij aangesteld als een vader voor de farao, als heer over heel zijn huis en [als] heerser over het hele land Egypte. 9 Maak haast, ga naar mijn vader en zeg tegen hem: Dit zegt uw zoon Jozef: God heeft mij tot heer over heel Egypte aangesteld; kom naar mij toe, wacht er niet mee. 10 U kunt in het land Gosen wonen. Dan zult u dicht bij mij zijn, u, uw kinderen en kleinkinderen, uw kleinvee, uw runderen en alles wat u hebt. 11 Ik zal u daar onderhouden – want er zal nog vijf jaar honger zijn – zodat u niet verarmt, u, uw huis en alles wat u hebt. 12 Zie, jullie ogen zien het, en de ogen van mijn broer Benjamin [zien het], dat mijn mond tot jullie spreekt. 13 Vertel mijn vader over al mijn eer in Egypte en over alles wat jullie gezien hebben. Haast je en breng mijn vader hierheen. 14 Toen viel hij zijn broer Benjamin om de hals en huilde, en [ook] Benjamin huilde [terwijl hij] hem omhelsde. 15 Vervolgens kuste hij al zijn broers en hij huilde met hen; daarna [durfden] zijn broers met hem te spreken.
De bekendmaking “ik ben Jozef”, vervult de harten van de broers met vrees en beven. Hier zien ze hun broer, die ze dood hebben gewaand, die zij hebben gehaat, verworpen en in wezen vermoord. Hij leeft niet alleen, maar hij is heer over alles. Ook hierin is hij een beeld van de Heer Jezus (Hb 2:8).
Jozef opent zijn hart in goedheid en liefde voor de broers. Hij vertelt hun dat hun boosaardige handelingen hem tot die plaats hebben gebracht! Hun verwerping is het middel geweest om hem die positie te geven. God heeft het zo bestuurd. Er is bij hem geen enkele wraakzucht.
De zekerheid dat de wil van God, niet die van de mensen, alles bestuurt, zal ons voor wraakzucht of bitterheid bewaren en ons integendeel tot verzoening bereid maken. De geestelijke mens kan de hand van God in alle gebeurtenissen herkennen en is daardoor in staat hem te vergeven die hem onrecht aandoet.
Dat vermindert in geen enkel opzicht het kwaad dat zij hebben gedaan. Maar ”in de zaak waarin zij overmoedig handelden, [stond Hij] boven hen” (Ex 18:11). Wat de mens ten kwade heeft bedoeld, heeft God ten goede gebruikt. Zo is het ook met de Heer Jezus, Die enerzijds is overgeleverd naar de raad van God en anderzijds door de hand van moordenaars is omgebracht (Hd 2:23).
We zien hier wat voor de mens wel eeuwig een mysterie zal blijven. Aan de ene kant zien we de verantwoordelijkheid van de mens, die hem ook ten volle kan en zal worden aangerekend. Aan de andere kant zien we de raad van God, waarin Hij, wat de mens in boosaardigheid doet, een plaats geeft, zonder daar de mens minder toerekeningsvatbaar voor te verklaren.
De vreugde die het hart van Jozef vervult, is de vreugde van de herder die zijn verloren schaap heeft gevonden (Lk 15:6). De broers krijgen de vreugdevolle opdracht hun vader te gaan halen en hem te vertellen “over al mijn eer in Egypte en over alles wat jullie gezien hebben”. Dat is ook een opdracht voor ons: vertellen aan God de Vader alles wat we hebben gezien van de heerlijkheid van de Heer Jezus.
Jozef vergeldt zijn broers goed voor kwaad (vgl. Mt 5:44; Rm 12:19-21). Hij neemt de hele zorg voor hen en hun gezinnen op zich tijdens de resterende vijf jaar van hongersnood. Bovenal mogen ze dicht bij hem zijn.
Jozef wijst erop dat ze hem zien en horen. Ze zien en horen geen wraakzuchtige broer, maar een die hen overlaadt met weldaden en hun nog veel meer weldaden in het vooruitzicht stelt. Hij doet alles om hun vrees weg te nemen. Hun ogen zien zijn heerlijkheid, hun oren horen zijn beloften, hun harten voelen zijn warme liefde als hij hen om de hals valt en hartelijk kust. “In de liefde is geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit” (1Jh 4:18a). Van zijn vroegere hardheid is niets meer te merken.
Als ze zo overweldigd zijn door al zijn bewijzen van liefde en goedheid, komen hun tongen los. Zo werkt dat ook bij ons. Een hart dat overweldigd is door de liefde van de Heer Jezus, kan niet zwijgen. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over, zowel in de richting van God om Hem te eren als in de richting van de mensen om hun te vertellen wat Hij aan onze ziel heeft gedaan.
16 - 24 De farao geeft opdracht om Jakob te halen
16 Toen het gerucht dat de broers van Jozef gekomen waren in het huis van de farao gehoord werd, was het goed in de ogen van de farao en in de ogen van zijn dienaren. 17 En de farao zei tegen Jozef: Zeg tegen uw broers: Doe dit: bepak uw dieren en ga op weg naar het land Kanaän, 18 haal uw vader en uw gezinnen op en kom naar mij toe. Ik zal u het beste [deel] van het land Egypte geven en u zult het voortreffelijkste van het land eten. 19 Ú hebt de bevoegdheid; doe dit: Neem uit het land Egypte wagens mee voor uw kleine kinderen en voor uw vrouwen. Vervoer [ook] uw vader [ermee] en kom. 20 Laat uw oog uw huisraad niet ontzien, want het beste van heel het land Egypte, dat is voor u. 21 Zo deden de zonen van Israël. En Jozef gaf hun wagens, naar het bevel van de farao; ook gaf hij hun proviand voor onderweg. 22 Hij gaf hun allen, iedereen, een stel kleren; Benjamin gaf hij echter driehonderd zilverstukken en vijf stel kleren. 23 En aan zijn vader stuurde hij evenzo tien ezels, die van het beste van Egypte droegen, en tien ezelinnen, [die] koren en brood droegen, en proviand voor zijn vader voor onderweg. 24 En hij stuurde zijn broers [op weg], en zij gingen; en hij zei tegen hen: Maak onderweg geen ruzie.
Om bij Jozef te zijn moet alles worden opgegeven. Dat hoeven ze niet jammer te vinden (vers 20). De farao, die hier een beeld van God is, zegt tegen hen dat hij hun het beste van het land Egypte zal geven. Eerder zijn ze bij Jozef gekomen met een beetje van het beste van het land Kanaän (Gn 43:11), maar door Jozef krijgen ze het beste van Egypte. Met een dergelijke belofte heeft de Heer Jezus Zijn discipelen bemoedigd en daarmee bemoedigt Hij ook ons (Mk 10:29-30).
Ze krijgen niet alleen een land. Jozef, een beeld van de Heer Jezus, geeft hun ook alles wat nodig is om er te komen. Wagens, waarop ze kunnen rijden, kunnen we zien als een beeld van de Heilige Geest Die de gelovigen kracht en leiding geeft op de reis; ze hoeven niet in eigen kracht te gaan. Voedsel kunnen we zien als een beeld van het Woord van God dat de gelovigen mogen eten en waardoor ze ook kracht krijgen voor de reis. Kleren kunnen we zien als beeld van Christus met Wie de gelovigen bekleed zijn en Die door hen zichtbaar wordt in de wereld (Gl 3:27).
Zo worden de broers weggestuurd door Jozef, met als laatste vermaning: “Maak onderweg geen ruzie.” Heel gemakkelijk kunnen ze onderweg, als ze met elkaar hun ervaringen bespreken, elkaar verwijten gaan maken over hun optreden in hun hele behandeling van Jozef. De een kan erop wijzen dat hij het van tevoren heeft gezegd (Gn 42:22), een ander kan zeggen dat hij Jozef niet zelf in de put heeft gegooid, enzovoort. Maar Jozef heeft hun allen vergeving geschonken, daarom moeten ze elkaar geen verwijten gaan maken.
De vermaning om geen ruzie te maken hebben ook wij hard nodig. Ondanks alles wat de Heer Jezus ons heeft geschonken, vergeten we die vermaning nog wel eens. De discipelen maken ook een keer ruzie over wie wel de belangrijkste is en dat terwijl de Heer Jezus bezig is met Zijn lijden en daarover met hen spreekt (Lk 22:24).
25 - 28 Jozef leeft nog!
25 Zij trokken weg uit Egypte en kwamen weer bij hun vader Jakob in het land Kanaän. 26 Toen vertelden zij hem: Jozef leeft nog! Hij is zelfs heerser over heel het land Egypte! Toen bezweek zijn hart, want hij geloofde hen niet. 27 Maar toen zij hem alle woorden overgebracht hadden die Jozef tot hen gesproken had, en toen hij de wagens zag die Jozef gestuurd had om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob op. 28 En Israël zei: Genoeg! Mijn zoon Jozef leeft nog! Ik zal gaan, ik wil hem zien, voordat ik sterf.
Wanneer Jakob de in bloed gedoopte mantel van zijn zoon te zien krijgt, is er bij hem geen twijfel: zijn zoon is door een wild dier verscheurd (Gn 37:33). Nu hij te horen krijgt dat Jozef nog leeft, gelooft hij het niet. We geloven eerder slecht nieuws dan goed nieuws, we geloven eerder de leugen dan de waarheid. Alleen door het werk van genade geloven we de waarheid.
Jakobs hart ‘bezwijkt’ of ‘verdooft’ – de letterlijke vertaling is “verdoofde” – als zijn zonen hem vertellen dat Jozef nog leeft. Er komt weer leven in hem, nadat ze hem “alle woorden overgebracht hadden die Jozef tot hen gesproken had, en toen hij de wagens zag die Jozef gestuurd had om hem te vervoeren”. Hierin kunnen we een beeld zien van de levendmakende kracht van het Woord van God (de woorden van Jozef) en de Heilige Geest (de wagens die Jozef heeft gezonden).
Nu wordt Jakob Israël genoemd, want zijn geestkracht komt terug. Jakob spreekt niet over de heerlijkheid van Jozef, maar over het feit dat hij nog leeft. Dat is genoeg, daarom gaat het. Het enige dat hij nog wil, is hem zien. Daarna kan hij rustig sterven.
De Heer Jezus heeft gezegd dat alleen als iemand opnieuw wordt geboren, wordt geboren uit water en Geest, hij het koninkrijk van God kan zien en ingaan (Jh 3:3,5). Water is een beeld van het Woord van God (Ef 5:26). Dat wil zeggen dat alleen het Woord van God, onder de werkzaamheid van de Heilige Geest, in staat is nieuw leven te laten ontstaan. Dat is het, in beeld, wat het verdoofde hart van Jakob doet herleven.
Als ons hart verdoofd is geworden, komt er alleen weer nieuw leven als we weer in Gods Woord gaan lezen. Daarin horen we de woorden van de ware Jozef, de Heer Jezus. Door de Heilige Geest, Die in ons woont, gaan die woorden voor ons leven.