Inleiding
In dit hoofdstuk hebben we een prachtig beeld van het werk van de drie-enige God voor het verkrijgen van een bruid voor de Zoon. Het initiatief gaat van de Vader uit (verzen 1-9), de dienaar is een beeld van de Heilige Geest (verzen 10-61), de bruid ziet op de gemeente die verbonden wordt met de Heer Jezus (verzen 62-67).
Ook praktisch is er veel in dit hoofdstuk dat ons kan helpen en bemoedigen in ons leven met de Heer. Evenals in het vorige hoofdstuk horen we geen stem van God met een opdracht. We zien er ook geen wonderen. We worden deelgenoot van overleggingen van gelovigen die de weg van de Heer zoeken en we zien hoe de Heer leidt.
De les is niet dat wij op onze gebeden net zo snel antwoord krijgen als de dienaar en dan ook nog het antwoord dat wij wensen. De les is dat wij mogen overleggen en in vertrouwen op de Heer om Zijn leiding mogen vragen en dat Hij die geeft.
1 - 9 Een vrouw voor Izak
1 Abraham nu was oud en op dagen gekomen en de HEERE had Abraham in alles gezegend. 2 Toen zei Abraham tegen zijn dienaar, de oudste van zijn huis, die alles wat hij had, beheerde: Leg toch uw hand onder mijn heup. 3 Ik wil u laten zweren bij de HEERE, de God van de hemel en de God van de aarde, dat u voor mijn zoon geen vrouw zult nemen uit de dochters van de Kanaänieten te midden van wie ik woon, 4 maar dat u naar mijn vaderland en mijn familiekring gaat om voor mijn zoon Izak een vrouw te nemen. 5 En de dienaar zei tegen hem: Misschien zal die vrouw mij niet willen volgen naar dit land. Zal ik dan uw zoon terug moeten brengen naar het land waaruit u vertrokken bent? 6 Abraham zei tegen hem: Wees op uw hoede, dat u mijn zoon daar niet terugbrengt! 7 De HEERE, de God van de hemel, Die mij uit mijn familie en uit mijn geboorteland weggehaald heeft, Die tot mij gesproken heeft en Die mij gezworen heeft: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven – die God zal Zijn engel voor u uit sturen, opdat u voor mijn zoon daarvandaan een vrouw zult nemen. 8 Maar als die vrouw u niet wil volgen, dan bent u vrij van deze eed aan mij; breng mijn zoon echter niet daarheen terug. 9 Toen legde de dienaar zijn hand onder de heup van Abraham, zijn heer, en hij zwoer hem dat.
Abraham stelt dat de vrouw die zijn zoon moet krijgen, niet uit de volken mag komen, maar uit zijn eigen familie. Het moet iemand zijn die bij hem past. De toepassing voor vandaag is dat een gelovige geen relatie mag aangaan met een ongelovige (2Ko 6:14). Hij mag alleen trouwen ‘in de Heer’ (1Ko 7:39), dat wil zeggen met iemand die ook de Heer Jezus toebehoort.
De bruid moet gehaald worden uit het land waar Abraham vandaan komt. Izak blijft in het land van de belofte. Zo blijft ook de Heer Jezus in de hemel, terwijl de Heilige Geest de gemeente klaarmaakt om haar Bruidegom te ontmoeten.
Voor het vinden van een dergelijke vrouw moet moeite worden gedaan. Er zijn veel factoren waarmee rekening moet worden gehouden. Als we die factoren menselijk gaan bezien, is het een onmogelijke opgave. Als we echter rekenen op de leiding van de Heer, is het een weg van geloof die we in vertrouwen op een goede afloop mogen gaan.
10 - 14 Het gebed van de dienaar
10 Daarop nam de dienaar tien kamelen van de kamelen van zijn heer en ging op weg met allerlei kostbaarheden van zijn heer bij zich. Zo stond hij op en ging hij op weg naar Mesopotamië, naar de stad van Nahor. 11 Buiten die stad liet hij de kamelen neerknielen bij een waterput, tegen de avond, de tijd waarop de vrouwen water komen putten. 12 Toen zei hij: HEERE, God van mijn heer Abraham, laat het mij vandaag toch gebeuren en bewijs Abraham, mijn heer, Uw goedertierenheid. 13 Zie, ik sta bij deze waterbron en de dochters van de mannen van de stad komen om water te putten. 14 Laat het zo zijn dat het meisje tegen wie ik zeg: Laat toch de kruik van uw schouder zakken, zodat ik kan drinken, en dat zal zeggen: Drink, en ik zal ook uw kamelen te drinken geven, dat zij het meisje is dat U voor Uw dienaar Izak bestemd hebt. Daaraan zal ik dan weten dat U mijn heer goedertierenheid bewezen hebt.
De dienaar gaat op weg “met allerlei kostbaarheden van zijn heer bij zich” (vgl. vers 36). Voor al die kostbaarheden zijn tien kamelen nodig, zodat het niet gering is wat hij meeneemt. Zo wil ook vandaag de Heilige Geest alle heerlijkheden van de Vader en de Zoon aan de gemeente, ons, tonen om ons ertoe te bewegen mee te trekken met Hem door de woestijn, op weg naar de Heer Jezus. Die heerlijkheden zijn niet gering.
Bij alles wat de dienaar doet, zien we volle afhankelijkheid van God. Het is een voorbeeld voor ons, om ons hele leven over te geven aan Zijn leiding (Sp 3:6). Het is belangrijk – en daar moeten wij ook om bidden – dat God ons Zijn wil en leiding laat zien en dat wij daar ook oog voor hebben (Ps 32:8; 27:11).
De plaats waar de dienaar bidt, is bij een waterput, een bron. Daar verwacht hij de verhoring van zijn gebed. Water is een beeld van het Woord van God (Ef 5:26). De Heilige Geest zal nooit iets doen buiten het Woord van God om. De dienaar vraagt aan de HEERE of hij aan het meisje de kenmerken mag zien dat ze bij de familie van Abraham hoort, dat wil zeggen dat hij aan haar gedrag de kenmerken van het Goddelijke leven, de kenmerken van een gelovige, mag waarnemen. “Een verstandige vrouw is van de HEERE” (Sp 19:14b).
De dienaar vraagt van de HEERE dat hij aan het meisje mag zien dat ze meer doet dan hij vraagt. Hij zal haar vragen of zij water voor hem heeft. Als ze daarin toestemt en daarbij nog aanbiedt ook voor de kamelen water te putten, is dat het meisje dat de HEERE voor de zoon van zijn heer heeft bestemd. De ware gelovige wordt erdoor gekenmerkt dat hij, zonder enig verzoek daartoe, meer doet dan van hem wordt gevraagd.
15 - 20 De dienaar ontmoet Rebekka
15 En het gebeurde, voordat hij uitgesproken was, dat, zie, Rebekka de stad uit kwam, die bij Bethuel geboren was, de zoon van Milka, de vrouw van Nahor, de broer van Abraham; zij had haar kruik op haar schouder. 16 Het meisje was erg knap om te zien, een maagd: geen man had gemeenschap met haar gehad. Zij daalde af naar de bron, vulde haar kruik en klom weer naar boven. 17 Toen liep de dienaar snel naar haar toe en vroeg: Laat mij toch wat water uit uw kruik drinken. 18 Zij zei: Drink, mijn heer; en zij haastte zich en liet haar kruik op haar hand glijden en gaf hem te drinken. 19 Toen zij hem genoeg had laten drinken, zei zij: Ik zal ook voor uw kamelen water putten, totdat ze genoeg gedronken hebben. 20 Zij haastte zich en goot haar kruik leeg in de drinkbak en liep snel weer terug naar de put om water te putten. Zij putte voor al zijn kamelen.
De HEERE verhoort het gebed van de dienaar. Er geschiedt hem naar zijn geloof. De verhoring van zijn gebed gebeurt snel, zelfs voordat hij klaar is met spreken. De eerste die komt om water te putten, is het meisje waarom hij heeft gebeden. Zij beantwoordt aan zijn gebed. Dat ze ook aan de kamelen denkt, bewijst eens te meer dat ze een rechtvaardige is (Sp 12:10a).
Rebekka is niet alleen knap en zuiver, ze is ook dienstbaar en ijverig. Ze toont haar verlangen om anderen van een verkwikking te voorzien als ze daarom vragen. Zoals gezegd, doet ze meer dan haar is gevraagd. De dienaar heeft gevraagd om “wat water”, maar ze laat hem drinken tot hij genoeg heeft. Daarna put ze ook nog voor “al zijn kamelen”. Dat is een enorm werk, want kamelen drinken enorme hoeveelheden water en het gaat om tien kamelen (vers 10). Ze weet wat ze vraagt en doet wat ze wil doen. Zo ziet de Heer Jezus Zijn gemeente. Hoe goed is het als wij, als leden van Zijn gemeente, ons inzetten voor wat tot verkwikking van anderen dient.
21 - 25 De nadere kennismaking
21 De man sloeg haar zwijgend gade om te weten te komen of de HEERE zijn weg voorspoedig gemaakt had, of niet. 22 En het gebeurde, toen de kamelen genoeg gedronken hadden, dat de man een gouden ring pakte, waarvan het gewicht een halve sikkel was, en twee armbanden voor haar armen, waarvan het gewicht tien sikkel goud was, 23 en hij vroeg: Van wie bent u een dochter? Vertel het mij toch. Is er in het huis van uw vader plaats voor ons om te overnachten? 24 Zij zei tegen hem: Ik ben de dochter van Bethuel, de zoon van Milka, die zij Nahor gebaard heeft. 25 Verder zei ze tegen hem: Er is bij ons zowel stro als voer in overvloed, en ook plaats om te overnachten.
Voordat hij tot de overtuiging komt dat zij de vrouw is om wie hij heeft gebeden, slaat hij haar zwijgend gade. Hij gaat niet overhaast te werk, maar zoekt de bevestiging van wat hij aan de HEERE heeft gevraagd (vgl. Hk 2:1). Hij stoort haar niet in haar werk, maar laat haar ook de kamelen verzorgen. Als de kamelen genoeg hebben gedronken, versiert hij Rebekka met de versierselen die hij van Abraham heeft meegekregen (vers 47).
Rebekka heeft haar dienstbaarheid laten zien. Dat is een versiering. Onze praktijk als christen is een sieraad van de leer van Christus (Tt 2:10). In alles waarin de gelovige het nieuwe leven laat werken, wordt hij versierd, waardoor zijn schoonheid nog groter wordt.
Om zich er helemaal van te overtuigen dat zij de vrouw is om wie hij de HEERE heeft gebeden, vraagt hij wie zij is. Tegelijk vraagt hij of hij in het huis van haar vader kan overnachten. Rebekka vertelt dat zij de dochter van Bethuel is, de zoon van Nahor, de broer van Abraham (Gn 11:27). Ze behoort dus tot de familie van Abraham en voldoet daarmee aan de noodzakelijke voorwaarde om de vrouw van Izak te kunnen zijn. De tweede vraag van de dienaar, naar de mogelijkheid om te overnachten, wordt door haar met een gastvrij aanbod beantwoord.
26 - 27 De dienaar looft de HEERE
26 Toen knielde die man en boog zich voor de HEERE neer. 27 Hij zei: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die mijn heer Zijn goedertierenheid en Zijn trouw niet onthouden heeft. Wat mij aangaat, de HEERE heeft mij op deze weg geleid naar het huis van de broeders van mijn heer.
Nadat hij de verzekering heeft gekregen dat Rebekka de vrouw is die aan zijn opdracht beantwoordt, looft hij de HEERE voor Zijn grote trouw aan Abraham en de leiding die hij zelf heeft mogen ervaren. Hij heeft gebeden om voorspoed en nu hij die verkregen heeft, dankt hij God daarvoor. Wat wij ontvangen als antwoord op ons gebed, behoort bij ons als een eerste reactie dankzegging te bewerken (Dn 2:16-19).
28 - 31 Laban
28 Het meisje liep snel weg en vertelde in het huis van haar moeder wat er gebeurd was. 29 Nu had Rebekka een broer, en zijn naam was Laban. Laban liep snel naar die man toe, de stad uit, naar de bron. 30 En het gebeurde, toen hij de ring gezien had, en de armbanden aan de armen van zijn zuster, en toen hij de woorden van zijn zuster Rebekka gehoord had, die zei: Zo en zo heeft die man tot mij gesproken, dat hij naar die man toe ging; en zie, hij stond bij de kamelen bij de bron. 31 Hij zei: Kom binnen, u die door de HEERE gezegend bent. Waarom zou u buiten blijven staan, terwijl ik het huis in gereedheid heb gebracht, evenals een plaats voor de kamelen?
De broer van Rebekka, Laban, is een man die alleen belangstelling heeft voor de versiering. Hij is een beeld van een aards- en wereldsgezinde christen. Schijnbaar hoort zo’n christen bij de familie van God, maar het gaat zo iemand, net als Laban, alleen om geldelijk gewin (vgl. Hd 8:13-24).
32 - 49 Het verslag van de dienaar en zijn vraag
32 Toen ging die man mee naar het huis. Men zadelde de kamelen af, gaf de kamelen stro en voer, en bracht water om zijn voeten en de voeten van de mannen die bij hem waren te wassen. 33 Daarna werd hem te eten voorgezet, maar hij zei: Ik zal niet eten voordat ik mijn woorden gesproken heb. Laban zei: Spreek. 34 Toen zei hij: Ik ben een dienaar van Abraham. 35 De HEERE heeft mijn heer rijk gezegend, zodat hij een aanzienlijk man geworden is; Hij gaf hem kleinvee en runderen, zilver en goud, slaven en slavinnen, kamelen en ezels. 36 Sara, de vrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard toen zij oud was, en alles wat hij heeft, heeft hij hem gegeven. 37 Mijn heer heeft mij laten zweren: U mag voor mijn zoon geen vrouw nemen uit de dochters van de Kanaänieten, in wier land ik woon, 38 maar u moet naar mijn familie en naar mijn geslacht gaan en daar een vrouw nemen voor mijn zoon. 39 Toen zei ik tegen mijn heer: Misschien wil die vrouw mij niet volgen. 40 Hij zei toen tegen mij: De HEERE, voor Wiens aangezicht ik gewandeld heb, zal Zijn engel met u meesturen en Hij zal uw weg voorspoedig maken, zodat u voor mijn zoon een vrouw kunt nemen uit mijn geslacht en uit mijn familie. 41 Slechts dan zult u vrij zijn van uw eed aan mij, als u naar mijn familie bent gegaan en als zij haar niet met u meegeven. Dan bent u vrij van mijn eed. 42 Toen ik vandaag bij de bron aankwam, zei ik: HEERE, God van mijn heer Abraham, als U de weg die ik ga voorspoedig wilt maken – 43 zie, ik sta bij de waterbron – laat het dan zo gebeuren dat het meisje dat naar buiten komt om te putten, tegen wie ik zal zeggen: Geef mij toch wat water uit uw kruik te drinken, 44 en dat tegen mij zal zeggen: Drinkt u maar en ik zal ook water putten voor uw kamelen, dat zij de vrouw zal zijn die de HEERE bestemd heeft voor de zoon van mijn heer. 45 Nog voordat ik geëindigd had dit in mijn hart te spreken, zie, Rebekka kwam de stad uit, met haar kruik op haar schouder, en daalde af naar de bron en putte water. Ik zei tegen haar: Geef mij toch wat te drinken. 46 Zij haastte zich, liet haar kruik van haar schouder glijden en zei: Drinkt u maar, ik zal ook uw kamelen te drinken geven. Ik dronk en zij gaf ook de kamelen te drinken. 47 Toen vroeg ik haar en zei: Van wie bent u een dochter? Zij antwoordde: Ik ben de dochter van Bethuel, de zoon van Nahor, die Milka hem gebaard heeft. Toen deed ik een ring in haar neus en de armbanden aan haar armen. 48 Ik knielde en boog mij neer voor de HEERE; ik loofde de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die mij op de goede weg geleid had om voor zijn zoon de dochter van de broeder van mijn heer tot vrouw te nemen. 49 Welnu, als u mijn heer goedertierenheid en trouw wilt bewijzen, vertel het mij; en zo niet, vertel het mij ook, dan kan ik mij naar rechts of links wenden.
Als de dienaar eten wordt voorgezet, wil hij niet eten, voordat hij zijn boodschap heeft gebracht. Wat hem innerlijk bezighoudt – de opdracht van zijn heer – is voor hem belangrijker dan de behoeften van zijn lichaam (verzen 32-33). We zien bij de Heer Jezus in Zijn leven op aarde hetzelfde (Jh 4:34).
De dienaar vertelt hun tot in bijzonderheden de wonderlijke samenloop van omstandigheden, waarin hij duidelijk de leiding van God beschrijft. Eerst stelt hij zichzelf voor. Hij is de dienaar van Abraham. Dan vertelt hij over zijn opdrachtgever en hoe die door de HEERE gezegend is en dat er een zoon is aan wie Abraham alles heeft gegeven wat hij bezit (verzen 34-36).
Vervolgens maakt hij bekend met welke opdracht zijn heer hem op weg heeft gestuurd, hoe hij daarop heeft gereageerd en wat Abraham daarop heeft gezegd (verzen 37-41). Hij vertelt hun, hoe hij heeft gebeden om leiding door een teken te vragen (verzen 42-44). Dan verhaalt hij hoe God zijn gebed – dat hij in zijn hart heeft gesproken – tot in de kleinste bijzonderheden heeft verhoord (verzen 45-47). Tot slot vermeldt hij hoe hij zijn knieën voor de HEERE heeft gebogen en Hem heeft aanbeden voor de aan hem betoonde goedheid (vers 48).
Het verslag van de dienaar bevat een rijkdom aan gegevens over de grootheid van zijn heer en diens zoon. Ook spreekt hij erover wat het plan van zijn heer is met betrekking tot de bruid. Tevens vermeldt hij de weg die hij is gegaan.
In dit alles is een beeld te zien van het werk van de Heilige Geest Die ons over de heerlijkheid van de Heer Jezus en Gods plannen met de gemeente wil vertellen: “Maar wanneer Hij is gekomen, de Geest van de waarheid, zal Hij u in de hele waarheid leiden; want Hij zal vanuit Zichzelf niet spreken, maar alles wat Hij zal horen, zal Hij spreken en de toekomstige dingen zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal uit het Mijne nemen en het u verkondigen. Alles wat de Vader heeft, is het Mijne; daarom heb Ik gezegd dat Hij uit het Mijne neemt en het u zal verkondigen” (Jh 16:13-15).
Als de dienaar zijn verslag heeft gedaan, vraagt hij hun naar hun reactie. Zo verwacht de Heilige Geest van ons ook een reactie als Hij ons heeft verteld over de Vader en de Zoon. Zijn wij dan ook bereid alles achter te laten om bij de Bruidegom te zijn?
50 - 58 Reacties van Laban, Bethuel en Rebekka
50 Laban en Bethuel antwoordden: Dit komt bij de HEERE vandaan. Wij kunnen tegen u niets meer ten kwade of ten goede zeggen. 51 Zie, Rebekka staat voor u. Neem haar mee en ga heen: laat zij de vrouw van de zoon van uw heer worden, zoals de HEERE gesproken heeft. 52 En het gebeurde, toen de dienaar van Abraham hun woorden hoorde, dat hij zich ter aarde neerboog voor de HEERE. 53 Daarna haalde de dienaar zilveren en gouden sieraden tevoorschijn en kledingstukken, en gaf die aan Rebekka. Ook haar broer en haar moeder gaf hij kostbaarheden. 54 Toen aten en dronken zij, hij en de mannen die bij hem waren, en overnachtten daar. Zij stonden 's morgens op en hij zei: Laat mij gaan, terug naar mijn heer. 55 Haar broer en haar moeder zeiden daarop: Laat het meisje nog een dag of tien bij ons blijven, daarna kunt u gaan. 56 Maar hij zei tegen hen: Houd mij niet op; de HEERE heeft immers mijn weg voorspoedig gemaakt. Laat mij gaan, dan ga ik terug naar mijn heer. 57 Toen zeiden zij: Laten we het meisje roepen en haar mening vragen. 58 Zij riepen Rebekka en vroegen haar: Wil je met deze man meegaan? Zij antwoordde: Ik zal meegaan.
Broer Laban en vader Bethuel erkennen dat de HEERE aan het werk is. Ze kunnen er niets “ten kwade of ten goede” van zeggen, dat wil zeggen dat ze er niets aan kunnen toevoegen of vanaf kunnen doen. Ze kunnen er niets aan veranderen (vgl. Nm 24:13). Daarom geven ze toestemming aan de dienaar om Rebekka mee te nemen. Hun instemming lijkt overigens meer gedwongen dan van harte te zijn. Dat blijkt ook verderop, als er wordt getracht het vertrek van Rebekka te vertragen. De dienaar neemt de instemming aan uit de hand van de HEERE en eert Hem ervoor.
Bij de voorbereidingen van de reis van Rebekka naar Izak hoort een nieuwe serie geschenken. Voor Rebekka haalt hij zilveren en gouden sieraden en kledingstukken tevoorschijn. Laban en haar moeder krijgen kostbare geschenken. Als de zaak zover klaar is, kunnen de dienaar en zij die bij hem zijn, eten en drinken en rustig gaan slapen.
De volgende dag wil de dienaar terug naar zijn heer. Er is geen enkele reden langer te blijven. Hij weet hoe Abraham en ook Izak vol verlangen uitzien naar het resultaat van zijn missie. De broer en de moeder van Rebekka delen echter niet in dat verlangen. Zij willen graag dat Rebekka toch zeker nog een dag of tien bij hen blijft. De dienaar laat zich echter niet ophouden. Dan wordt aan Rebekka gevraagd of zij “met deze man” wil meegaan. Haar antwoord is kort en krachtig: “Ik zal meegaan.”
Als we zijn opgegroeid in een christelijk gezin en al veel hebben gehoord over alle schatten van de Vader en de Zoon, komt ook tot ons de vraag of we onder de leiding van Gods Geest ons willen toewijden aan de Heer Jezus op onze reis naar Hem. Het antwoord zal blijken uit ons leven.
59 - 61 Rebekka gaat met de dienaar mee
59 Toen lieten zij Rebekka, hun zuster, en haar voedster en de dienaar van Abraham en zijn mannen vertrekken.
60 Zij zegenden Rebekka en zeiden tegen haar:
Zuster van ons, word
tot duizenden van tienduizenden
en laat jouw nageslacht in bezit krijgen
de poort van zijn vijanden.
61 Rebekka en haar dienaressen stonden op, bestegen de kamelen en volgden de man. Zo nam die dienaar Rebekka mee en vertrok.
Als Rebekka zonder enige bedenking haar beslissing heeft bekendgemaakt, mag zij gaan. Haar familie wenst haar een talrijk nageslacht en de overwinning over haar vijanden. Dan maakt ze zich gereed en volgt de man, dat is de dienaar, die haar meeneemt en vertrekt naar zijn heer en de zoon van zijn heer.
62 - 67 Izak en Rebekka
62 Izak kwam inmiddels uit de richting van de put Lachai-Roï; hij woonde namelijk in het Zuiderland. 63 Izak ging tegen het vallen van de avond naar buiten om te bidden in het veld. Hij sloeg zijn ogen op, en zag, en zie, er kwamen kamelen aan. 64 Ook Rebekka sloeg haar ogen op en zag Izak; zij liet zich snel van de kameel glijden. 65 Zij zei tegen de dienaar: Wie is die man die ons in het veld tegemoet komt lopen? De dienaar antwoordde: Dat is mijn heer. Toen pakte zij haar sluier en bedekte zich. 66 De dienaar vertelde Izak al de dingen die hij gedaan had. 67 Toen bracht Izak haar in de tent van zijn moeder Sara. En hij nam Rebekka en zij werd hem tot vrouw en hij had haar lief. Zo vond Izak troost na de dood van zijn moeder.
Van de eigenlijke reis wordt niets vermeld. Het hart van Rebekka is vol van haar bruidegom. Het hart van Izak is vol van zijn bruid. Izak is bij de put Lachai-Roï, daar woont hij. Als Rebekka hoort wie hij is, bedekt ze zich met een sluier. Dat is niet om niet door andere mannen gezien te worden, maar om alleen voor hem te zijn. Het lange haar van de vrouw, dat een sluier wordt genoemd (1Ko 11:15), is een treffende uitdrukking van de toewijding van de gemeente, de bruid, aan de Heer Jezus, de Bruidegom.
Dan brengt Izak haar in de tent van zijn moeder Sara en trouwt met haar. Hier is voor de tweede keer sprake van ‘liefde’ in de Bijbel. De eerste keer betreft het de liefde tussen Abraham en Izak, een beeld van de Vader en de Zoon (Gn 22:2). Hier betreft het de liefde tussen Izak en Rebekka, een beeld van de liefde tussen de Heer Jezus en de gemeente. Sara wordt vervangen door Rebekka; zo is de gemeente in de plaats gekomen voor Israël.
Het gaat hier niet om de opname van de gemeente om bij de Heer Jezus te zijn. De plaats van vereniging is hier een tent. Dat spreekt van vreemdelingschap. Het beeld dat we voor ons hebben, is het verlangen van de Vader en de Heilige Geest om op aarde al te bewerken dat de gemeente haar een en al vindt in de Zoon en dat zij nu al gemeenschap met Hem wil hebben, tot een vreugde voor Zijn hart.