1 - 3 De engelen bij Lot
1 De twee engelen kwamen 's avonds in Sodom aan, terwijl Lot in de poort van Sodom zat. Toen Lot [hen] zag, stond hij op om hun tegemoet te gaan, en boog hij zich met [zijn] gezicht ter aarde. 2 Hij zei: Zie toch, mijne heren, wijk toch af [van uw weg en kom] naar het huis van uw dienaar en overnacht [daar] en was uw voeten; [morgen]vroeg kunt u opstaan en uw reis vervolgen. Maar zij zeiden: Nee, wij zullen wel op het plein overnachten. 3 Hij drong echter sterk bij hen aan, zodat zij [van hun weg] afweken, naar hem toe, en zijn huis binnengingen. Hij richtte een maaltijd voor hen aan. Hij bakte ongezuurde [broden] en zij aten.
Er is welhaast geen groter verschil denkbaar tussen twee gelovigen dan het verschil tussen Abraham en Lot. Lot was een gelovige, hij wordt een rechtvaardige genoemd (2Pt 2:7), maar daar is in zijn geschiedenis nauwelijks iets van te zien. De HEERE komt ook niet mee naar Lot zoals Hij bij Abraham heeft gedaan. Ook daaruit blijkt het enorme verschil. Met Abraham kon Hij tijdens een maaltijd Zijn gedachten delen, met Lot niet.
Lot woonde eerst bij Sodom, later in Sodom en zit nu zelfs in de poort van Sodom. Zitten in de poort betekent deel uitmaken van het stadsbestuur. Hij was, om zo te zeggen, misschien wel voorzitter van politieke partij LS (Leefbaar Sodom) en zette hij zich in voor een herstel van waarden en normen. Zijn hele getuigenis is echter verbonden met het leefklimaat van Sodom en betekent een wangetuigenis voor de HEERE.
Met zulke gelovigen verbindt de HEERE Zich niet, Hij erkent hen niet. Hij erkent alleen hen die zich afgezonderd houden van het wereldse denken en handelen omdat zij zich richten naar Hem en Zijn Woord. Hij erkent alleen als Zijn zonen en dochters gelovigen die niet met ongelovigen onder één juk gaan, zoals het duidelijk in 2 Korinthiërs 6 staat: “Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk. Want welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid? Of welke gemeenschap heeft licht met duisternis? En welke overeenstemming heeft Christus met Belial? en welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn [de] tempel van [de] levende God, zoals God gezegd heeft; ’Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn’. Daarom, ’gaat weg uit hun midden en scheidt u af, zegt [de] Heer, en raakt niet aan wat onrein is, en Ik zal u aannemen; en Ik zal u tot Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt [de] Heer, [de] Almachtige’” (2Ko 6:14-18).
Het wil zeggen dat gelovigen niet samen met ongelovigen een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid op zich mogen nemen in het nastreven van een bepaald doel. Dat kunnen we toepassen bijvoorbeeld op een huwelijk, een zakelijk streven en politieke belangenbehartiging.
De engelen willen eigenlijk niet eens bij Lot in huis komen. Na lang aandringen van Lot doen ze het toch. De maaltijd die hij voor zijn bezoek klaarmaakt, is ook van veel geringere kwaliteit dan die van Abraham in het vorige hoofdstuk (vers 3b; Gn 18:6-8). Alles spreekt van gedwongenheid en gebrek aan inzicht om op te merken dat hij bezoek uit de hemel heeft, boodschappers van God.
4 - 11 De mannen van Sodom en Lot
4 Nog voor zij zich te slapen legden, omsingelden de mannen van die stad, de mannen van Sodom, van jong tot oud, het huis; heel het volk, niemand uitgezonderd. 5 Zij riepen naar Lot en zeiden tegen hem: Waar zijn die mannen die vannacht bij u gekomen zijn? Breng hen naar buiten, naar ons toe, zodat wij gemeenschap met hen kunnen hebben. 6 Toen ging Lot naar buiten, naar hen toe, bij de deuropening, en sloot de deur achter zich, 7 en hij zei: Mijn broeders, doe toch geen kwaad! 8 Zie toch, ik heb twee dochters, die met geen man gemeenschap gehad hebben; laat mij die toch bij u brengen en doe met hen wat goed is in uw ogen. Alleen, deze mannen moet u niets aandoen, want om die reden zijn ze onder de bescherming van mijn dak gekomen. 9 Toen zeiden zij: Ga opzij! Ook zeiden ze: Deze ene is gekomen om [hier] als vreemdeling te verblijven en [nu] wil hij zeker rechter [over ons] zijn! Nu zullen we u meer kwaad aandoen dan hun. Zij drongen erg op de man, op Lot, aan en kwamen dichterbij om de deur open te breken. 10 Maar die mannen staken hun hand uit, trokken Lot naar zich toe het huis in en sloten de deur. 11 Zij sloegen de mannen die bij de deuropening van het huis waren, van klein tot groot, met blindheid, zodat zij tevergeefs moeite deden om de deuropening te vinden.
Het bezoek is in Sodom niet onopgemerkt gebleven. De volkomen verdorvenheid van de inwoners, die in elke leeftijdscategorie huist, komt in al zijn gruwelijkheid tot uiting. Zij roepen Lot op zijn bezoek naar buiten te brengen, opdat zij op hen hun onterende hartstochten uitleven en als “mannen met mannen schandelijkheid bedrijven” (Rm 1:27). Hun leefwijze wordt spreekwoordelijk, zodat van vermetele, onbeschaamde zondaars gezegd wordt: “Zoals Sodom maken zij hun zonden [openlijk] bekend, zij verbergen [ze] niet” (Js 3:9; vgl. Jr 6:15a).
Deze schandelijkheid is zelfs kenmerkend voor de hele streek (Jd 1:7). Wat in Sodom en Gomorra en de steden daaromheen gebeurt, voert de afval tot een hoogtepunt. Het gaat om de grofste schaamteloosheid die gericht is tegen al het natuurlijke dat door God is gegeven. Zij hebben hun oorspronkelijke natuur verlaten. Dat is opstand en afval. Het is hoererij en daarbij het achternagaan van “ander vlees”, dat is het volledig ingaan tegen de natuurlijke orde van God.
De in onze dagen door liberalen gepropageerde ongebonden, vrije leefwijze en het wettig verklaren van homoseksuele praxis, is gelijk aan de praktijken van Sodom en Gomorra en de hele streek eromheen. Wat God met die steden heeft gedaan, laat zien hoe Hij hierover oordeelt. Dit moet een waarschuwing zijn voor ieder die zo leeft of dat als normaal accepteert en mogelijk zich zelfs voor algemene acceptatie van deze leefwijze inzet. “De straf van eeuwig vuur” (Jd 1:7) laat zien dat er aan Gods oordeel daarover nooit een einde komt. Alle afvalligen zullen door dit oordeel worden getroffen.
De onreine geest die zich manifesteert, gaat Lot te ver. Zijn naam als gastheer staat op het spel. Hij kan niet toelaten dat dit met zijn bezoek gebeurt en probeert hen van hun wandaad af te houden. In zijn benadering van hen noemt hij hen “mijn broeders”. Hij is zozeer tot hun lage morele toestand afgezakt, dat hij zichzelf als hun familie beschouwt. In die positie bevindt hij zich werkelijk, zoals we zien uit het alternatief dat hij hun aanbiedt. Het is werkelijk niet te geloven – maar het staat in de Bijbel, daarom is het waar –, maar Lot vindt zijn naam als gastheer belangrijker dan zijn naam als vader. Hij biedt als een soort compensatie zijn beide dochters aan het gespuis aan, met wie ze mogen doen wat ze willen.
De mannen van Sodom willen echter van geen gelijkstelling van Lot met henzelf weten. Lot mag nog zo geïntegreerd zijn in hun samenleving en zich nog zo voor een ‘Leefbaar Sodom’ hebben ingezet, hij is en blijft voor hen een vreemdeling. Dat is te midden van de geestelijke duisternis toch een lichtpuntje, al is het nog zo klein.
Laten we ook niet te snel een hard oordeel over Lot vellen. Hoeveel gelovigen die al hun belangen in de wereld hebben, offeren hun kinderen op tot behoud van hun zogenaamd goede naam? Druk als ze zijn met hun eigen wereldse belangen, zal de manier waarop hun kinderen hun tijd besteden hun een zorg zijn. En zonder dat ze het weten, raken die kinderen verslaafd aan internet, surfen ze op de vuilste sites rond en raken verstrikt in een web dat hen geestelijk en lichamelijk volledig kapotmaakt.
De engelen gebruiken hun macht om Lot van deze dwaasheid terug te houden. Ze trekken hem naar binnen en slaan de mannen van Sodom met blindheid (Jb 5:14-15). Zij hebben niet willen horen, nu wordt hun ook het gezichtsvermogen ontnomen. Het is een voorbode van de duisternis waarin ze eeuwig zullen zijn.
12 - 15 Lot moet vluchten
12 Toen zeiden die mannen tegen Lot: Wie hebt u hier verder nog? Een schoonzoon, uw zonen, of uw dochters: breng allen die u in de stad hebt uit deze plaats naar buiten. 13 Want wij gaan deze plaats te gronde richten, omdat de roep [van haar zonden] groot geworden is voor het aangezicht van de HEERE. Daarom heeft de HEERE ons gezonden om haar te gronde te richten. 14 Toen ging Lot naar buiten en sprak tot zijn schoonzonen, die zijn dochters [tot vrouw] zouden nemen en zei: Sta op! Ga naar buiten, uit deze plaats! Want de HEERE gaat deze stad te gronde richten. Maar hij was in de ogen van zijn schoonzonen als iemand die grappen maakte. 15 Toen de dageraad aangebroken was, drongen de engelen bij Lot aan. Zij zeiden: Sta op! Neem uw vrouw en uw twee dochters, die zich [hier] bevinden, anders wordt u om de ongerechtigheid van de stad weggevaagd.
De engelen vertellen Lot waarom ze gekomen zijn. Lot hecht, misschien wel door wat hij zojuist heeft gezien, zoveel waarde aan die boodschap, dat hij zijn aanstaande schoonzonen gaat waarschuwen. Die beschouwen zijn waarschuwing echter als een grap. Ze nemen Lot niet serieus. Ze kennen Lot ook niet als een serieuze vent. Het is niet erg een keer een grap te vertellen, maar wie altijd de grapjas uithangt, moet niet verwachten dat hij serieus wordt genomen als het erop aankomt.
Het is natuurlijk ook niet te geloven als iemand vertelt dat de wereld geoordeeld gaat worden, terwijl hij er alles aan doet om zich het leven in de wereld zo aangenaam mogelijk te maken. Wie zich politiek verantwoordelijk voelt en zijn uiterste best doet zoveel mogelijk van de wereld te genieten, moet niet menen geloofwaardig te zijn als hij met een boodschap van oordeel over dit alles komt. Lot is iemand uit wiens hele houding blijkt dat het leven in de wereld zijn hele horizon vult, terwijl nergens in zijn leven blijkt dat geloof ook een aanwezige factor is.
Het lijkt er trouwens ook niet op dat Lot zelf veel haast maakt om weg te komen. De engelen moeten er bij hem op aandringen zich te haasten. Wat is het ook moeilijk om de spulletjes waar je mogelijk zo hard voor hebt gewerkt en die zoveel voor je betekenen, los te laten. Zijn spulletjes zijn niet een deel van zijn leven, ze zíjn zijn leven.
16 - 23 De vlucht van Lot
16 [Lot] aarzelde echter; daarom grepen die mannen zijn hand, de hand van zijn vrouw en de hand van zijn twee dochters, omdat de HEERE hem wilde sparen. Zij brachten hem naar buiten en leidden hem buiten de stad. 17 En het gebeurde, toen zij hen buiten [de stad] gebracht hadden, dat Hij zei: Vlucht voor uw leven, kijk niet achter u en blijf nergens op heel deze vlakte staan; vlucht naar het bergland, anders wordt u weggevaagd. 18 Maar Lot zei tegen hen: Nee toch, Heere. 19 Zie toch, Uw dienaar heeft genade gevonden in Uw ogen, en U hebt Uw grote goedertierenheid aan mij bewezen door mijn ziel in leven te houden. Ik kan echter niet naar het bergland vluchten, anders haalt het onheil mij in en sterf ik. 20 Zie toch, deze stad is dichtbij [genoeg] om erheen te vluchten en zij is klein; laat me daar toch heen vluchten (zij is immers klein!), zodat mijn ziel in leven zal blijven. 21 Toen zei Hij tegen hem: Zie, Ik ben u ook in dit opzicht ter wille en zal deze stad, waarover u gesproken hebt, niet ondersteboven keren. 22 Haast u! Vlucht daarheen! Want Ik kan niets doen, totdat u daar bent aangekomen. Daarom gaf men deze stad de naam Zoar. 23 De zon kwam op boven de aarde, toen Lot in Zoar aankwam.
Lot en zijn vrouw en zijn dochters worden door de engelen bij de hand genomen en meegetrokken. Vrouw en dochters krijgen ook de kans om aan het oordeel te ontkomen omdat de HEERE Lot wil redden. Dat laat de enorme genade van God zien. Die genade blijkt ook overvloedig als Lot smeekt om niet naar het gebergte te moeten. Dat is zo dicht bij de hemel. Daar leven alleen mensen als Abraham. Een man als Lot voelt zich daar niet thuis.
Hij wil graag in een stad wonen. Het hoeft maar een kleine stad te zijn – “Zoar” betekent ‘klein’ of ‘gering’ – als het maar op een stad lijkt. De gedachte aan een tent, om een pelgrim te zijn, staat hem niet aan. Hij heeft de stadslucht ingeademd en die zit hem tot in het diepst van zijn longen. En weer blijkt die enorme genade. Zijn verzoek wordt ingewilligd: hij mag naar de stad van zijn wens.
24 - 26 Sodom en Gomorra omgekeerd
24 Toen liet de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen. [Het kwam] van de HEERE uit de hemel. 25 Hij keerde deze steden en heel de vlakte ondersteboven, met alle inwoners van de steden en het gewas op het land. 26 Zijn vrouw, [die] achter hem [liep], keek achter zich en werd een zoutpilaar.
Als Lot in Zoar is aangekomen, laat de HEERE “zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen” en keert Hij “deze steden en heel de vlakte ondersteboven”. De vrouw van Lot is wel meegegaan met Lot, maar ze stoort zich niet aan het bevel dat gegeven is om niet achter zich te kijken (vers 17). Ze kijkt wel achter zich en wordt een zoutpilaar, een gedurig gedenkteken, een baken dat tot bezinning oproept.
Zo past de Heer Jezus het toe: “Denkt aan de vrouw van Lot” (Lk 17:32). Hij zegt dat als waarschuwing om het hart niet te zetten op de dingen van de wereld en onze tijd en aandacht en energie niet te verkwisten door ons leven te vullen met eten en drinken en kopen en verkopen, met planten en bouwen. We kunnen er niets van meenemen in de dag van het oordeel. Het komt allemaal om.
Zo zegt de Heer het in de verzen die in Lukas 17 aan het waarschuwende voorbeeld van de vrouw van Lot voorafgaan: “Evenzo, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden; op de dag echter dat Lot uit Sodom ging, regende het vuur en zwavel van [de] hemel en verdelgde hen allen. Op dezelfde wijze zal het zijn op de dag dat de Zoon des mensen wordt geopenbaard. Wie op die dag op het dak zal zijn en zijn huisraad in huis, laat hij niet naar beneden gaan om het op te halen; laat hij die op het veld is, evenmin terugkeren naar wat achter hem ligt” (Lk 17:28-31).
De Heer Jezus heeft ook gezegd dat Sodom zich zou hebben bekeerd als de wonderen die Hij in Kapernaüm gedaan heeft, in Sodom gebeurd zouden zijn, en dat “het tot op heden zou zijn gebleven” (Mt 11:23). Waarom, zo zouden we ons kunnen afvragen, heeft Hij dat dan niet gedaan? Omdat Sodom en Gomorra naar de wijsheid van God een volmaakt bij hen passend getuigenis van Gods openbaring hebben gehad.
Zij hebben Gods getuigenis in de schepping gehad (Rm 1:19-20). Maar zij hebben zich niet voor God gebogen. Zij hebben naar hun verdorven aard gehandeld en zich niets van Gods openbaring in de schepping aangetrokken. Op grond van die verwerping van Gods getuigenis zullen ze geoordeeld worden. Zo wordt elk volk onderworpen aan een test van hun gehoorzaamheid aan God op een wijze die volkomen aansluit bij hun verantwoordelijkheid.
27 - 29 Abraham en het oordeel
27 En Abraham stond 's morgens vroeg op en [ging] naar de plaats waar hij voor het aangezicht van de HEERE had gestaan. 28 Hij keek uit over Sodom en Gomorra en over heel het gebied van de vlakte. En zie, hij zag dat er rook van dat land opsteeg, zoals de rook van een oven. 29 En het gebeurde, toen God de steden van deze vlakte te gronde richtte, dat God aan Abraham dacht. Daarom leidde Hij Lot uit het midden van de verwoesting, toen Hij de steden waarin Lot gewoond had, ondersteboven keerde.
Terwijl de vreselijkste taferelen zich in de vlakte afspelen, bevindt Abraham zich in de rust. Dat hij rust heeft, wil niet zeggen dat hij onbewogen is bij wat er beneden hem gebeurt. Daarvoor heeft hij te intensief gebeden. En dit gebed is niet tevergeefs. Hij begeeft zich naar de plaats waar hij voor het aangezicht van de HEERE heeft gestaan en stelt zich daar op zijn wachtpost (Hk 2:1). Als wij gebeden hebben, moeten wij uitzien naar het resultaat. We moeten ons gebed adresseren, zoals een brief, en dan een antwoord erop verwachten (Ps 5:4).
Hier lezen we dat Lot het aan het gebed van zijn oom Abraham te danken heeft dat hij niet in het oordeel is omgekomen. Lot zal het niet geweten hebben. Hij komt het eens te weten, wanneer ook zijn leven voor de rechterstoel van Christus geopenbaard zal worden.
30 - 38 Het einde van Lot
30 En Lot vertrok uit Zoar en ging met zijn twee dochters in het bergland wonen, want hij was bevreesd om in Zoar te [blijven] wonen. Hij woonde in een grot, samen met zijn twee dochters. 31 Toen zei de eerstgeborene tegen de jongste: Onze vader is oud en er is geen man in dit land om bij ons te komen op de manier die op de hele aarde gebruikelijk is. 32 Kom, laten we onze vader wijn te drinken geven en met hem slapen, zodat wij door onze vader het leven geven aan nageslacht. 33 Zij gaven die nacht hun vader wijn te drinken. De eerstgeborene kwam en sliep met haar vader. Hij merkte niet dat zij kwam liggen en evenmin dat zij [weer] opstond. 34 En het gebeurde de volgende dag dat de eerstgeborene tegen de jongste zei: Zie, ik heb de afgelopen nacht met mijn vader geslapen; laten we hem ook vannacht wijn te drinken geven. Kom, slaap met hem, zodat wij door onze vader het leven geven aan nageslacht. 35 Zij gaven hun vader ook die nacht wijn te drinken en de jongste stond op en sliep met hem. Hij merkte niet dat zij kwam liggen en evenmin dat zij [weer] opstond. 36 Zo werden de twee dochters van Lot zwanger van hun vader. 37 De eerstgeborene baarde een zoon en gaf hem de naam Moab. Hij is de vader van de Moabieten, tot op deze dag. 38 De jongste, ook zij, baarde een zoon en gaf hem de naam Ben-Ammi. Hij is de vader van de Ammonieten, tot op deze dag.
De geschiedenis van Lot eindigt even treurig als zijn leven altijd is geweest. Over zijn dood horen we niets. De man is allang dood, dat wil zeggen geestelijk. Het laatste wat we van hem horen, is omgeven door de duisternis van een grot. Zijn geest is verduisterd, niet in de eerste plaats door de wijn, maar al doordat hij zich dronken laat voeren door zijn dochters, en dat niet slechts één keer, maar tot twee keer toe.
Lot en zijn dochters zijn wel uit Sodom, maar (de geest van) Sodom is niet uit Lot en zijn dochters. De dochters van Lot zijn in hun geestelijke ontwikkeling zó door Sodom verdorven, dat zij tot het walgelijke voorstel komen hun vader dronken te voeren en dan gemeenschap met hem te hebben. Ze handelen weloverwogen. Ze kennen hun vader als een karakterloze man die zich volkomen argeloos, zonder tegenstribbelen aan hun plan zal onderwerpen.
Het verloopt zoals ze hebben afgesproken. Vanuit de stikdonkere geestelijke atmosfeer van Sodom die in Lot huist, verricht hij tot twee keer toe een daad die geen nadere toelichting behoeft. De morele duisternis is compleet. In dit volslagen duistere tafereel wordt hij in bloedschande de verwekker van twee kinderen uit wie de bitterste vijanden van het volk Israël zijn voortgekomen.
Over Lot wordt verder niet meer gesproken. Uiterlijk en innerlijk van Abraham gescheiden, heeft hij voor de heilsgeschiedenis geen betekenis meer. Zelfs zijn dood wordt niet vermeld. Zo verdwijnt Lot uit de geschiedenis.