1 - 8 Ezau trekt van Jakob weg
1 Dit zijn de afstammelingen van Ezau, dat is Edom. 2 Ezau nam zijn vrouwen uit de dochters van Kanaän: Ada, de dochter van Elon, de Hethiet; en Oholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, de Heviet; 3 en Basmath, de dochter van Ismaël, zuster van Nebajoth. 4 Ada baarde Elifaz aan Ezau, en Basmath baarde Rehuel. 5 Oholibama baarde Jeüs, Jaëlam en Korach. Dit waren de zonen van Ezau die hem geboren zijn in het land Kanaän. 6 Ezau nam zijn vrouwen, zijn zonen en zijn dochters, en alle personen [die] tot zijn huis behoorden, zijn vee en al zijn dieren, en al zijn bezit, dat hij in het land Kanaän verworven had, en ging naar een [ander] land, weg van zijn broer Jakob, 7 want hun bezittingen waren te groot dat zij bij elkaar zouden kunnen wonen; het land waar zij vreemdeling waren, kon hen niet onderhouden vanwege hun vee. 8 Daarom ging Ezau in het Seïrgebergte wonen. Ezau, dat is Edom.
Als Izak is gestorven, gaat de geschiedenis verder met zijn zonen. Eerst komt de oudste aan bod, de zoon die niet de lijn van het geloof volgt. De dood van zijn vader maakt openbaar wat er in het hart van Ezau leeft. Het heeft geen blijvende indruk op hem gemaakt. Zijn hart is niet veranderd: hij trekt van zijn broer weg (vers 6), waarmee hij aangeeft dat hij niets met de lijn van Gods gedachten te maken wil hebben. Hij heeft zijn eigen plannen en volgt zijn eigen weg.
Ezau heeft drie vrouwen. De zonen die zij hem baren, worden allen in Kanaän geboren, terwijl de zonen van Jakob, op Benjamin na, allen buiten het land geboren zijn. En terwijl Jakob het land binnentrekt, trekt Ezau er weg, om op het gebergte Seïr te gaan wonen.
Ezau is Edom, de vader van de Edomieten, zo staat meerdere keren in dit hoofdstuk (verzen 1,8,9,19,43). Dit volk zal zich als de bitterste vijand van Israël openbaren. Het oordeel over hen wordt door de profeet Obadja neergeschreven.
Toch is in dit geslacht van vervloeking ook een voorbeeld van de genade aanwezig. In vers 15 lezen we van Kenaz. Kaleb, over wie we in Jozua 14 lezen, wordt daar “de Keneziet” genoemd (Jz 14:6). Kaleb is een afstammeling van Kenaz. Het als Edomiet geboren worden is dus niet hopeloos (Ri 3:9).
9 - 14 De zonen van Ezau
9 Dit zijn de afstammelingen van Ezau, de vader van Edom, in het Seïrgebergte. 10 Dit zijn de namen van de zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, de vrouw van Ezau; Rehuel, de zoon van Basmath, de vrouw van Ezau. 11 En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, Gaëtam en Kenaz. 12 Timna was een bijvrouw van Elifaz, de zoon van Ezau, en zij baarde Amalek aan Elifaz. Dit waren de zonen van Ada, de vrouw van Ezau. 13 Dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, Zerah, Samma en Mizza. Dat waren de zonen van Basmath, de vrouw van Ezau. 14 Dit waren de zonen van Oholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, de vrouw van Ezau: zij baarde aan Ezau Jeüs, Jaëlam en Korach.
Door deze nakomelingen is het Edomietische volk op het gebergte Seïr gebouwd. In de namen die hier worden genoemd, zien we een stukje van Gods boekhouding. Niets ontgaat Hem. Tussen deze bijna allemaal onbekende namen valt een naam als “Amalek” (vers 12) op. Deze naam komen we in het verloop van de geschiedenis van Israël vaker tegen (Ex 17:8-16; Dt 25:17-19). Het is de verklaarde vijand van Gods volk, een beeld van het vlees van de gelovige. Dat kan ook niet anders als afstammeling van Ezau.
Het gaat bij al deze namen om de personen, niet om hun geschiedenis of hun daden. God noemt hun namen vanwege de verbinding die er bestaat tussen het geslacht van Ezau en Zijn volk. Helaas niet als vrienden, maar als vijanden.
15 - 19 De stamhoofden
15 Dit zijn de stamhoofden van de zonen van Ezau. De zonen van Elifaz, de eerstgeborene van Ezau, waren: het stamhoofd Teman, het stamhoofd Omar, het stamhoofd Zefo, het stamhoofd Kenaz, 16 het stamhoofd Korach, het stamhoofd Gaëtam, het stamhoofd Amalek. Dit waren de stamhoofden van Elifaz in het land Edom; dit waren de zonen van Ada. 17 Dit zijn de zonen van Rehuel, de zoon van Ezau: het stamhoofd Nahath, het stamhoofd Zerah, het stamhoofd Samma, het stamhoofd Mizza; dit zijn de stamhoofden van Rehuel in het land Edom; dit zijn de zonen van Basmath, de vrouw van Ezau. 18 Dit zijn de zonen van Oholibama, de vrouw van Ezau: het stamhoofd Jeüs, het stamhoofd Jaëlam, het stamhoofd Korach; dit waren de stamhoofden van Oholibama, de dochter van Ana, de vrouw van Ezau. 19 Dit waren de zonen van Ezau, en dit waren hun stamhoofden; hij is Edom.
Het lijkt erop dat de Edomieten, net als de Israëlieten, zijn verdeeld in stammen, naar de namen van de zonen.
20 - 30 De zonen van Seïr
20 Dit zijn de zonen van Seïr, de Horiet, de inwoners van dat land: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, 21 Dison, Ezer en Disan; dit waren de stamhoofden van de Horieten, zonen van Seïr, in het land Edom. 22 De zonen van Lotan waren Hori en Hemam, en de zuster van Lotan was Timna. 23 Dit zijn de zonen van Sobal: Alvan, Manahath, Ebal, Sefo en Onam. 24 Dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana; hij is die Ana die de warmwaterbronnen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon hoedde. 25 Dit is de zoon van Ana: Dison; en Oholibama was de dochter van Ana. 26 Dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, Esban, Jithran en Cheran. 27 Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, Zaävan en Akan. 28 Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran. 29 Dit zijn de stamhoofden van de Horieten: het stamhoofd Lotan, het stamhoofd Sobal, het stamhoofd Zibeon, het stamhoofd Ana, 30 het stamhoofd Dison, het stamhoofd Ezer, het stamhoofd Disan; dit waren de stamhoofden van de Horieten, [ingedeeld] naar hun stamhoofden in het land Seïr.
Van de zonen van Seïr, de inwoners van het land waarheen Ezau is getrokken, worden de stamhoofden vermeld. Zij wonen er, voordat Ezau er komt (Dt 2:12,22).
Soms wordt tussen de opsomming van de namen een bijzonderheid genoemd. Dat kan te maken hebben met een vondst (vers 24) of een militaire daad (vers 35). Van Ana wordt vermeld dat hij een bijzondere vondst doet: hij vindt hete bronnen in de woestijn. In een hete woestijn belooft de vondst van een bron verkwikking en leven. Als er uit die bron echter heet water komt, verergert het de toestand van de dorstige woestijnreiziger. Het vinden van een warme bron in een woestijn wijst op het ervaren van grote ontgoocheling, terwijl er een groot genot werd verwacht.
Uitvinders en politiek invloedrijke figuren hebben de mensheid zonder God gevormd. Zij beloven altijd weer verbetering van de leefomstandigheden. De mensen geloven daarin en kiezen hen daarom als hun leiders, maar telkens weer draait het uit op een bittere teleurstelling.
31 - 39 Koningen over Edom
31 Dit zijn de koningen die in het land Edom geregeerd hebben, voordat er een koning over de Israëlieten regeerde: 32 Bela, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam van zijn stad was Dinhaba. 33 Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra. 34 Jobab stierf, en Husam, uit het land van de Temanieten, regeerde in zijn plaats. 35 Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in de vlakte van Moab versloeg; en de naam van zijn stad was Avith. 36 Hadad stierf en Samla, uit Masreka, regeerde in zijn plaats. 37 Samla stierf, en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn plaats. 38 Saul stierf en Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats. 39 Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats. De naam van zijn stad was Pahu, en de naam van zijn vrouw was Mehetabeël, een dochter van Matred, dochter van Mezahab.
Het lijkt alsof Ezau meer succes in het leven heeft dan zijn broer. Er is in zijn nageslacht eerder sprake van mannen van naam dan in het nageslacht van Jakob (vers 31). Bij de Edomieten gaat alles veel sneller. Maar God handelt hun hele geschiedenis in één hoofdstuk af. De geschiedenis van Jakob wordt vanaf Genesis 37 gezien in verbinding met Jozef. In die geschiedenis zien we hoe het lijden aan de heerlijkheid voorafgaat.
40 - 43 De stamhoofden
40 Dit zijn de namen van de stamhoofden van Ezau, [ingedeeld] naar hun geslachten, [ingedeeld] naar hun [woon]plaatsen, met hun namen: het stamhoofd Timna, het stamhoofd Alva, het stamhoofd Jetheth, 41 het stamhoofd Oholibama, het stamhoofd Ela, het stamhoofd Pinon, 42 het stamhoofd Kenaz, het stamhoofd Teman, het stamhoofd Mibzar, 43 het stamhoofd Magdiël, en het stamhoofd Iram. Dit waren de stamhoofden van Edom, volgens hun woongebieden in het land dat zij in bezit hadden. Dit was Ezau, de vader van Edom.
Hier worden nog een keer dezelfde personen genoemd die we ook in de verzen 15-19 hebben gezien. Alleen worden daar de namen van de personen genoemd, terwijl hier hun woongebieden worden vermeld.