1 - 8 De zonen van Bilha
1 Toen Rachel merkte dat zij Jakob geen kinderen baarde, werd Rachel jaloers op haar zuster en zei tegen Jakob: Geef mij kinderen, en zo niet, dan sterf ik. 2 Toen ontstak Jakob in woede tegen Rachel en hij zei: Neem ik soms de plaats in van God, Die jou de vrucht van de schoot onthouden heeft? 3 Daarop zei ze: Zie, hier is mijn slavin Bilha; kom bij haar, zodat zij op mijn knieën zal baren en ook ik uit haar nageslacht zal krijgen. 4 Zo gaf zij hem haar slavin Bilha tot vrouw, en Jakob kwam bij haar. 5 En Bilha werd zwanger en baarde Jakob een zoon. 6 Toen zei Rachel: God heeft mij recht verschaft. Ook heeft Hij naar mijn stem geluisterd en mij een zoon gegeven. Daarom gaf zij hem de naam Dan. 7 En Bilha, Rachels slavin, werd opnieuw zwanger en baarde Jakob een tweede zoon. 8 Toen zei Rachel: Ik heb een zware strijd met mijn zuster gevoerd, [en] ik heb ook gewonnen. Daarom gaf zij hem de naam Naftali.
Als Rachel ziet dat zij kinderloos blijft, wordt ze jaloers op Lea. Zij stelt Jakob een onmogelijk ultimatum. Zoiets gebeurt alleen als de Heer geen plaats in de moeilijkheden krijgt. Dan gaan mensen, echtgenoten, onredelijke dingen van elkaar vragen, ze verwachten dingen die buiten het vermogen van de ander liggen. De oorzaak is jaloersheid. Daardoor is al veel kwaad gesticht in de wereldgeschiedenis, in de maatschappij, in de gezinnen en in gemeenten (Jk 3:16). Uit jaloersheid heeft Kaïn Abel gedood, hebben de broers Jozef verkocht, heeft Saul David achtervolgd en hebben de overpriesters de Heer Jezus overgeleverd.
In plaats van het voorbeeld van zijn vader te volgen (Gn 25:21) en met Rachel naar de HEERE te gaan – hij was zelf een kind van het gebed –, barst Jakob tegen haar los. Hij neemt niet de plaats van God in (vgl. 2Kn 5:7)! Wat hij zegt, is waar, maar waarom hij dit zegt en de manier waarop, maken duidelijk dat hij deze waarheid alleen maar gebruikt om Rachel het zwijgen op te leggen. Hij neemt geen tijd om met haar te bidden, en neemt ook geen tijd om met haar te praten.
Jakob lijkt geen sterke persoonlijkheid te zijn. Rachel buit dat uit. Jakob gaat zonder tegenwerping op haar voorstel in dat hij maar tot haar slavin moet ingaan. Ook dit is een herhaling van een niet zo fraaie geschiedenis (Gn 16:1-4). Het voorstel van Rachel heeft succes. Ze geeft het kind de naam “Dan”, dat betekent ‘rechter’. Ze geeft daarmee aan dat God haar recht heeft verschaft.
Het is de manier van mensen die een eigen weg gaan en de zegen die ze daarop aantreffen, zien als een rechtvaardiging die God geeft voor de eigenzinnige weg die ze gaan. Misschien is het ook wel eens onze manier geweest om iets verkeerds goed te praten.
Bilha krijgt een tweede zoon. Rachel noemt hem “Naftali”. Daarmee verwoordt ze de worstelingen – Naftali betekent ‘mijn worsteling’ – die ze innerlijk heeft met de zegen die haar zuster heeft gehad. Ze vindt ook dat ze daar als overwinnaar uit tevoorschijn is gekomen. Ze heeft gestreefd naar haar recht en meent dat ze dit nu heeft gekregen. Zij wil boven Lea staan en roemt erin dat haar dat nu is gelukt. Later blijkt dat het de holle vreugde van het moment is. In werkelijkheid heeft ze dan ook verloren. In de naam die ze het kind zelf geeft, zal ze er voortdurend aan worden herinnerd.
Het is een belangrijke les dat wij onze kinderen geen ‘Naftali’ noemen, dat onze kinderen niet worden opgescheept met de worstelingen die wij kunnen hebben met onze man of vrouw, of met onze broeders en zusters.
Bij al het verkeerde zien we bij Lea en Rachel wel het verlangen naar kinderen (Ps 127:3). Dat ligt vandaag bij de moderne vrouw wel eens anders.
9 - 13 De zonen van Zilpa
9 Toen Lea merkte dat zij ophield met [kinderen] baren, nam zij haar slavin Zilpa en gaf haar aan Jakob tot vrouw. 10 En Zilpa, de slavin van Lea, baarde Jakob een zoon. 11 Toen zei Lea: Het geluk is gekomen! En zij gaf hem de naam Gad. 12 Vervolgens baarde Zilpa, de slavin van Lea, Jakob een tweede zoon. 13 Toen zei Lea: [Wat] ben ik gelukkig! Want de vrouwen zullen mij gelukkig prijzen. En zij gaf hem de naam Aser.
De verhouding tussen Rachel en Lea wordt gekenmerkt door rivaliteit. Dat is het resultaat als men ingaat tegen Gods huwelijksinstelling van één man met één vrouw. Dat gevaar van rivaliteit is altijd groot als we gaan vergelijken en menen dat de ander meer heeft dan wij. Dat kan in materieel opzicht zijn, het kan ook zo zijn in geestelijk opzicht.
Lea heeft het allemaal aangezien en neemt haar toevlucht tot dezelfde lage praktijk als Rachel. Het lijkt erop dat ze succes heeft. Ze ervaart in elk geval dat het tij is gekeerd en dat het geluk in haar leven is gekomen. Dat geeft ze aan in de namen die ze de beide kinderen geeft die haar slavin Zilpa baart: “Gad” betekent ‘geluk’ en “Aser” betekent ‘gelukkige’.
14 - 21 Lea ‘huurt’ Jakob
14 In de dagen van de tarweoogst ging Ruben eropuit en hij vond liefdesappels in het veld, die hij bij zijn moeder Lea bracht. Toen zei Rachel tegen Lea: Geef mij toch [wat] van de liefdesappels van jouw zoon. 15 En zij zei tegen haar: Is het niet genoeg dat je [me] mijn man afgenomen hebt? Moet je ook nog de liefdesappels van mijn zoon nemen? Toen zei Rachel: Daarvoor mag hij vannacht met jou slapen in ruil voor de liefdesappels van je zoon. 16 Toen Jakob 's avonds van het veld kwam, ging Lea hem tegemoet en zei: Je moet bij mij komen, want ik heb je eerlijk gehuurd voor de liefdesappels van mijn zoon. Daarom sliep hij die nacht met haar. 17 En God verhoorde Lea; zij werd zwanger en baarde Jakob een vijfde zoon. 18 Toen zei Lea: God heeft mij beloond, omdat ik mijn slavin aan mijn man gegeven heb. En zij gaf hem de naam Issaschar. 19 Lea werd opnieuw zwanger en zij baarde Jakob een zesde zoon. 20 Lea zei toen: God heeft mij, [ja] mij, een mooi geschenk gegeven; ditmaal zal mijn man bij míj komen wonen, want ik heb hem zes zonen gebaard. En zij gaf hem de naam Zebulon. 21 Daarna baarde zij een dochter en gaf haar de naam Dina.
Jakob, die toch wel een slap karakter schijnt te hebben, laat zich gewoon gebruiken als inzet van de ruzie tussen zijn beide vrouwen. Nergens lezen we van een krachtig optreden om hen tot de orde te roepen, hij zegt geen woord. Hij verwaarloost zijn positie als hoofd van het gezin. Hij gaat in deze hele onverkwikkelijke geschiedenis de problemen uit de weg. Wie Gods instelling niet serieus neemt, heeft ook geen oog voor andere verantwoordelijkheden.
De vrouwen en kinderen gaan niet naar Jakob met hun moeilijkheden. Ze doen alles zelf. Rachel past een nieuwe truc toe. Ze meent in haar bijgeloof dat de liefdesappels het door haar begeerde doel, kinderen krijgen, helpen bereiken. Daarmee komt Ruben, de zoon van Lea aanzetten. Mogelijk dat men heeft gemeend dat daardoor bepaalde erotische gevoelens worden opgewekt.
Wie heeft Ruben daarover voorgelicht, wat is hij ermee van plan? Geven wij onze kinderen voorlichting? Of worden ze voorgelicht door klasgenoten en de media? Laten we een open oor hebben voor waar onze kinderen mee thuis komen, met welke praat, en naar aanleiding daarvan hen voorlichten. Uit Genesis 35 is de voorzichtige conclusie te trekken dat Ruben met zijn seksuele gevoelens niet heeft weten om te gaan zoals God het wil (Gn 35:22). In het huis van zijn vader heeft hij daar ook niet de goede voorbeelden in gehad.
Rachel ‘koopt’ de liefdesappels van Lea met als ‘betaling’ dat Lea nog eens van Jakob ‘gebruik’ mag maken. Ze meent in bijgeloof dat deze liefdesappels haar van haar onvruchtbaarheid zullen verlossen. Lea handelt evengoed uit bijgeloof. Beide vrouwen zijn bezig met kunstgrepen om zegen te verwerven.
Als uit de door Lea ‘gehuurde’ gemeenschap met Jakob een zoon wordt geboren, redeneert ze krom dat God haar heeft beloond, want “Issaschar” betekent ‘loon’. Tegelijk staat God boven dit vleselijke handelen en volgt Zijn eigen weg van genade. God verhoort toch, niet vanwege haar handelwijze maar ondanks haar handelwijze. Als Lea nog een zoon krijgt, noemt ze die “Zebulon”, dat betekent ‘woning’, in de verwachting dat Jakob zich nu eindelijk gewonnen zal geven en bij haar zal komen wonen.
Na zes zonen krijgt Lea als zevende kind een dochter. Ze noemt haar “Dina”, wat ‘recht’ betekent. Over Dina horen we niet veel. Ze komt alleen nog voor in Genesis 34, waarin zij een hoofdrol speelt (Gn 34:1-31). In de zegen van Jakob komt zij niet voor.
22 - 24 Rachel krijgt Jozef
22 God dacht ook aan Rachel en God verhoorde haar. Hij opende haar baarmoeder 23 en zij werd zwanger en baarde een zoon. Toen zei ze: God heeft mijn schande weggenomen! 24 Zij gaf hem de naam Jozef en zei: Moge de HEERE mij nog een zoon geven!
Ook Rachel krijgt uiteindelijk het door haar zo lang verwachte en begeerde kind. Dat is niet het resultaat van de door haar ‘gekochte’ liefdesappels, maar van een werk van God. Dat beseft Rachel ook en ze geeft daarvoor God dan ook de eer. Ze zegt: Hij heeft mijn schande weggenomen, God heeft dat gedaan.
De zoon die geboren wordt, noemt zij “Jozef”, dat betekent ‘Hij zal toevoegen’. Hij is ook een kind van gebed, want God “verhoorde” Rachel. Deze zoon neemt een speciale plaats in. In veel opzichten is hij een prachtig beeld van de Heer Jezus. Dat zullen we later zien.
25 - 36 Jakob verwerft zijn kudde
25 En het gebeurde, nadat Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tegen Laban zei: Laat mij vertrekken, dan kan ik naar mijn woonplaats en mijn land gaan. 26 Geef mijn vrouwen en mijn kinderen, voor wie ik u gediend heb, zodat ik kan gaan. U weet immers van het werk waar ik u mee gediend heb. 27 Toen zei Laban tegen hem: Laat mij toch genade vinden in jouw ogen; ik heb waargenomen dat de HEERE mij omwille van jou gezegend heeft. 28 Hij zei: Bepaal wat je loon bij mij moet zijn, dan zal ik het je geven. 29 Toen zei hij tegen hem: Ú weet hoe ik u gediend heb en hoe uw vee onder mijn hoede geweest is. 30 Het weinige dat u voor mijn [komst] had, heeft zich immers tot een menigte uitgebreid. De HEERE heeft u sinds mijn komst gezegend. Nu dan, wanneer zal ik ook voor mijn [eigen] huis kunnen werken? 31 Daarop zei hij: Wat moet ik je geven? Toen zei Jakob: U hoeft mij helemaal niets te geven; als u het volgende voor mij wilt doen, zal ik opnieuw uw kleinvee hoeden en beschermen. 32 Ik zal vandaag al uw kleinvee langsgaan en daaruit elk gespikkeld of gevlekt dier afzonderen, elk zwart dier onder de schapen en [alles] wat gevlekt en gespikkeld is onder de geiten; en dat zal mijn loon zijn. 33 Mijn gerechtigheid zal morgen voor mij getuigen, als u komen zult om mijn loon in ogenschouw te nemen; alles wat niet gespikkeld en gevlekt is onder de geiten en [wat niet] zwart [is] onder de schapen, [mag] als door mij gestolen [beschouwd worden]. 34 Toen zei Laban: Zie, laat het maar overeenkomstig jouw woord gebeuren. 35 Maar op diezelfde dag zonderde hij de gestreepte en gevlekte bokken af en al de gespikkelde en gevlekte geiten, alles waar iets wits aan was en alles wat zwart was onder de schapen; en hij stelde die onder de hoede van zijn zonen. 36 Hij bepaalde [een afstand van] drie dagreizen tussen hem en Jakob; en Jakob hoedde de rest van het kleinvee van Laban.
Als Jozef geboren is, wil Jakob terug naar zijn land. Geestelijk is het ook zo in het leven van de gelovige: als de Heer Jezus – van Wie Jozef een prachtig beeld is – in hem gaat leven, wenst hij de zegeningen van het hemelse land te genieten. Jakob ervaart het kind dat Rachel krijgt als een bijzondere zegen.
Laban erkent dat God hem heeft welgedaan ter wille van Jakob. In profetisch opzicht is dat ook zo: wie Israël, Gods volk, goed behandelt, zal daarvan van Godswege de zegen ondervinden.
Als Jakob te kennen heeft gegeven dat hij wil vertrekken, vraagt Laban aan Jakob wat hij als loon wil hebben. Hij doet dit om Jakob nog wat langer aan zich te binden. Iemand die zo’n zegen voor je is, laat je niet zomaar gaan. Jakob wil nog wel een tijd blijven werken. Als loon daarvoor vraagt hij vee. Hij bepaalt welk soort vee van hem zal zijn. Daarmee stemt Laban in.
Laban is echter listig en treft maatregelen om het door Jakob gevraagde vee voor zichzelf veilig te stellen. Hij neemt alle gestreepte en gevlekte bokken en alle gespikkelde en gevlekte geiten en alle zwarte schapen, die Jakob als zijn loon heeft bedongen, en stelt die onder de hoede van zijn zonen.
Ook bouwt hij tussen zich en Jakob een veiligheidszone van drie dagreizen in. Daardoor voorkomt hij dat er een kruising kan zijn tussen het door hem afgezonderde vee en dat wat onder de hoede van Jakob is. Zo zal er geen kans zijn dat er in de kudde van Jakob een gestreepte en gevlekte bok of geit of een zwart schaap geboren wordt, dat hij dan kwijt zou zijn.
37 - 43 De truc van Jakob
37 Toen nam Jakob voor zichzelf jonge takken van populieren, amandelbomen en platanen, en schilde daarin witte strepen door het wit in die takken te ontbloten. 38 Hij legde de takken die hij geschild had in de troggen en waterdrinkbakken waaruit het kleinvee kwam drinken, vlak voor het kleinvee; en ze werden bronstig als zij kwamen om te drinken. 39 En als het kleinvee bronstig werd bij die takken, wierp het kleinvee gestreepte, gespikkelde, en gevlekte [jongen]. 40 Toen scheidde Jakob de schapen af en keerde de koppen van het kleinvee naar het gestreepte en naar al het zwarte onder Labans kleinvee, en vormde zo kudden voor zichzelf; hij zette ze niet bij het kleinvee van Laban. 41 En het gebeurde, telkens wanneer het sterkste kleinvee bronstig werd, dat Jakob de takken voor de ogen van het kleinvee in de troggen legde, zodat zij bronstig zouden worden bij de takken. 42 Maar als het zwakke kleinvee bronstig werd, legde hij ze er niet in, zodat de zwakke dieren voor Laban en de sterke dieren voor Jakob waren. 43 Zo breidde [het bezit van] deze man zich zeer sterk uit; hij had veel kleinvee, slavinnen, slaven, kamelen en ezels.
Als de onderhandelingen zijn afgerond, komt de oude Jakob weer naar boven. Hij gaat met list te werk om toch zoveel mogelijk van het vee van Laban in zijn bezit te krijgen. Jakob is in een bepaalde zin wel eerlijk, want hij steelt niet. In een andere zin is hij niet oprecht. Hij meent dat geschilde takken een middel zijn om zijn kudde uit te breiden.
God laat hem echter in een droom zien op welke manier hij werkelijk aan zijn kudde is gekomen (Gn 31:10-12). Niet de takken, maar de bokken werden door God gebruikt. Het bijgeloof van Jakob heeft zijn kudde geen enkel stuk kleinvee doen groeien. God is met Jakob, maar Jakob is nog niet met God. God is op weg met Jakob om hem naar dat doel te brengen.