1 - 4 De torenbouw van Babel
1 Heel de aarde had één taal en eendere woorden. 2 En het gebeurde toen zij naar het oosten trokken, dat zij een vlakte in het land Sinear vonden. Daar gingen zij wonen. 3 En zij zeiden allen tegen elkaar: Kom, laten wij kleiblokken maken en die goed bakken! En de kleiblokken dienden hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem. 4 En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen en een toren waarvan de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid!
In deze tijd zijn er volgens sommigen ongeveer dertigduizend mensen op aarde. Ze zijn nog allemaal bij elkaar. Samen trekken ze op naar het oosten. Het is de richting waarin Kaïn vertrok (Gn 4:16; vgl. Gn 3:23-24). Het is de richting die hier spreekt van het verlaten van God. In het oosten vinden ze een laagte, dat spreekt hier van gemakzucht. Abraham zoekt later het gebergte (Gn 12:8), dat spreekt ervan dicht bij God te willen zijn.
De laagte ligt in het land Sinear. Daar ligt de oorsprong van Babel (Gn 10:8-10) en de afgoderij (Zc 5:5-11). Hier willen de mensen een gezamenlijke krachtsinspanning leveren: ze willen een stad bouwen met een toren die als brug dient om daarmee de hemel te bereiken. Er lijkt belangstelling te zijn voor God.
Het is opmerkelijk dat de eerste bouwers van steden, zowel in de oude wereld (Gn 4:17) als hier in de nieuwe wereld, geen mannen zijn van het beste karakter of de beste naam. Tenten zijn de woning van hen die God vrezen, terwijl de eerste steden worden gebouwd door hen die tegen Hem rebelleren en van Hem afvallen. We zien dat ook hier. De mensen willen die stad met de toren bouwen tot hun eigen eer en naam. Ze willen zich een naam maken op aarde. Ze bouwen ook met zelfgemaakte stenen. Dit staat tegenover Gods handelen. God doet alles tot eer van Zijn eigen Naam (Js 63:12,14; Jr 32:20).
Het materiaal dat zij gebruiken, kleiblokken, is uit klei van de aarde vervaardigd en daarom broos en kwetsbaar. Het past bij de mens in zijn aardse, broze bestaan (Jb 33:6). Omdat de mens zich dat niet bewust is, waagt hij het een dergelijk bouwwerk neer te zetten. God bouwt Zijn stad met heel ander materiaal: edelstenen (Js 54:11-12; Op 21:18-21). Zijn geestelijk huis bouwt Hij met levende stenen (1Pt 2:5).
Wat hier gebeurt, is de hedendaagse christenheid ten voeten uit. De naamchristenen willen meegeteld worden, ze willen dat er met hun mening rekening wordt gehouden in politieke vraagstukken en besluitvorming. En hebben ze niet geweldige namen in hun geschiedenis om zich op te beroemen, theologen van naam? Maar een grote naam hebben op aarde betekent niet automatisch dat die naam ook in de hemel staat opgeschreven. Bij de bouw van de stad en de toren van Babel is het in elk geval een streven naar eenheid en macht. Dit is wat we in de oecumenische beweging, het eenheidsstreven van de kerken onder aanvoering van de rooms-katholieke kerk, het geestelijke Babylon, werkelijkheid zien worden.
5 - 9 De spraakverwarring
5 Toen daalde de HEERE neer om de stad en de toren te zien die de mensenkinderen aan het bouwen waren, 6 en de HEERE zei: Zie, zij vormen één volk en hebben allen één taal. Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn. 7 Kom, laten Wij neerdalen en laten Wij hun taal daar verwarren, zodat zij geen van allen elkaars taal zullen begrijpen. 8 Zo verspreidde de HEERE hen vandaar over heel de aarde, en zij hielden op met het bouwen van de stad. 9 Daarom gaf men haar de naam Babel; want daar verwarde de HEERE de taal van heel de aarde, en vandaar verspreidde de HEERE hen over heel de aarde.
Het antwoord van God op dit streven laat niet lang op zich wachten. De mensen hebben tegen elkaar gezegd: “Kom, laten wij …“ (verzen 3-4). In vers 7 zegt de HEERE: “Kom, laten Wij …“ – “Wij” is de drie-enige God: Vader, Zoon en Heilige Geest. Om de mens als het ware in Zijn overwegingen te betrekken komt de HEERE naar beneden om kennis te nemen van hun werken. Het is om de mens te overtuigen van wat Hij als de Alwetende weet. Na Zijn conclusie spreekt God recht. Hij velt het vonnis en voltrekt het ook. Hij doet dat niet door een nieuwe zondvloed of het openen van de aarde, maar door een spraakverwarring.
Door het oordeel van de spraakverwarring veroorzaakt God een breuk in het gezamenlijke streven van de mens. Een groot en machtig bolwerk wordt geslecht. De spraakverwarring wordt opgeheven op de Pinksterdag (Hd 2:1-11), als de Heilige Geest wordt uitgestort. Door de doop met de Geest ontstaat er een eenheid die naar Gods gedachten is. Deze eenheid, de eenheid van Gods gemeente, is gebaseerd op het werk van Christus als het Lam. Christus zal daarvoor de eer ontvangen uit de mond van hen die Hij voor God met Zijn bloed heeft gekocht “uit elk geslacht en taal en volk en natie” (Op 5:9; Rm 15:6). In het vrederijk zal er ook weer een eenheid onder de volken op aarde zijn in het dienen van God (Zf 3:9-10).
De niet afgebouwde stad krijgt de naam “Babel”, dat betekent ‘verwarring’. Deze stad wordt de leidende macht in de wereld. Het is een concentratie van goddeloze machten. Tegelijk wordt duidelijk dat de eenheid die is nagestreefd en die door de mens als macht is gezien, door God met een spraakverwarring wordt geoordeeld. Wat zij met hun streven hebben willen voorkomen, verstrooiing (vers 4), is precies wat door Gods oordeel gebeurt.
Hiermee is de vertelling van de vroege geschiedenis van de mens op aarde tot een passend slot gekomen. Ze beschrijft hoe de geslachten van de aarde hopeloos verstrooid zijn geworden en ronddolen op aarde, zonder uitzicht. De oplossing komt in het volgende gedeelte. Uit de verstrooide volken vormt God een volk dat het kanaal van Zijn genade zal worden. God rekent nog niet af met het menselijk geslacht. Het volgende gedeelte bereidt ons voor op Gods werk voor en met Zijn volk.
10 - 26 Nakomelingen van Sem tot Terah
10 Dit zijn de afstammelingen van Sem: Sem was honderd jaar oud, toen hij Arfachsad verwekte, twee jaar na de vloed. 11 Sem leefde, nadat hij Arfachsad verwekt had, vijfhonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters. 12 Arfachsad had vijfendertig jaar geleefd, toen hij Selah verwekte. 13 Arfachsad leefde, nadat hij Selah verwekt had, vierhonderddrie jaar; en hij verwekte zonen en dochters. 14 Selah had dertig jaar geleefd, toen hij Heber verwekte. 15 Selah leefde, nadat hij Heber verwekt had, vierhonderddrie jaar, en hij verwekte zonen en dochters. 16 Heber had vierendertig jaar geleefd, toen hij Peleg verwekte. 17 Heber leefde, nadat hij Peleg verwekt had, vierhonderddertig jaar; en hij verwekte zonen en dochters. 18 Peleg had dertig jaar geleefd, toen hij Rehu verwekte. 19 Peleg leefde, nadat hij Rehu verwekt had, tweehonderdnegen jaar; en hij verwekte zonen en dochters. 20 Rehu had tweeëndertig jaar geleefd, toen hij Serug verwekte. 21 Rehu leefde, nadat hij Serug verwekt had, tweehonderdzeven jaar; en hij verwekte zonen en dochters. 22 Serug had dertig jaar geleefd, toen hij Nahor verwekte. 23 Serug leefde, nadat hij Nahor verwekt had, tweehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters. 24 Nahor had negenentwintig jaar geleefd, toen hij Terah verwekte. 25 Nahor leefde, nadat hij Terah verwekt had, honderdnegentien jaar; en hij verwekte zonen en dochters. 26 Terah had zeventig jaar geleefd, toen hij Abram, Nahor en Haran verwekte.
Het geslachtsregister van Sem wordt gegeven. Hieruit blijkt dat de nakomelingen van Sem ten slotte ook in afgoderij zijn verzonken (Jz 24:2). Dan roept de HEERE Abram. Om zijn roeping en zijn persoon gaat het in dit geslachtsregister en de volgende hoofdstukken. Gods antwoord op de bouw van de stad en de toren van Babel is het oordeel van de spraakverwarring. Vervolgens gaat God nu een man, Abram, roepen die als een hemelsgezinde man door Hem naar een land wordt gebracht waar hij voor Gods aangezicht mag wonen.
Als alles in afgoderij is verzonken, maakt God naar Zijn belofte daaraan niet een einde door een nieuw oordeel. Hij laat de volken op hun eigen wegen gaan (Hd 14:16) en begint met Abram iets nieuws. God gaat met de roeping van Abram ons een beginsel bijbrengen dat van grote betekenis is: afzondering van het kwaad. God gaat dat aan Abram leren, stap voor stap. Dat wil Hij ook ons leren, stap voor stap.
27 - 32 Terah en Abram
27 Dit zijn de afstammelingen van Terah: Terah verwekte Abram, Nahor en Haran; en Haran verwekte Lot. 28 Haran stierf tijdens [het leven] van zijn vader Terah, in zijn geboorteland, in Ur van de Chaldeeën. 29 En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams vrouw was Sarai, en de naam van Nahors vrouw was Milka, een dochter van Haran, de vader van Milka en Jiska. 30 Sarai nu was onvruchtbaar; zij had geen kind. 31 En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, zijn kleinzoon, de zoon van Haran, en Sarai, zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon Abram, en zij trokken met hen uit Ur van de Chaldeeën om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen tot Haran en bleven daar wonen. 32 De dagen nu van Terah waren tweehonderdvijf jaar, en Terah stierf in Haran.
Uit vers 31 blijkt dat Terah, de vader van Abram, het initiatief neemt om naar Kanaän te vertrekken. God is echter niet aan Terah, maar aan Abram verschenen in Ur van de Chaldeeën: “De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham, toen hij in Mesopotamië was, voordat hij woonde in Haran, en zei tot hem: ’Ga uit uw land en <uit> uw familie en kom in het land dat Ik u zal wijzen’. Toen vertrok hij uit [het] land van [de] Chaldeeën en ging in Haran wonen. En nadat zijn vader was gestorven, bracht Hij hem vandaar over in dit land waarin u nu woont” (Hd 7:2-4).
God heeft Abram de opdracht gegeven zijn familie te verlaten en naar Kanaän te gaan. Het lijkt erop dat de familiebinding nog te groot is om volledig gehoor te geven aan de roep van God. Dit lijkt te worden bevestigd door het verblijf of beter oponthoud van Abram in Haran. Dat is nog steeds niet Kanaän. Abram gaat naar Kanaän, wanneer zijn vader Terah in Haran is gestorven. Dan pas is hij vrij om te gaan.
Deze les moeten wij allemaal leren. Als het gaat om de stem van de Heer in ons leven, mogen familiebanden geen belemmering vormen om aan die stem gehoorzaam te zijn. Dan moeten wij daar los van komen, ‘eraan sterven’, de dood daarop leren toepassen, zodat die banden geen verhindering zijn voor het gaan van de weg die de Heer wil dat we gaan. De Heer Jezus zegt: “Als iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn broers en zijn zusters, ja, zelfs ook zijn eigen leven, kan hij Mijn discipel niet zijn” (Lk 14:26).