1 - 6 De HEERE verschijnt aan Izak
1 Er kwam hongersnood in het land, een andere dan de eerste hongersnood, die er in de dagen van Abraham geweest was. Daarom ging Izak naar Abimelech, de koning van de Filistijnen, naar Gerar. 2 Toen verscheen de HEERE hem en zei: Trek niet naar Egypte, [maar] woon in het land dat Ik u noemen zal. 3 Verblijf als vreemdeling in dit land. Ik zal dan met u zijn en u zegenen, want aan u en uw nageslacht zal Ik al deze landen geven. Ik zal de eed gestand doen die Ik Abraham, uw vader, gezworen heb. 4 Ik zal uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en uw nageslacht al deze landen geven. In uw nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, 5 omdat Abraham Mijn stem gehoorzaamd heeft en Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten in acht genomen heeft. 6 Zo bleef Izak in Gerar wonen.
Izak heeft het land nooit verlaten zoals Abraham, hij is nooit naar Egypte gegaan. Hij is er wel vlakbij geweest, in Gerar, dat is het deel van het land waar de Filistijnen het te zeggen hebben. Hij gaat naar Gerar omdat er honger is in het land. Honger is vaak een beproeving van God om te zien hoe we reageren (vgl. Gn 12:10; Ru 1:1), om te zien waar ons hart is. Zegeningen bergen het gevaar in zich dat we de bron ervan, dat is God, vergeten.
Izak begeeft zich in de invloedsfeer van de Filistijnen, die een beeld zijn van de naamchristenen. Hij herhaalt daarmee de fout van zijn vader Abraham (Gn 20:1). Als zijn vertrouwen op de HEERE zou zijn geweest, zou hij niet daarheen zijn gegaan. Izak verblijft in het grensgebied. Daar verschijnt de HEERE aan hem en vertelt hem wat Hij hem zal geven. Hij hoeft niet naar de Filistijnen te gaan. De HEERE herinnert hem aan de zegen die Hij in het land heeft dat Hij aan Abraham gezworen heeft hem te zullen geven.
Ook bevestigt Hij de belofte, en nu aan Izak persoonlijk, dat zijn nageslacht zal zijn als de sterren aan de hemel. De belofte is gegrond op de gehoorzaamheid van Abraham aan Gods bevelen, bovenal dat hij zijn zoon heeft geofferd, een beeld van het offer van Christus. Ondanks alles wat de HEERE zegt, blijft hij in Gerar wonen.
7 - 11 Leugen van Izak
7 Toen de mannen van die plaats hem naar zijn vrouw vroegen, zei hij: Zij is mijn zuster, want hij was bevreesd om te zeggen: [Zij is] mijn vrouw. [Hij dacht:] Anders zullen de mannen van deze plaats mij doden om Rebekka. Zij was namelijk knap om te zien. 8 Toen hij daar al lange tijd geweest was, gebeurde het dat Abimelech, de koning van de Filistijnen, uit het venster keek en zag, en zie, Izak was zijn vrouw Rebekka aan het liefkozen. 9 Toen riep Abimelech Izak en zei: Nee maar, zie, zij is uw vrouw! Hoe kunt u dan zeggen: Zij is mijn zuster? Izak antwoordde hem: Omdat ik dacht dat ik anders om haar zou moeten sterven. 10 Abimelech zei daarop: Wat hebt u ons aangedaan? Hoe gemakkelijk had er één van het volk met uw vrouw kunnen slapen, en [dan] zou u een schuld over ons gebracht hebben! 11 Toen gebood Abimelech het hele volk: Wie deze man of zijn vrouw aanraakt, zal zeker gedood worden.
Dat Izak zich niet in de juiste positie bevindt, blijkt wel uit zijn loochening van zijn verhouding tot Rebekka. Dat is ook het gevolg bij Abraham als hij niet daar is waar God hem heen heeft gestuurd. Het beeld van Abraham die zijn verhouding tot Sara loochent is het beeld van iemand die het leven uit genade prijsgeeft. De loochening van Izak van zijn verhouding met Rebekka geeft het beeld van iemand die de beginselen van de gemeente prijsgeeft.
Izak die zich aanpast aan het leven van Gerar, de Filistijnen, is het beeld van iemand die zich aan het leven van de naamchristenen aanpast. Het leven op aarde neemt een grote plaats in, terwijl het hemelse leven van de gemeente niet wordt geleefd.
Toch wordt hij ‘betrapt’ op zijn ware verhouding tot Rebekka. In zijn hart heeft hij die verbinding niet prijsgegeven. Een ‘geheime’ belijdenis is niet passend voor een christen, net zomin als voor Izak. Innerlijke verlangens en uiterlijk gedrag horen met elkaar overeen te stemmen. Wat de mond belijdt, behoort weer te geven wat er in het hart aanwezig is. Izak wordt erom berispt, wat een smaad voor hem betekent.
12 - 22 Waterputten
12 Izak zaaide in dat land en oogstte in dat jaar het honderdvoudige, want de HEERE zegende hem. 13 De man kreeg aanzien, ja, gaandeweg meer aanzien, totdat hij zeer aanzienlijk geworden was. 14 Hij had kudden kleinvee en kudden runderen, en een groot aantal slaven, zodat de Filistijnen jaloers op hem werden. 15 Al de putten die de dienaren van zijn vader in de dagen van zijn vader Abraham gegraven hadden, stopten de Filistijnen dicht en vulden ze met aarde. 16 Toen zei Abimelech tegen Izak: Ga van ons weg, want u bent veel machtiger geworden dan wij. 17 Toen ging Izak vandaar weg en hij sloeg zijn kamp op in het dal van Gerar; daar bleef hij wonen. 18 En Izak keerde terug en groef de waterputten weer op die zij in de tijd van zijn vader Abraham gegraven hadden en die de Filistijnen na de dood van Abraham dichtgestopt hadden. Hij gaf ze dezelfde namen als zijn vader ze gegeven had. 19 De dienaren van Izak groeven eens in het dal en vonden daar een put met opborrelend water. 20 De herders van Gerar kregen daarop onenigheid met de herders van Izak en zeiden: Dit water is van ons. Hij gaf die put de naam Esek, omdat zij ruzie met hem gemaakt hadden. 21 Vervolgens groeven ze een andere put, maar zij kregen ook daar onenigheid over; daarom gaf hij hem de naam Sitna. 22 Toen trok hij vandaar verder en groef een andere put en daarover kregen zij geen onenigheid. Daarom gaf hij hem de naam Rehoboth, want, zei hij, nu heeft de HEERE ruimte voor ons gemaakt en zullen wij vruchtbaar zijn in dit land.
Het is merkwaardig dat de HEERE Izak in Gerar zegent. Daar heeft Hij Zijn bedoeling mee. Het is Zijn manier om Izak uit Gerar weg te laten trekken.
Door zijn vele bezittingen komt er jaloersheid bij de Filistijnen en strijd om waterputten. De putten die zijn vader Abraham heeft gegraven, zijn door de Filistijnen dichtgestopt. Waterputten, waarin we een beeld kunnen zien van het veelzijdige Woord van God waaruit geloofsmannen in het verleden hebben geput, worden met aarde, dat een beeld is van de dingen van het leven, dichtgegooid. Als het leven vol is van alles wat de wereld heeft te bieden, is er geen verlangen meer naar het lezen van de Bijbel, de put zit dicht. Ook wat gelovigen vóór ons hebben opgegraven uit Gods Woord en in commentaren hebben opgeschreven, blijft dan voor ons afgesloten. Er is geen belangstelling voor Gods Woord en voor boeken die Gods Woord uitleggen en toepassen.
Izak graaft de dichtgestopte putten weer op. Zo is het ook voor ons mogelijk dichtgegooide putten in persoonlijk geloof weer te openen. Dan moeten we eerst ‘de aarde’, waarmee de putten zijn dichtgegooid, uit ons leven verwijderen. Dat wil zeggen dat de aardse dingen die ons leven vullen niet meer die overheersende plaats hebben.
Dit opent de weg om gebruik te maken van wat anderen uit het Woord hebben ontdekt en opgegraven (Jb 8:8,10). Hoewel wij van het licht van vorige tijden gebruik moeten maken, wil dat niet zeggen dat we daarbij stil moeten blijven staan. We zullen zelf moeten onderzoeken, zodat de kennis zal toenemen (Dn 12:4). De ontdekkingen die we dan doen, zijn voor ons nieuw, maar het zijn dezelfde dingen die gelovigen in vroeger tijden ook hebben ontdekt. De waarheden die we uit Gods Woord leren, moeten we altijd met dezelfde namen blijven noemen – ”hij gaf ze dezelfde namen als zijn vader ze gegeven had” – en er ook geen andere betekenis aan geven.
Als het opengraven van waterputten gebeurt in het land van de Filistijnen, de christenheid, waar naamchristenen het voor het zeggen hebben, is onenigheid het gevolg. Naamchristenen claimen de waarheid, maar dan wel hun eigen idee over de waarheid, terwijl ze de waarheid van Gods Woord verwerpen. Als we met de waarheid van Gods Woord komen, zullen ze daar ruzie over maken.
Om die onenigheid niet meer te hebben is afzondering noodzakelijk. Izak breekt dan ook op en gaat ergens anders heen. Het gevolg daarvan is dat hij een put graaft waarover geen onenigheid ontstaat. Hij erkent hierin de goede hand van de HEERE en geeft de put een naam die spreekt van de ruimte die hem door de HEERE is gegeven. Afzondering van het kwaad betekent loskomen van menselijke bindingen om in vrijheid de HEERE te kunnen dienen door de kracht die we op telkens nieuwe wijze uit Zijn Woord mogen putten.
23 - 33 Verbond van Izak met Abimelech
23 Hij vertrok vandaar naar Berseba. 24 De HEERE verscheen hem in die nacht en zei: Ik ben de God van Abraham, uw vader. Wees niet bevreesd, want Ik ben met u; Ik zal u zegenen en uw nageslacht talrijk maken omwille van Abraham, Mijn dienaar. 25 Toen bouwde hij daar een altaar en riep de Naam van de HEERE aan. Hij zette daar zijn tent op en de dienaren van Izak groeven daar een put. 26 Toen kwam Abimelech vanuit Gerar naar hem toe, [samen] met zijn vriend Ahuzzath en zijn legerbevelhebber Pichol. 27 Izak vroeg hun: Waarom komt u naar mij toe, terwijl u mij haat en mij bij u weggestuurd hebt? 28 Zij antwoordden: Wij hebben duidelijk gezien dat de HEERE met u is. Daarom hebben we gezegd: Laat er toch een [overeenkomst onder] ede tussen ons zijn, tussen ons en u; laten we een verbond met u sluiten: 29 dat u ons geen kwaad zult doen, zoals wij u niet aangeraakt hebben, en zoals wij u alleen maar goed behandeld hebben en u in vrede hebben laten vertrekken. Nu bent u [immers] de gezegende van de HEERE! 30 Toen richtte hij voor hen een maaltijd aan en zij aten en dronken. 31 Zij stonden 's morgens vroeg op en zwoeren elkaar [een eed]. Daarna liet Izak hen gaan en zij gingen in vrede bij hem weg. 32 Het gebeurde [nog] op diezelfde dag dat de dienaren van Izak hem kwamen vertellen over de put die zij gegraven hadden; zij zeiden tegen hem: Wij hebben water gevonden! 33 Hij noemde hem Seba [en] daarom is de naam van die stad Berseba, tot op deze dag.
Als Izak zich heeft losgemaakt van de Filistijnen, vertrekt hij uit hun land en gaat in Berseba wonen, net over de grens in het uiterste zuiden van het beloofde land. Daar verschijnt de HEERE aan hem, daar wordt hij door de HEERE bemoedigd, daar bouwt hij een altaar, daar slaat hij zijn tent op en daar graven zijn dienaren een put. De verschijning van de HEERE en wat Hij tegen Izak zegt, maakt van Izak een aanbidder (altaar), een bewuste pelgrim (tent) en een zoeker naar meer van de waarheid (put graven). Wat een bijzonder herstel na zijn afwijken!
Als Izak bij de Filistijnen woont, zijn er verwijten aan zijn adres. Zijn leven getuigt er daar niet van dat de HEERE met hem is. Nadat hij zich van de Filistijnen heeft afgezonderd, komt er erkenning van de kant van de Filistijnen dat de HEERE met hem is (vgl. Sp 16:7).
34 - 35 Ezau en zijn vrouwen
34 Toen Ezau veertig jaar oud was, nam hij Judith, de dochter van Beëri, de Hethiet, en Basmath, de dochter van Elon, de Hethiet tot vrouw. 35 Zij waren een bittere kwelling voor Izak en Rebekka.
Ezau lijkt op Kaïn. Van allebeide staat dat zij zelf een vrouw nemen. Zowel Adam als Izak krijgt zijn vrouw van de HEERE. Ezau kiest zijn vrouw uit een van de volken van het land van wie de HEERE later zegt dat Hij ze zal uitroeien en verdrijven (Ex 23:23,28; 33:2; 34:11). Hieruit blijkt dat het eerstgeboorterecht voor hem geen enkele rol speelt, hij houdt er geen rekening mee.
De eigen wil van Ezau in de keus van zijn vrouw(en) is een groot verdriet voor zijn ouders. Vandaag is het ook voor veel ouders een groot verdriet als hun kinderen zich in de keus van hun partner niets aantrekken van alles wat ze daarover thuis uit Gods Woord hebben gehoord.