Inleiding
Hier begint een nieuw gedeelte in de geschiedenis van Abram. Zijn geschiedenis is in drie gedeelten onder te verdelen met daarin
1. in Genesis 12-14: Gods openbare handelingen met Abram,
2. in Genesis 15-21: Gods ‘privégesprekken’ met Abraham en
3. in Genesis 22-24: Abraham als een beeld van God de Vader.
1 Wie de HEERE voor Abram is
1 Na deze dingen kwam het woord van de HEERE tot Abram in een visioen: Wees niet bevreesd, Abram, Ik ben voor u een schild, uw loon zeer groot.
Na zijn weigering iets van de koning van Sodom aan te nemen, spreekt de HEERE in een visioen tot Abram. Uit wat Hij zegt, kunnen we opmaken dat Abram vertroosting, bemoediging nodig heeft. De HEERE bemoedigt hem door te zeggen Wie Hij voor hem is. Is Abram bang, misschien voor vergelding van zijn overwonnen vijanden? De HEERE zegt tegen hem dat Hij Zelf zijn Schild, zijn Beschermer is. Heeft Abram goederen geweigerd? De HEERE zegt tegen hem dat Hij Zelf zijn Loon is.
Dit is een grote bemoediging voor ieder die weigert iets met de wereld te doen te hebben. Voor alles wat we weigeren ter wille van de Heer Jezus, is de beloning niet zozeer iets wat de Heer ons geeft, maar wat Hij Zelf voor ons is. Voor wat we weigeren voor Hem, komt Hij Zelf in de plaats met al Zijn rijkdom. De Gever te bezitten is veel meer dan te bezitten wat Hij geeft. De Heer wil graag alles zijn voor het hart van ieder die de rijkdom van de wereld afslaat.
2 - 5 Twee beloften
2 Toen zei Abram: Heere, HEERE, wat zult U mij [dan] geven, aangezien ik kinderloos heenga en de bezitter van mijn huis deze Eliëzer uit Damascus zal zijn? 3 Verder zei Abram: Zie, mij hebt U geen nageslacht gegeven, en zie, iemand die in mijn huis geboren is, zal mijn erfgenaam zijn. 4 Maar zie, het woord van de HEERE [kwam] tot hem: Deze [man] zal uw erfgenaam niet zijn, maar [iemand] die uit uw [eigen] lichaam voortkomt, die zal uw erfgenaam zijn. 5 Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem: Zo [talrijk] zal uw nageslacht zijn.
Abram zit nog met een vraag. De HEERE kan hem dan wel veel willen geven, maar aan wie zal hij het nalaten? Abram kan niet verder zien dan zijn directe omgeving. De enige die in aanmerking komt als zijn opvolger, is zijn huisbediende. Zal die zijn erfgenaam zijn?
Dan krijgt Abram de schitterende belofte dat hij zelf een zoon zal krijgen. In die zoon, de zoon van de belofte, zal God Zijn beloften vervullen. Dat spreekt voor ons van de Heer Jezus, dé Zoon, in Wie alle beloften van God ja en amen zijn (2Ko 1:20).
Om een indruk te geven van de omvang én de aard van zijn nageslacht neemt de HEERE Abram mee naar buiten. Hij nodigt hem uit de sterren te tellen. Die zijn ontelbaar. Zo zal zijn nageslacht zijn. Tevens spreken de sterren ervan dat Abram ook een hemels volk als nageslacht zal hebben.
6 Abram gelooft de HEERE
6 En hij geloofde in de HEERE, en Die rekende hem dat [tot] gerechtigheid.
Abram gelooft dat de HEERE in staat is uit zijn al afgestorven lichaam en uit de onvruchtbare en nu ook afgestorven moederschoot van Sara leven te verwekken (Rm 4:19-20; Hb 11:11). Dat geloof wordt hem tot gerechtigheid gerekend. Deze waarheid, dat gerechtigheid voor God door geloof wordt verkregen, wordt driemaal in het Nieuwe Testament herhaald (Rm 4:3; Gl 3:6; Jk 2:23).
Abram wordt rechtvaardig verklaard. Zijn vertrouwen op God, dat is geloof, wordt door God beantwoord met het bewustzijn dat hij in Gods tegenwoordigheid mag en kan zijn. Het geloof van Abram spreekt recht van God, het doet recht aan Wie God is. Het gaat er niet zozeer om dat hij in God gelooft, dat hij gelooft dat Hij bestaat. Het gaat er veelmeer om dat hij God gelooft, dat hij gelooft in wat God zegt, dat Hij zal doen wat Hij zegt. Op grond daarvan spreekt God recht van Abram en overtuigt hem in zijn hart en geweten dat er niets in de weg is om bij God te zijn. Abram vertrouwt God op Zijn woord, terwijl de uiterlijke omstandigheden het tegendeel laten zien.
In Romeinen 4 wordt dit verder doorgetrokken naar allen die geloven: “Het is echter niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem werd toegerekend, maar ook ter wille van ons, wie het zal worden toegerekend, ons die geloven in Hem Die Jezus onze Heer uit [de] doden heeft opgewekt, Die overgegeven is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging” (Rm 4:23-25). We lezen hier dat ieder die gelooft in God Die de Heer Jezus uit de doden heeft opgewekt, Die overgegeven is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging, door God wordt gerechtvaardigd, dat is: rechtvaardig verklaard. Rechtvaardig verklaren wil zeggen dat er geen enkele aanklacht is, dat iemand volkomen vrij is en in overeenstemming met het recht in Gods tegenwoordigheid kan zijn, zonder enige angst voor veroordeling.
7 De HEERE belooft Abram het land
7 Verder zei Hij tegen hem: Ik ben de HEERE, Die u uit Ur van de Chaldeeën geleid heb, om u dit land te geven om het in bezit te hebben.
Na de belofte van een erfgenaam belooft de HEERE Abram ook een erfenis: het land. Erfgenaam en erfenis horen bij elkaar. De HEERE belooft niet slechts dat Abram het land zal bezitten, maar dat hij het als erfenis zal bezitten. Dat betekent dat hij van de HEERE er het onvervreemdbare recht op krijgt.
8 - 17 De belofte is gegrond op een offer
8 Hij zei: Heere HEERE, waardoor zal ik weten dat ik het in bezit zal krijgen? 9 Hij zei tegen hem: Haal voor Mij een driejarige jonge koe, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif. 10 Hij haalde al deze [dieren] voor Hem, deelde ze doormidden en legde de stukken tegenover elkaar; de vogels deelde hij echter niet. 11 Er kwamen roofvogels op de kadavers af, maar Abram joeg die weg. 12 En het gebeurde, toen de zon bijna onderging, dat er een diepe slaap op Abram viel. En zie, een grote, schrikwekkende duisternis viel op hem. 13 Toen zei [God] tegen Abram: Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken. 14 Maar ook zal Ik over het volk dat zij zullen dienen, rechtspreken en daarna zullen zij met veel bezittingen wegtrekken. 15 Maar ú zult in vrede tot uw vaderen heengaan; u zult in goede ouderdom begraven worden. 16 De vierde generatie zal hier terugkeren, want [de maat] van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol. 17 En het gebeurde dat de zon onderging en het donker werd; en zie, er was een rokende oven en een brandende fakkel, die tussen de stukken van de dieren doorging.
Net als bij de belofte van een erfgenaam heeft Abram bij de belofte van de erfenis de vraag hoe dit zal gebeuren. Dan krijgt hij van de HEERE onderwijs over het offer. In beeld wil dit zeggen dat God Zijn beloften vervult op grond van het offer van Zijn Zoon, dat wil zeggen op grond van Zijn dood.
De verschillende dieren stellen verschillende aspecten van de Heer Jezus en Zijn werk voor. De driejarige jonge koe stelt de kracht en volharding voor waarmee de Heer Jezus Zijn werk aan het kruis heeft volbracht. De geit wordt voornamelijk gebruikt als zondoffer, ook een belangrijk aspect van het werk van de Heer Jezus, want dat spreekt van Hem als Degene Die tot zonde is gemaakt. De ram spreekt van toewijding en wordt gebruikt bij de wijding van de priesters. De beide duiven spreken van Hem als de hemelse Mens.
Het middendoor delen spreekt ervan dat God wenst dat we alle delen van het offer overdenken. Het wegjagen van de roofvogels wil zeggen dat we geen dingen of gedachten toelaten die verhinderen dat we ons met de Heer Jezus bezighouden. De diepe slaap die op Abram valt, ziet op de vereenzelviging van Abram met het offer.
God wil dat wij zien hoezeer we met de Heer Jezus verbonden zijn, zodat we persoonlijk kunnen zeggen: “Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij” (Gl 2:20a). Dan zal God ons duidelijk kunnen maken welke toekomst Zijn volk tegemoet gaat, zoals Hij hier doet.
Voordat het volk het heerlijke land zal bereiken, zal het eerst verdrukt worden. Daarvan spreekt de “rokende oven” (vers 17; Dt 4:20). Het volk zal in Egypte worden verdrukt (Ex 1:13). Die situatie zal vierhonderd jaar duren. Maar direct daarmee verbonden is de “vurige fakkel”, die spreekt van de hoop van de verlossing (Js 62:1; Zc 12:6). Dat de vurige fakkel tussen de stukken doorgaat, is tevens de bevestiging van de toezegging (vgl. Jr 34:18-19). Dit is altijd de weg die Gods kinderen moeten gaan en die ook de Heer Jezus is gegaan: eerst lijden in deze wereld, daarna heerlijkheid bij Hem (Lk 24:26).
Abram zal niet beleven dat het goede land in het bezit is van zijn nageslacht. Hij heeft er als vreemdeling in geleefd en zal er ook als vreemdeling in sterven. Maar evenmin zal hij het ongeluk beleven dat over zijn zaad komen zal en nog veel minder zal hij erin delen (vgl. 2Kn 22:20; Js 57:1). Hij zal in vrede en in hoge ouderdom tot zijn vaderen gaan (vers 15).
Als God Zijn volk zal bevrijden, zal dat het oordeel van de onderdrukkers betekenen. God zal echter pas oordelen als de maat van de zonde vol is. Hij is lankmoedig, “daar Hij niet wil dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen” (2Pt 3:9).
18 - 21 Het verbond met Abram
18 Op die dag sloot de HEERE een verbond met Abram, en zei: Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat: 19 de Kenieten, de Kenizieten, de Kadmonieten, 20 de Hethieten, de Ferezieten, de Refaïeten, 21 de Amorieten, de Kanaänieten, de Girgasieten en de Jebusieten.
Gods verbond met Abram is zonder voorwaarden. God beschrijft hier het land in een uitgestrektheid die het tot nu toe nog niet heeft bezeten, maar die het in het vrederijk zal bezitten.
Het land van ons, christenen, is de hemelse gewesten. Dat heeft God ons in al de uitgestrektheid ervan al gegeven omdat we verbonden zijn met de Heer Jezus. God heeft alles aan Hem gegeven en wij mogen dat met Hem delen.