1 De nakomelingen van Noach
1 Dit zijn de afstammelingen van de zonen van Noach, Sem, Cham en Jafeth. Bij hen werden na de vloed zonen geboren.
2 - 5 De nakomelingen van Jafeth
2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Tiras. 3 De zonen van Gomer zijn: Askenaz, Rifath en Togarma. 4 De zonen van Javan zijn: Elisa en Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. 5 Van hen [stammen de mensen af die] zich over de kustlanden van de volken verspreid hebben, in hun landen, elk overeenkomstig zijn taal, overeenkomstig hun geslachten, onder hun volken.
De nakomelingen van Jafeth komen het eerst aan bod. Er worden slechts vier verzen aan hem gewijd. Van de voorspelde uitbreiding (Gn 9:27) lijkt vooralsnog niet veel terecht te komen. Toch zal dat later wel zo zijn, vooral tijdens het vierde wereldrijk, dat is het Romeinse rijk.
De volken worden verdeeld over de aarde, gerekend vanuit Israël als middelpunt van de volken en rekening houdend met het aantal Israëlieten (Dt 32:8; Ez 5:5). De zonen van Jafeth vestigen zich ten noorden van Israël, er ver van verwijderd.
6 - 20 De nakomelingen van Cham
6 De zonen van Cham zijn: Cusj, Mitsraïm, Put en Kanaän. 7 De zonen van Cusj zijn: Seba, Havila, Sabta, Raëma en Sabtecha. De zonen van Raëma zijn: Sjeba en Dedan. 8 En Cusj verwekte Nimrod; die begon een geweldenaar op de aarde te worden. 9 Hij was een geweldig jager voor het aangezicht van de HEERE; daarom wordt gezegd: Als Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht van de HEERE. 10 Het begin van zijn koninkrijk bestond uit Babel, Erech, Akkad en Kalne in het land Sinear. 11 Uit dit land is Assur weggegaan en hij bouwde Ninevé, Rehoboth-Ir, Kalach 12 en Resen, tussen Ninevé en Kalach; dat is de grote stad. 13 Mitsraïm verwekte de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuchieten, 14 de Pathrusieten, de Kasluchieten – uit wie de Filistijnen voortgekomen zijn – en de Kaftorieten. 15 Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, Heth, 16 en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet, 17 de Heviet, de Arkiet, de Siniet, 18 de Arvadiet, de Zemariet en de Hamathiet; daarna zijn de geslachten van de Kanaänieten verspreid. 19 En de grens van de Kanaänieten reikte van Sidon in de richting van Gerar tot aan Gaza, [en] in de richting van Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm, tot aan Lasa. 20 Dit waren de zonen van Cham, [ingedeeld] naar hun geslachten [en] naar hun talen, met hun landen en hun volken.
De nakomelingen van Cham vestigen zich ten oosten en ten zuiden van Israël. Ook bij de nakomelingen van Cham lijkt de profetie van Noach niet vervuld te worden. Van het dienen van zijn broers (Gn 9:25-27) is nog geen sprake. Zijn nageslacht levert indrukwekkende personen. Zo is Nebukadnezar, de heerser van het eerste wereldrijk, het Babylonische, een nakomeling van Cham.
De opsomming van de namen van de volken wordt onderbroken door het invoegen van de geschiedenis van Nimrod. Hij is de oorsprong van het Babylonische rijk en is “een geweldig jager voor het aangezicht van de HEERE”. Dit is tot een spreekwoord geworden voor mensen die in zijn voetstappen koninkrijken hebben gevestigd ten koste van het bloed van vele mensen.
“Voor het aangezicht van de HEERE” wil in dit verband zeggen dat hij met zijn gedrag en daden de HEERE in het aangezicht tart. Hij stoort zich niet aan Hem en onderwerpt zich niet aan Hem, maar onderwerpt anderen aan zich. Hij is de stichter van de vroegste macht van een wereldrijk. Hij sticht het koninkrijk Babel (vers 10).
Nimrod is een jager. Een jager vergiet bloed. Nimrod, de geweldenaar, vergiet eerst bloed van dieren. Hij zal voor de vestiging van zijn rijk ook over lijken van mensen gaan.
Mensen die Gods koninkrijk willen bouwen, zijn altijd schaapherders. Zij geven hun eigen leven voor dat van hen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Voorbeelden van schaapherders zijn: Abel, Jakob, Mozes, David. Het grootste voorbeeld is de Heer Jezus, “de goede Herder” (Jh 10:11,14).
21 - 31 De nakomelingen van Sem
21 Ook bij Sem zijn zonen geboren; hij is de voorvader van alle zonen van Heber, [en] de broer van Jafeth, de oudste. 22 Sems zonen waren: Elam, Assur, Arfachsad, Lud en Aram. 23 De zonen van Aram waren: Uz, Hul, Gether en Mas. 24 Arfachsad verwekte Selah, en Selah verwekte Heber. 25 Bij Heber werden twee zonen geboren; de naam van de ene was Peleg, omdat in zijn dagen de aarde verdeeld is, en de naam van zijn broer was Joktan. 26 Joktan verwekte Almodad, Selef, Hazarmavet, Jerah, 27 Hadoram, Uzal, Dikla, 28 Obal, Abimaël, Sjeba, 29 Ofir, Havila en Jobab. Zij allen waren zonen van Joktan. 30 Hun woongebied reikte van Mesja tot in de richting van Sefar, het bergland in het oosten. 31 Dit waren de zonen van Sem, [ingedeeld] naar hun geslachten [en] naar hun talen, met hun landen en hun volken.
Als bijzonder kenmerk van Sem wordt genoemd dat hij de “voorvader van alle zonen van Heber” is. Heber – in andere vertalingen Eber – betekent zoiets als ‘het gebied aan de overzijde, gelegen aan de andere kant van een stroom, of de zee’. Over het algemeen wordt uitgelegd dat Hebreeër zoiets betekent als ‘iemand die tegenover staat’ en/of ‘iemand die is overgestoken’. Abraham is in de Schrift de eerste die “Hebreeër”, dat is een zoon van Heber, wordt genoemd (Gn 14:13). Hij onderscheidt zich door afstand te nemen van Babel en een rivier ‘over te steken’. Hij maakt de ‘oversteek’ vanuit zijn thuisland naar een nieuw gebied dat God hem aanwijst (Jz 24:2-3).
In de dagen van “Peleg”, een van de zonen van Heber, wordt de aarde, dat wil zeggen de aardbevolking, verdeeld. Deze verdeling is het gevolg van Gods oordeel over de torenbouw van Babel, waarover het volgende hoofdstuk ons bericht. Heber, de pelgrim, zal het eenheidsstreven hebben veroordeeld. In de naam van zijn zoon komt het gebeuren tot uiting. “Peleg” betekent ‘verdeling’.
32 Samenvatting
32 Dit waren de geslachten van de zonen van Noach, [ingedeeld] naar hun afstamming, met hun volken; van hen [stammen] de volken [af die] zich na de vloed over de aarde hebben verspreid.
De opsomming van de volken eindigt met de herinnering dat alle geslachten van Noach afstammen en dat de geslachten zich tot volken hebben gevormd. Na de zondvloed hebben de volken die uit de zonen van Noach zijn voortgekomen zich over de aarde verspreid.
De verdeling in de dagen van Peleg is het gevolg van de torenbouw van Babel die in het volgende hoofdstuk wordt beschreven. Met dit streven naar eenheid keren de mensen zich tegen de eerdere opdracht van God om zich over de aarde te verspreiden en die te bevolken.