Inleiding
Zoals Jozef in Genesis 37 te midden van zijn broers is, zo is hij in Genesis 39 te midden van de volken. Ook door hen wordt hij verworpen en komt in de gevangenis terecht. Zo is de Heer Jezus verworpen door Zijn volk en door de volken (Hd 4:27).
1 - 6 Jozef bij Potifar
1 Jozef was dus naar Egypte gebracht. Potifar, hoveling van de farao, het hoofd van de lijfwacht, een Egyptenaar, kocht hem uit de hand van de Ismaëlieten, die hem daarheen gebracht hadden. 2 De HEERE was met Jozef, zodat hij een voorspoedig man was; en hij bleef in het huis van zijn heer, de Egyptenaar. 3 En toen zijn heer zag dat de HEERE met hem was en dat de HEERE alles wat hij deed door zijn hand voorspoedig deed verlopen, 4 vond Jozef genade in zijn ogen, en mocht hij hem bedienen. [Potifar] stelde hem aan over zijn huis, en alles wat hij had, gaf hij in zijn hand. 5 En het gebeurde vanaf het moment dat hij hem over zijn huis en alles wat hij had, had aangesteld, dat de HEERE het huis van de Egyptenaar omwille van Jozef zegende. Ja, de zegen van de HEERE rustte op alles wat hij bezat, zowel in het huis als op het land. 6 Hij liet alles wat hij bezat in de hand van Jozef, zodat hij, met hem [naast zich], nergens [anders meer] kennis van nam dan van het brood dat hij at. Jozef nu was mooi van gestalte en knap om te zien.
Terwijl Jozef als slaaf in het huis van Potifar dient, is de HEERE met hem. Meerdere keren lezen we dat van hem. Ook van de Heer Jezus staat dat opgetekend (Hd 10:38). Als God met je is, wat doen de omstandigheden er dan toe? Ons probleem is dat we vaak alleen de omstandigheden zien en ons daardoor laten leiden in onze gevoelens. Maar als we ons bewust zijn dat God voor ons is, wat kan ons dan bang maken ten aanzien van de dingen die tegen ons zijn (Rm 8:31b)? Alles wat Jozef doet, alles waarmee hij in aanraking komt, wordt gezegend. Dat is ook zo bij de Heer Jezus, Die in Zijn omwandeling op aarde alleen maar zegen om Zich heen heeft verspreid. Hoe is dat met ons?
Jozef is “mooi van gestalte en knap om te zien”. Zijn hele voorkomen en de uitstraling van zijn gezicht zijn mooi en in harmonie met zijn optreden. Zijn uiterlijk weerspiegelt de geestelijke schoonheid van zijn innerlijk. Dat is ook van toepassing op de Heer Jezus, bij Wie het geloof een heerlijkheid waarneemt die is “als van een eniggeborene van een vader” (Jh 1:14). Die schoonheid van gedaante en van aanzien is voor het geloof ook waarneembaar als er uiterlijk van Hem gezegd moet worden: “Zo geschonden was Zijn gezicht, meer dan van iemand [anders], en Zijn gestalte, meer dan van [andere] mensenkinderen” (Js 52:14), en: “Gestalte of glorie had Hij niet; als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante, dat wij Hem begeerd zouden hebben” (Js 53:2b).
7 - 12 De verzoeking weerstaan
7 En het gebeurde na deze dingen dat de vrouw van zijn heer haar oog op Jozef liet vallen en zei: Slaap met mij. 8 Maar hij weigerde en zei tegen de vrouw van zijn heer: Zie, mijn heer neemt, met mij [naast zich], geen kennis [meer] van wat er in dit huis gebeurt, en alles wat hij heeft, heeft hij in mijn hand gegeven. 9 Niemand heeft meer aanzien in dit huis dan ik; en hij heeft mij niets onthouden dan [alleen] u, omdat u zijn vrouw bent. Hoe zou ik dan dit grote kwaad kunnen doen en zondigen tegen God? 10 En het gebeurde, toen zij Jozef dag in dag uit aansprak en hij niet naar haar luisterde om met haar te slapen [en] bij haar te zijn, 11 toen gebeurde het op zekere dag, toen hij het huis binnenkwam om zijn werk te doen en niemand van de mensen van het huis daar in huis was, 12 dat zij hem bij zijn kleed pakte en zei: Slaap met me. Maar hij liet zijn kleed in haar hand achter, vluchtte en ging naar buiten.
De satan stelt alles in het werk om deze duidelijke vertegenwoordiger van de HEERE ten val te brengen. Hij beschikt in de vrouw van Potifar over een geschikt en willig instrument. Zij laat haar oog op Jozef vallen. Weer begint de zonde met het zien (Gn 38:2,15-16). Zij wil de knappe Jozef wel verleiden tot hoererij. Maar Jozef weigert op haar aanbiedingen in te gaan. De kracht daarvoor heeft hij door zijn constante omgang met God.
Door zijn omgang met God is hij zich bewust van het grote vertrouwen dat zijn heer in hem heeft en dat wil hij niet beschamen. Hij kent zijn positie dat er niemand groter in het huis is dan hij. Een dergelijke positie is voor veel mensen een aanleiding zichzelf te zoeken, maar voor Jozef niet. Hij kent de verantwoordelijkheid die bij zijn positie hoort en handelt daarnaar. Dan ben je werkelijk groot.
Ook staat hem door zijn omgang met God de door Hem beloofde zegen voor de aandacht. Die zegen – in zijn dromen door God aan hem beloofd – levert hij niet in voor een tijdelijk genot van de zonde met een o zo bittere nasmaak.
Zijn afweer ligt in het besef hoe afschuwelijk de zonde, en vooral deze zonde van hoererij (1Ko 6:18), is voor God: “Hoe zou ik dan dit grote kwaad kunnen doen en zondigen tegen God?” (vers 9). God, Die hem zo helpt en zo zegent, zal hij tegen Hém zondigen? Als de bewijzen van de voortdurende goedheid van God, waarvan het grootste bewijs wel is de gave van Zijn Zoon, ons meer voor ogen staan, zullen wij ook meer kracht hebben om de verzoeking, van welke aard ook, te weerstaan.
En denk niet dat de vrouw het slechts één keer probeert. Er staat dat zij “Jozef dag in dag uit aansprak”. Steeds weer zei Jozef: ’Nee.’ Daar moet je geestelijke kracht voor hebben. Jozef is een gewone jongeman, met gewone, natuurlijke gevoelens, ook in seksueel opzicht. Daarbij is hij ook nog slaaf, iemand die alleen maar heeft te gehoorzamen. Maar hier gaat het om de verleiding tot zonde. Wat een meerdere ook van ons vraagt, zullen we moeten doen, behalve als het om zonde gaat, het verrichten van handelingen die tegen Gods Woord ingaan. In zulke gevallen geldt: “Men moet God meer gehoorzamen dan mensen” (Hd 5:29).
Dan komt er een moment waarop de vrouw haar kans grijpt. Er is niemand in huis, behalve Jozef en zij. Jozef zoekt het gevaar niet op; hij is in huis om zijn werk te doen (vers 11). Als de vrouw hem wil dwingen met haar naar bed te gaan, brengt Jozef de oproep van Paulus in 1 Korinthiërs 6 in praktijk: “Ontvlucht de hoererij!” (1Ko 6:18a). Hij laat zijn kleed in haar hand achter en vlucht naar buiten. Je kunt beter je kleed verliezen dan een goed geweten.
Het voorbeeld van Jozef kan door alle jonge mensen ter harte worden genomen, vooral door hen die bijvoorbeeld vanwege hun studie niet meer thuis kunnen blijven wonen. Dan komt het erop aan welke keuzes er worden gemaakt. Het moet beginnen met een innerlijke overtuiging: ‘Al zondigt de hele wereld, ik in elk geval niet.’ Zo zegt Jozef het als het ware.
De daadwerkelijke kracht om ‘nee’ te zeggen tegen de zonde ligt in de omgang met de Heer Jezus en gehoorzaamheid aan Gods Woord. Als dat wordt gevonden, zal de verzoeking niet worden gezocht, en als ze komt, zal ze op de juiste manier worden afgeweerd. “Waarmee houdt een jongeling zijn pad zuiver? Als hij [dat] bewaart overeenkomstig Uw woord” (Ps 119:9).
13 - 18 De valse beschuldiging
13 En het gebeurde, toen zij zag dat hij zijn kleed in haar hand achtergelaten had en naar buiten gevlucht was, 14 dat zij de mensen van haar huis riep, en tegen hen zei: Zie, hij heeft een Hebreeuwse man bij ons in [huis] gebracht om de spot met ons te drijven. Hij is naar mij toe gekomen om met mij te slapen, maar ik heb met luide stem geroepen. 15 En het gebeurde, toen hij hoorde dat ik luid begon te roepen, dat hij zijn kleed bij mij achterliet, vluchtte en naar buiten ging. 16 Zij liet zijn kleed bij zich liggen, totdat zijn heer thuiskwam, 17 en zij sprak tot hem met dezelfde woorden: De Hebreeuwse slaaf die je bij ons [in huis] gebracht hebt, is bij mij gekomen om de spot met mij te drijven. 18 En het gebeurde, toen ik luid begon te roepen, dat hij zijn kleed bij mij achterliet en naar buiten vluchtte.
De vrouw is niet te vertrouwen in haar huwelijk. Ze ziet er ook geen been in om de zaken volkomen om te draaien. Ze is afgegaan, maar ze zal haar gram halen. Jozef zal boeten voor zijn weigering om aan haar begeerten te voldoen. Zondige liefde verandert altijd in haat.
De vrouw bewaart het kleed van Jozef bij zich. Het moet dienen als bewijs voor de juistheid van haar verhaal. Het is de tweede keer dat een kleed van Jozef wordt gebruikt als ‘bewijsmateriaal’ voor het verdraaien van feiten om daardoor een misdaad te bedekken (Gn 37:31-33).
Mensen die op dezelfde wijze als deze vrouw ‘liefde’ willen bedrijven, zijn in werkelijkheid de meest meedogenloze mensen die er rondlopen. Johannes de doper is ook in de gevangenis geworpen en ten slotte onthoofd omdat een vrouw, Herodias, hem en zijn prediking niet kan uitstaan. Deze Herodias leeft ook in een verhouding die te veroordelen is en dat heeft Johannes dan ook gedaan (Mk 6:17-18,24,27).
19 - 20 In de gevangenis geworpen
19 En het gebeurde, toen zijn heer de woorden hoorde die zijn vrouw tot hem sprak: Zoals ik het zeg, heeft jouw slaaf met mij gedaan, dat hij in woede ontstak. 20 En de heer van Jozef greep hem en leverde hem over in de gevangenis, de plaats waar de gevangenen van de koning gevangenzaten. Zo zat hij daar in de gevangenis.
Potifar lijkt in zijn reactie op de onverschillige Pilatus. De man gelooft zijn vrouw. Wat kan hij anders doen? Als hij Jozefs verhaal gelooft, gaat dat ten koste van zijn aanzien. Opnieuw is Jozef het voorwerp van verschrikkelijke ongerechtigheid, waartegen hij zich niet kan verweren. Zonder pardon wordt hij in de gevangenis gegooid.
Hij ondergaat wat ook de Heer Jezus heeft ondergaan. “Zij nu sloegen de handen aan Hem en grepen Hem” (Mk 14:46); ze “zochten een vals getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem konden doden” (Mt 26:59). Pilatus getuigt van Hem: “Ik vind geen schuld in deze Mens!” (Lk 23:4), maar toch levert hij “Hem aan hen over om gekruisigd te worden (Jh 19:16).
21 - 23 Jozef in de gevangenis
21 Maar de HEERE was met Jozef en bewees hem [Zijn] goedertierenheid; Hij gaf hem genade in de ogen van het hoofd van de gevangenis. 22 En het hoofd van de gevangenis gaf al de gevangenen die in de gevangenis waren in de hand van Jozef; al [het werk] wat men daar deed, deed hij. 23 Het hoofd van de gevangenis zag naar geen enkel ding [meer] om [van wat] in zijn hand [was], omdat de HEERE met hem was. [Alles] wat hij deed, liet de HEERE voorspoedig verlopen.
Het lijkt erop alsof trouw alleen maar ellende geeft. Maar de HEERE wil Jozef, en ook ons, leren dat de plaats van de diepste vernedering nodig is om te komen tot de grootste heerlijkheid. De gevangenis, de plaats van verwerping en vernedering, wordt een plaats waar de zegen van de HEERE ervaren wordt (Ps 105:17-19). Ook daar is de HEERE met Jozef.
Ook in zijn vernedering is Jozef trouw. Daarom geeft de HEERE hem “genade” bij het hoofd van de gevangenis (vgl. Ps 106:46). Hij krijgt in de gevangenis de zorg voor al de gevangenen. Daardoor wordt hij voor allen die daar zijn een bron van zegen.
Jozef ontvangt kracht om deze nieuwe beproeving te verdragen door te denken aan wat de HEERE hem in zijn dromen heeft laten zien over de toekomst. Ook wij ontvangen kracht als we uitzien naar de komst van de Heer. Zij die “de HEERE verwachten, zullen [hun] kracht vernieuwen” (Js 40:31). Zijn trouw in de gevangenis is een voorbereiding op zijn regering straks. Ook David heeft veel ontbering te doorstaan, voordat hij koning over Israël wordt.