1 Jakob woont in Kanaän
1 Jakob woonde in het land waar zijn vader als vreemdeling gewoond had, in het land Kanaän.
In tegenstelling tot de machtige Ezau, die zijn bezit heeft veroverd, woont Jakob als gast in Kanaän. Hij heeft nog geen koningen zoals Ezau en geen land om over te heersen en geen grote stammen. Wereldse macht is sneller verworven dan geestelijke grootte. Een beloofde geestelijke zegen vraagt geduld en geloof.
Jakob blijft nog een lange tijd in het land wonen, tot hij naar Egypte gaat. Hij is aan het einde van zijn ervaringen gekomen en tot rust gekomen. Wel moet hij nog leren dat God niet alleen recht heeft op Rachel, maar ook op Jozef en Benjamin. Dat is voor hem opnieuw via een lange weg. Abraham heeft die les sneller geleerd (Gn 22:1-12).
2 - 4 Begin van de geschiedenis van Jozef
2 Dit zijn de afstammelingen van Jakob. Jozef, zeventien jaar oud, hoedde gewoonlijk het kleinvee met zijn broers – hij was een jonge man – met de zonen van Bilha en met de zonen van Zilpa, de vrouwen van zijn vader. En Jozef bracht het kwade gerucht over hen aan zijn vader over. 3 Israël had Jozef meer lief dan al zijn [andere] zonen, want hij was voor hem een zoon van zijn ouderdom. Ook liet hij een veelkleurig gewaad voor hem maken. 4 Toen zijn broers zagen dat hun vader hem meer liefhad dan al zijn broers, haatten zij hem en konden niet vriendelijk [meer] tot hem spreken.
De geschiedenis van Jozef begint met een merkwaardige opmerking. Er wordt gezegd “dit zijn de afstammelingen van Jakob” en vervolgens begint de geschiedenis van Jozef. Hieruit kunnen we opmaken dat de afstammelingen van Jakob worden verweven met de geschiedenis van Jozef. Het voortbestaan van Jakob en zijn nageslacht is afhankelijk van Jozef. Jozef is een prachtig en bijna volmaakt beeld van de Heer Jezus. Van hem wordt geen enkele zonde vermeld. Wel zien we dat hij zich aan het einde van zijn geschiedenis vergist, wanneer hij meent dat Jakob zich vergist bij het zegenen van zijn zonen (Gn 48:17-19).
Jozef is net als andere Godsmannen, bijvoorbeeld Abel, Mozes en David, een herder. Leiders leren leiderschap achter de schapen. Hij oefent zijn taak uit samen met de zonen van de slavinnen van Jakob. Dat doet denken aan de dagen van de Heer Jezus, wanneer het volk in slavernij is, onderworpen aan Romeinse heerschappij – en nog meer aan de heerschappij van de zonde – en Hij in die situatie Zijn dienst uitoefent.
De Heer Jezus is de Afgezonderde. Daarin lijkt Jozef op Hem. Jozef doet niet mee met het verkeerde van zijn broers. Jakob noemt Jozef ook “de afgezonderde onder zijn broeders” (Gn 49:26 Statenvertaling). Jozef brengt hun kwaad gerucht over aan zijn vader. Dit is geen klikken. Alles wat we van Jozef weten, wat ons uit zijn geschiedenis bekend is, laat zien dat hij iemand is die het kwaad haat en er niet aan meedoet. Wat zijn broers doen, doet hem pijn. Met wie kan hij er beter over spreken dan met zijn vader? Zo heeft ook de Heer Jezus met Zijn Vader over alle dingen gesproken.
Jakob houdt meer van Jozef dan van zijn andere zonen. Dat is geen voortrekken. Geeft een kind dat met de Heer wandelt ons niet meer vreugde dan een kind dat eigenzinnig is? Jakob houdt ook van zijn andere zonen, maar Jozef schenkt hem een bijzondere vreugde. Met hem kan hij de dingen van zijn hart delen.
Jakob brengt zijn liefde voor Jozef tot uiting door hem een veelkleurig kleed te geven. Dat wekt de jaloersheid en haat van de broers op. Vinden we die haat begrijpelijk? We kunnen hun haat alleen begrijpen als we beseffen dat de broers jongens zijn die niets om hun vader geven. Dat blijkt uit het vervolg van deze geschiedenis. Het verdere verloop van de geschiedenis laat overigens ook zien hoe ook zij uiteindelijk in de juiste verhouding tot hun vader worden gebracht. Maar daar is veel tucht voor nodig.
Wat Jozef hier ten deel valt, laat in beeld zien wat de Heer Jezus als de Geliefde van de Vader ten deel is gevallen. Hoe is Hij gehaat en met jaloersheid gadegeslagen. God heeft Zijn volk lief, maar het volk is Hem ongehoorzaam. De Heer Jezus doet als Enige wat het hele volk moet doen: God eren en Hem dienen. Daarom heeft de Vader Hem lief en klinkt Zijn getuigenis: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden” (Mt 3:17).
Jozefs broers haten hem, niet vreemden. De trouwe gelovige wordt altijd gehaat door medechristenen die het met de waarheid niet zo nauw nemen.
5 - 11 De twee dromen van Jozef
5 Ook had Jozef een droom, die hij aan zijn broers vertelde; daarom haatten zij hem nog meer. 6 Hij zei tegen hen: Luister toch naar deze droom die ik gehad heb. 7 Zie, wij waren midden op de akker schoven aan het binden; en zie, mijn schoof stond op en bleef ook overeind staan. En zie, jullie schoven kwamen om hem heen [staan] en bogen zich voor mijn schoof neer. 8 Toen zeiden zijn broers tegen hem: Wil je dan soms over ons regeren? Wil je dan soms over ons heersen? Daarom haatten zij hem nog meer, vanwege zijn dromen en vanwege zijn woorden. 9 Hij kreeg nog een andere droom, en vertelde ook die aan zijn broers. Hij zei: Zie, ik heb weer een droom gehad; en zie, de zon, de maan en elf sterren bogen zich voor mij neer. 10 Toen hij dit aan zijn vader en zijn broers vertelde, bestrafte zijn vader hem en zei tegen hem: Wat is dat voor een droom die je gehad hebt? Moeten wij, [namelijk] ik, je moeder en je broers, soms naar je toe komen om ons voor jou ter aarde neer te buigen? 11 Zijn broers waren jaloers op hem, maar zijn vader hield de zaak [in gedachten].
Omdat Jozef met God leeft, kan God hem ook bekendmaken wat er in de toekomst gaat gebeuren. In de twee dromen die Jozef heeft, ligt voor hem een bemoediging. Na alle lijden dat hij moet ondergaan, zal er uiteindelijk heerlijkheid voor hem zijn. Het is voor iedere gelovige een bemoediging te weten dat na lijden de heerlijkheid volgt. Laten we kijken naar ons grote Voorbeeld “Jezus, de overste Leidsman en Voleinder van het geloof, Die om de vreugde die vóór Hem lag, [het] kruis heeft verdragen, terwijl Hij [de] schande heeft veracht” (Hb 12:2).
De eerste droom over de schoven op de akker laat een aards tafereel zien, de tweede droom over de hemellichamen toont een hemels tafereel. We zien hier in beeld dat aan de Heer Jezus alle dingen in hemel en op aarde onderworpen zullen zijn. Aan Hem is al “gegeven alle macht in hemel en op <de> aarde” (Mt 28:18). “Maar nu zien wij nog niet alles aan Hem onderworpen” (Hb 2:8b). God heeft Zich echter voorgenomen “om alles wat in de hemelen en op de aarde is onder één Hoofd samen te brengen in Christus”, wat zal gebeuren in “de bedeling van de volheid der tijden” (Ef 1:9-10).
Dat de droom een betekenis heeft, blijkt wel uit de reactie van zijn vader en zijn broers. Zij beseffen dat de droom op hen slaat. Zo beseffen ook de tegenstanders van de Heer Jezus dat Hij sommige dingen heeft gesproken met het oog op hen (Mt 21:45).
Wanneer de Heer Jezus voor Zijn aardse rechters staat, getuigt Hij van de waarheid dat zij “de Zoon des mensen” zullen “zien zitten aan [de] rechterhand van de kracht en zien komen op de wolken van de hemel. Op grond daarvan wordt Hij veroordeeld: “Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Hij heeft gelasterd; waarom hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt u de lastering gehoord; wat vindt u ervan? Zij nu antwoordden en zeiden: Hij is [de] dood schuldig” (Mt 26:64-66). De diepe reden dat Hij wordt overgeleverd, is hun jaloersheid (Mt 27:18), zoals ook de broers jaloers zijn op Jozef (vers 11). Bij Jakob is geen jaloersheid. Hij bewaart al deze dingen in zijn hart (vgl. Lk 2:51).
12 - 17 Jakob zendt Jozef naar zijn broers
12 Eens gingen zijn broers weg om het kleinvee van hun vader te hoeden bij Sichem. 13 Toen zei Israël tegen Jozef: Weiden je broers [het vee] niet bij Sichem? Ga, ik stuur je naar hen toe. Hij zei tegen hem: Zie, [hier] ben ik. 14 En hij zei tegen hem: Ga toch [en] zie de welstand van je broers en de welstand van de kudde en breng verslag aan mij uit. Zo stuurde hij hem het dal van Hebron uit, en hij kwam naar Sichem. 15 Een man trof hem aan, want zie, hij was aan het ronddwalen op het veld, en de man vroeg hem: Wat zoekt u? 16 Hij zei: Ik ben op zoek naar mijn broers; vertel mij toch waar zij aan het weiden zijn. 17 Toen zei die man: Zij zijn vanhier opgebroken, want ik hoorde hen zeggen: Laten we naar Dothan gaan. Jozef ging zijn broers achterna en trof hen aan bij Dothan.
Hoewel “Israël” (vers 13) zijn zonen kent, zendt hij toch Jozef, de zoon van zijn liefde, naar zijn broers. Dat bewijst dat Jakob zijn andere zonen niet verwaarloost ten gunste van Jozef. Ook hierin zien we een prachtig beeld van de Vader Die Zijn Zoon zendt. Zoals Jozef zegt, als zijn vader hem wil zenden: “Zie, hier ben ik”, zo zegt de Heer Jezus bij Zijn komen in de wereld: “Zie, Ik kom … om Uw wil te doen, o God!” (Hb 10:7,9). Jakob is begaan met de welstand van zijn zonen en ook met de welstand van de kudde (Sp 12:10). Zo is God begaan met het welzijn van Zijn volk en Zijn schepselen.
Jakob meent dat zijn zonen bij Sichem zijn. Als Jozef daar komt, vindt hij hen niet. Dan komt hij een man tegen die hem vraagt wat hij zoekt. Jozef geeft het prachtige antwoord: “Ik ben op zoek naar mijn broers.” Jozef weet dat zijn broers hem niet zo beschouwen, maar hij ziet hen wel zo. Zo is de Heer Jezus ook gekomen tot “het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen” (Jh 1:11).
De man vertelt hem waar hij zijn broers kan vinden. Dan gaat Jozef daarheen. Zijn gehoorzaamheid gaat verder dan wat zijn vader hem heeft opgedragen. Hij zou ook hebben kunnen teruggaan met de mededeling dat hij zijn broers niet heeft gevonden op de plaats waar Jakob hem heen heeft gestuurd.
God weet natuurlijk wel in wat voor toestand Zijn volk zich bevindt als Hij Zijn Zoon zendt. De gehoorzaamheid van de Zoon heeft niet verder kunnen gaan dan wat de Vader van Hem heeft gevraagd, want de Zoon heeft in alles uit gehoorzaamheid aan de Vader gehandeld. Tijdens Zijn leven op aarde doet Hij niet meer en niet minder dan volmaakt en volledig gehoorzamen. Hij kan niet anders, want het is Zijn voedsel de wil te doen van Hem Die Hem heeft gezonden (Jh 4:34). In Zijn gehoorzaamheid is geen gradatie.
18 - 22 Het plan om Jozef te doden
18 Zij zagen hem [al] van ver; en nog voor hij in hun nabijheid gekomen was, beraamden zij een listig plan tegen hem om hem te doden. 19 Zij zeiden tegen elkaar: Zie, daar komt die meesterdromer aan. 20 Nu dan, kom, laten we hem doodslaan en hem in een van deze putten gooien, en wij zullen zeggen: Een wild dier heeft hem opgegeten. Dan zullen we [eens] zien wat er van zijn dromen terechtkomt. 21 Ruben hoorde dat en wilde hem uit hun hand redden. Hij zei: Laten wij hem niet om het leven brengen. 22 Ruben zei ook tegen hen: Vergiet geen bloed; gooi hem in deze put die in de woestijn is, en sla niet de hand aan hem. [Hij zei dit] om hem uit hun hand te redden en hem naar zijn vader terug te brengen.
Als de broers Jozef zien komen, moeten ze meteen aan zijn dromen denken. Die dromen zijn ook de aanleiding voor hun moordplannen. Ze willen er alles aan doen om te voorkomen dat de dromen van hun broer uitkomen. Ze willen hem vooral doden omdat hij heeft gezegd dat zij zich voor hem zullen buigen. En dat willen ze nooit! Zo is ook de Heer Jezus bewust gedood omdat Hij als Erfgenaam zal heersen en dat willen de leidslieden zelf (Mt 21:38). “Bloeddorstigen haten de vrome” (Sp 29:10a).
In het overleg komt nog wel een protest bij monde van Ruben. Zo is er ook een Nicodémus die bezwaar inbrengt tegen de gang van zaken rond de veroordeling van de Heer Jezus (Jh 7:50-51). Met zijn voorstel voorkomt Ruben dat Jozef wordt vermoord.
23 - 30 Jozef wordt verworpen en verkocht
23 En het gebeurde toen Jozef bij zijn broers was gekomen, dat zij Jozef zijn gewaad uittrokken, het veelkleurige gewaad dat hij droeg, 24 en zij namen hem en gooiden hem in de put. De put nu was leeg, er stond geen water in. 25 Vervolgens gingen zij zitten om de maaltijd te gebruiken. Toen ze hun ogen opsloegen, zagen zij, zie, een karavaan van Ismaëlieten uit Gilead aankomen. En hun kamelen droegen specerijen, balsem en mirre, en zij waren op weg om dat naar Egypte te brengen. 26 Toen zei Juda tegen zijn broers: Wat hebben [wij] er voor baat bij, als wij onze broer doden en zijn bloed verbergen? 27 Kom, laten wij hem aan de Ismaëlieten verkopen; laten wij niet onze hand aan hem slaan. Hij is immers onze broer, ons [eigen] vlees. Zijn broers luisterden [naar hem]. 28 Toen er Midianitische kooplieden voorbijkwamen, trokken en tilden zij Jozef uit de put en verkochten zij Jozef voor twintig zilverstukken aan de Ismaëlieten. Die brachten Jozef naar Egypte. 29 Ruben kwam terug bij de put en zie, Jozef was niet in de put! Toen scheurde hij zijn kleren. 30 Hij keerde terug naar zijn broers en zei: De jongen is er niet. En ik, waar moet ik naar toe?
Jozef wordt in de put gegooid. De broers trekken zich niets aan van de zielsbenauwdheid van hun broer en van zijn smeken om genade (Gn 42:21). De koudheid van hun harten wordt duidelijk als ze na deze daad rustig gaan zitten eten. De gedachte dat ze verlost zijn van zijn mogelijke heerschappij, verschaft hun rust en vrolijkheid (vgl. Op 11:10).
De profeet Amos verwijst in zijn profetie ook naar wat de broers hier doen. Hij gebruikt hun voorbeeld om de houding van het volk tegenover God aan de kaak te stellen. Daarbij gebruikt hij geen zachte taal: “Die wijn uit sprengbekkens drinkt en u zalft met de beste olie, maar om de ondergang van Jozef bekommert u zich niet” (Am 6:6).
Amos wijst er met deze woorden op dat, terwijl Israël zucht onder de gevolgen van de zonde, de inwoners ervan zich overgeven aan zorgeloosheid, genotzucht en gemakzucht. Al de gaven die God hun heeft gegeven, gebruiken ze voor zichzelf. Het najagen van eigen plezier laat de toestand onder Gods volk naar de achtergrond verdringen. Israël is in nood, waarbij de grootste nood dan wel is dat het volk zijn nood niet ziet. Het lacht en danst zijn ondergang tegemoet.
Ook vandaag is men er in de christenheid onverschillig voor hoe de hele gemeente in talloze stukjes is verbrokkeld. Het wordt zelfs goedgepraat met termen als ‘de veelkleurigheid van God’. Het najagen van eigen gemak maakt ons ongevoelig voor het verval in de gemeente en de scheuringen die er zijn.
Als er Ismaëlieten komen, doet Juda het voorstel Jozef te verkopen. De Ismaëlieten zijn afstammelingen van Abraham via Hagar (Gn 16:15). De Midianieten zijn afstammelingen van Abraham via Ketura (Gn 25:1-2). De broers verkopen Jozef aan verwante kooplieden. Ze verkopen hem voor nog minder geld dan een slaaf waard is (Ex 21:32). Hier komt de Judasgeest naar voren, die de Heer Jezus voor geld heeft overgeleverd (Mt 26:14-16).
Ruben heeft wel bedongen dat Jozef niet wordt gedood, maar in een put wordt gegooid. Daarmee meent hij het leven van Jozef te hebben gespaard, want hij wil hem er later weer uithalen en naar zijn vader terugbrengen. Hij zal even afwezig zijn geweest, wanneer de andere broers Jozef verkopen. Als hij ontdekt dat Jozef verkocht is, scheurt hij in wanhoop zijn kleren en verwijt zijn broers dat ze hem het leven ondraaglijk hebben gemaakt. Hier zien we dat bedenkers van kwaad onderling hun eigen plannen volgen en geen enkele rekening houden met elkaar.
31 - 35 Jakob wordt bedrogen
31 Toen namen zij het gewaad van Jozef, slachtten een geitenbok en dompelden het gewaad in het bloed. 32 Zij stuurden het veelkleurige gewaad naar hun vader en zeiden: Dit hebben wij gevonden. Kijk toch eens of dit het gewaad van uw zoon is of niet. 33 Hij herkende het en zei: Het is het gewaad van mijn zoon. Een wild dier heeft hem opgegeten. Jozef is ongetwijfeld verscheurd. 34 Toen scheurde Jakob zijn kleren, deed een rouwgewaad om zijn middel en rouwde vele dagen om zijn zoon. 35 Al zijn zonen en al zijn dochters stonden op om hem te troosten, maar hij weigerde zich te laten troosten en zei: Voorzeker, ik zal treurend naar mijn zoon in het graf afdalen. Zo beweende zijn vader hem.
De broers voegen de zonde van de leugen toe aan hun gewelddadige handelingen die ze Jozef hebben aangedaan. Ze liegen tegen hun vader over de afwezigheid van Jozef. Wat Jakob betreft, hij krijgt opnieuw te maken met de gevolgen van zijn eigen listige handelen. Hij wordt door zijn zonen bedrogen. Hij heeft zijn vader bedrogen met het vel van geitenbokjes (Gn 27:16). Nu wordt hij zelf bedrogen met het bloed van een geitenbok.
De harteloosheid van de broers is stuitend. Zo is de mens, zo ben ik, zonder God. Jaloersheid doet elk menselijk gevoel verdwijnen (Sp 27:4). Dat blijkt des te erger uit hun pogingen om hun vader te troosten, terwijl zij zelf de oorzaak zijn van zijn verdriet. Dit is de huichelarij ten top.
36 Jozef wordt verkocht aan Potifar
36 De Midianieten verkochten hem in Egypte aan Potifar, een hoveling van de farao en het hoofd van de lijfwacht.
Terwijl Jakob zijn zoon dood waant, is Jozef op weg naar Egypte om daar ten slotte op de troon plaats te nemen. Maar eerst moet hij een weg van lijden gaan. Dat lijden heeft hij al van de kant van zijn broers ondergaan. Nu begint zijn lijden van de kant van de volken. In dit alles vervult zich de raad van God. In Egypte wordt hij eerst vernederd, om daarna tot de grootste heerlijkheid te komen.
In praktisch opzicht is de weg van lijden de weg die God gebruikt om Zijn dienaren te vormen. In profetisch opzicht is de weg van lijden Gods weg om tot heerlijkheid te komen. Zo heeft de Heer Jezus eerst geleden en is daarna verheerlijkt (Lk 24:26). Dit beginsel geldt ook voor de gelovige (Rm 8:17).