1 - 3 Noach moet allen in de ark brengen
1 Daarna zei de HEERE tegen Noach: Ga in de ark, u en heel uw gezin, want Ik heb gezien dat u te midden van uw tijdgenoten voor Mijn aangezicht rechtvaardig bent. 2 U moet voor uzelf van alle reine dieren er zeven paar nemen, een mannetje en zijn vrouwtje; maar van de dieren die niet rein zijn, [één] paar, een mannetje en zijn vrouwtje; 3 ook van de vogels in de lucht zeven paar, mannelijk en vrouwelijk, om de soort op heel de aarde in leven te houden.
Noach heeft de ark gereedgemaakt. In Hebreeën 11 staat dat hij dat doet “door [het] geloof …, toen hij een Goddelijke aanwijzing ontvangen had over de dingen die nog niet gezien werden” (Hb 11:7). Hij doet het “eerbiedig”, uit eerbied voor wat God heeft gezegd. En hij doet het “tot behoudenis van zijn huis”. God wil gezinnen redden.
Wat is de verantwoordelijkheid van het hoofd van het gezin groot om met de Heer te leven, zodat hij ‘Goddelijke aanwijzingen’ kan ontvangen om de ark te bouwen. Waar bouw ik als gezinshoofd aan? Waar ben ik als gezinshoofd mee bezig?
Het moet voor de mensen van zijn tijd een dwaze bezigheid zijn geweest. Daar zien ze een man een enorm schip bouwen, midden op het land, zonder water in de buurt. Ze zien hem echter niet alleen, ze horen hem ook. Noach is “een prediker van [de] gerechtigheid” (2Pt 2:5), zo wordt hij genoemd. Terwijl hij aan de ark timmert, waarschuwt hij de mensen voor het komende oordeel en nodigt hen uit om in de ark te komen. Daarmee is hij honderdtwintig jaar bezig (Gn 6:3).
Maar ze geloven niet. Ze gaan door met het alledaagse leven. Naarmate de tijd verstrijkt, zijn ze harder gaan lachen en bespotten ze Noach. Zo is het ook nu: “Weet dit eerst, dat er in [het] laatst van de dagen spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen en zeggen: Waar is de belofte van Zijn komst? Want sinds de vaderen zijn ontslapen, blijft alles zó [als] van [het] begin van [de] schepping. Want moedwillig is hun dit onbekend, dat door het Woord van God [de] hemelen van oudsher waren en een aarde bestaande uit water en door water, waardoor de toenmalige wereld, door water overstroomd, vergaan is” (2Pt 3:3-6).
De mensen spotten ook vandaag als ze over het komende oordeel horen. Ben ik als Noach ook een prediker van de gerechtigheid, ofwel van het rechtvaardig oordeel van God? Het oordeel staat opnieuw op het punt los te barsten. God zal daarbij de wereld niet meer door water doen vergaan, maar door vuur (2Pt 3:7).
Als de ark klaar is, gebiedt de HEERE Noach en zijn huis in de ark te gaan en ook van de dieren mee te nemen. Het valt op dat er bij de dieren een verschil wordt gemaakt tussen reine en onreine dieren. Het is de eerste keer dat dit verschil wordt genoemd. Van de reine dieren neemt hij er meer mee. Dat is om daarvan te kunnen offeren (Gn 8:20).
4 Nog zeven dagen
4 Want over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten laten regenen; en Ik zal al wat bestaat, wat Ik gemaakt heb, van de aardbodem verdelgen.
Na het bevel aan Noach om in de ark te gaan laat God de deur van de ark als het ware nog zeven dagen open. Aan Gods lankmoedigheid, die “bleef afwachten in [de] dagen van Noach, terwijl [de] ark gereedgemaakt werd” (1Pt 3:20a), worden nog zeven dagen toegevoegd.
5 - 9 Noach gehoorzaamt de HEERE in alles
5 En Noach deed overeenkomstig alles wat de HEERE hem geboden had. 6 Noach was zeshonderd jaar oud toen de watervloed over de aarde kwam. 7 Toen ging Noach met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen met hem in de ark, vanwege het water van de vloed. 8 Van de reine dieren, van de dieren die niet rein waren, van de vogels en [van] alles wat over de aardbodem kruipt, 9 kwamen er twee [aan] twee naar Noach in de ark, mannelijk en vrouwelijk, zoals God aan Noach geboden had.
Als Noach klaar is met het bouwen van de ark, is zijn gezindheid nog steeds zoals bij het begin van het maken van de ark (Gn 6:22). Hij doet “overeenkomstig alles wat de HEERE hem geboden had”. Wanneer de zondvloed begint, is hij zeshonderd jaar oud. Hij gaat in de ark. God stuurt de dieren die mee moeten naar de ark. Dezelfde hand die de dieren eerst tot Adam heeft gebracht om van hem hun namen te ontvangen (Gn 2:19), brengt ze nu “naar Noach in de ark” om door hem in leven gehouden te worden. “Een rund kent zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn eigenaar”, maar de mens heeft geen begrip en kennis (Js 1:3). De dieren zijn gehoorzamer dan de mensen. Noach geeft alle dieren hun plaats.
10 God doet wat Hij heeft gezegd
10 En het gebeurde na die zeven dagen dat het water van de vloed over de aarde kwam.
Dan is de lankmoedigheid van God ten einde. God doet wat Hij heeft gezegd. Alle spotters wordt de mond gesnoerd wanneer ze zullen zien dat elk woord dat God heeft gesproken, door Hem zal worden waargemaakt.
11 - 16 Allen gaan in de ark – De HEERE sluit de deur
11 In het zeshonderdste levensjaar van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag van de maand, op die dag zijn alle bronnen van de grote watervloed opengebarsten en de sluizen van de hemel opengezet. 12 En er was regen op de aarde, veertig dagen en veertig nachten. 13 Op diezelfde dag gingen Noach en Sem, Cham en Jafeth, de zonen van Noach, en [ook] Noachs vrouw en de drie vrouwen van zijn zonen met hen in de ark, 14 zij, en al de [wilde] dieren naar hun soort, al het vee naar zijn soort, alle kruipende dieren, die over de aarde kruipen, naar hun soort en alle vogels naar hun soort, al wat gevleugeld is. 15 En van alle vlees waar een levensgeest in was, kwamen ze naar Noach in de ark, twee [aan] twee. 16 En die kwamen, kwamen [als] mannelijk en vrouwelijk, van alle vlees, zoals God hem geboden had. En de HEERE sloot [de deur] achter hem toe.
Op dezelfde dag dat de watervloed begint, gaan Noach met zijn huis en de dieren in de ark. Alleen Noach en zijn huis, dat zijn “weinigen, dat is acht zielen”, gaan in de ark (1Pt 3:20b), verder niemand. De HEERE sluit de deur achter hem. Iedereen die op dat moment buiten staat, is reddeloos verloren (vgl. Mt 25:10-13).
De verwoestende oordelen van de toekomst komen niet voordat God in de veiligheid van Zijn volk heeft voorzien (Op 7:3; Gn 19:22). Als de Godvrezende mensen worden weggenomen, zijn de oordelen niet ver meer, want zij worden weggenomen vóór het kwaad (Js 57:1). Dat geldt ook voor de gemeente, die zal worden opgenomen, voordat de grote verdrukking over het hele aardrijk komt (Op 3:10). Dit hebben we gezien in het beeld van Henoch, die is weggenomen vóór het oordeel van de zondvloed (Gn 5:24).
17 - 20 Op het water en onder het water
17 En de vloed was veertig dagen op de aarde, en het water nam toe en hief de ark omhoog, zodat hij van de aarde oprees. 18 En het water steeg en nam sterk toe op de aarde; en de ark dreef op het water. 19 Het water steeg meer en meer op de aarde, zodat alle hoge bergen die onder heel de hemel zijn, bedekt werden. 20 [Nog] vijftien el daarboven steeg het water, en de bergen werden bedekt.
Veertig dagen lang stijgt het water – en de ark met zijn inhoud stijgt mee –, totdat de hoogste bergen door het water bedekt zijn. Er is geen fantasie voor nodig om ons in te denken welke vreselijke taferelen zich in die dagen hebben afgespeeld. In het begin zal men misschien wel verbaasd zijn geweest over de hevige regenval, maar daar zal ook wel een verklaring voor zijn gezocht en gevonden.
Toen het maar is blijven regenen, zullen er zijn die eerst nog naar de ark zijn gegaan. Ze zullen op de deur hebben gebonsd en hebben gesmeekt alsnog naar binnen te mogen, maar het is te laat (vgl. Lk 13:25). Daarna zijn ze naar de heuvels gevlucht, maar het water heeft hen achtervolgd en steeds hogerop gejaagd. Er is steeds minder plek gekomen. De gevechten om te overleven zullen talrijk zijn geweest, zowel tussen mensen onderling als tussen mens en dier en dieren onderling. Totdat de hoogste berg ten slotte door het water is bedekt.
Het is duidelijk dat deze vloed wereldomvattend is geweest en niet slechts een plaatselijke overstroming. Er staat dat “alle hoge bergen die onder heel de hemel zijn, bedekt werden”. Dat het water tot vijftien el boven de hoogste bergen stijgt, heeft mogelijk te maken met de diepgang van de ark.
21 - 23 Alles komt om, behalve wat in de ark is
21 En alle vlees dat zich op de aarde bewoog, gaf de geest: de vogels, het vee, de wilde dieren en alle kruipende dieren, die over de aarde kropen, en alle mensen. 22 Alles met levensadem in zijn neusgaten van alles wat op het droge [leefde], stierf. 23 Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, van mens tot dier, tot kruipende dieren en vogels in de lucht; verdelgd werden zij van de aarde; alleen Noach bleef over, en wat met hem in de ark was.
Zo komt er een einde aan “alles wat bestond, wat op de aardbodem was”. Alleen Noach en wat met hem in de ark is, blijven gespaard. Wat oordeel voor de wereld betekent, betekent voor hen redding. De wateren die de wereld verdelgen, tillen de ark op om die straks neer te zetten op een door het oordeel gereinigde aarde. De ark ondergaat de oordelen van God, terwijl zij die erin zitten, gespaard blijven.
Dit is een indrukwekkend beeld van de Heer Jezus tijdens de drie uren van duisternis aan het kruis, over Wie God in die uren de wateren van Zijn oordeel uitstort (Ps 42:8). Alle zondaren die tot Hem de toevlucht nemen, worden daardoor gespaard en niet door het oordeel getroffen, want Hij heeft het in hun plaats gedragen.
In 1 Petrus 3 worden de zondvloed en de ark gebruikt als een beeld van de doop: “Die destijds ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God bleef afwachten in [de] dagen van Noach, terwijl [de] ark gereedgemaakt werd waarin weinigen, dat is acht zielen, gered werden door water. Dit behoudt nu ook u: [het] tegenbeeld [de] doop, die niet is een afleggen van onreinheid van [het] vlees, maar een vraag voor God van een goed geweten, door [de] opstanding van Jezus Christus” (1Pt 3:20-21). Wie zich laat onderdompelen in het doopwater, ondergaat in beeld het oordeel van God. Maar net zoals Noach veilig is in de ark, is zo iemand veilig in Christus. In het geval van Noach treft het oordeel de ark; wie zich laat dopen, weet dat het oordeel Christus heeft getroffen.
Alleen door de zondvloed heeft Noach een nieuwe wereld kunnen binnenstappen; alleen door de dood van Christus kan de gelovige bij Hem zijn op aarde. Het gaat in 1 Petrus 3 bij het behouden worden door de doop (1Pt 3:21) niet om in de hemel bij Christus te zijn, maar om op aarde bij Christus te zijn. Zolang een gelovige niet gedoopt is, heeft hij nog niet openlijk laten zien dat hij op aarde bij Hem hoort. [Zie uitvoeriger het boekje Bekering en doop.]
24 De aarde onder water
24 En het water had honderdvijftig dagen [lang] de overhand op de aarde.
Nadat het veertig dagen uit de sluizen van de hemel heeft geregend en uit waterbronnen onder de aarde grote watervloeden omhoog zijn gestuwd, bereikt het water zijn uiteindelijke hoogte. Op dit peil blijft het water honderdvijftig dagen lang staan.