Inleiding
In dit hoofdstuk zien we de gevolgen van de posities die Abram en Lot in het vorige hoofdstuk hebben ingenomen. Bij Lot is er strijd, bij Abram rust.
1 - 11 Oorlog tussen vijf en vier koningen
1 In de dagen van Amrafel, de koning van Sinear, Arioch, de koning van Ellasar, Kedor-Laomer, de koning van Elam, en Tideal, de koning van de heidenvolken, gebeurde het 2 dat ze oorlog voerden tegen Bera, de koning van Sodom, tegen Birsa, de koning van Gomorra, [tegen] Sinab, de koning van Adama, [tegen] Semeber, de koning van Zeboïm en [tegen] de koning van Bela, het [tegenwoordige] Zoar. 3 Deze allen waren een verbintenis aangegaan en [trokken] op naar het Siddimdal, dat is [tegenwoordig] de Zoutzee. 4 Twaalf jaar hadden zij Kedor-Laomer gediend, maar in het dertiende jaar kwamen zij in opstand. 5 Daarom kwam Kedor-Laomer in het veertiende jaar met de koningen die bij hem waren; en zij versloegen de Refaïeten in Asteroth-Karnaïm, de Zuzieten in Ham, de Emieten in Sjave-Kiriathaïm, 6 en de Horieten in hun bergland Seïr tot aan El-Paran, dat aan de woestijn grenst. 7 Daarna keerden zij terug en kwamen in En-Mispat – het [tegenwoordige] Kades – en zij versloegen [allen in] heel het gebied van de Amalekieten, en ook de Amorieten die in Hazezon-Thamar woonden. 8 Toen trok de koning van Sodom [ten strijde] met de koning van Gomorra, de koning van Adama, de koning van Zeboïm en de koning van Bela – het [tegenwoordige] Zoar – en zij stelden zich op [voor de] strijd tegen hen in het Siddimdal, 9 tegen Kedor-Laomer, de koning van Elam, Tideal, de koning van de volken, Amrafel, de koning van Sinear, en Arioch, de koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf. 10 Het Siddimdal nu was vol asfaltputten; de koningen van Sodom en Gomorra vluchtten en vielen daar[in]; en de overgeblevenen vluchtten naar het bergland. 11 Zij namen al de bezittingen van Sodom en Gomorra en al hun voedsel mee en trokken weg.
Dit is de eerste oorlog waarvan in de Bijbel melding wordt gemaakt. Misschien zijn er wel meer geweest, maar deze wordt genoemd omdat Lot en Abram daarbij betrokken zijn, hoewel om heel verschillende redenen.
De oorlog gaat tussen vier koningen enerzijds en vijf koningen anderzijds. De vier koningen vallen de vijf koningen aan. Onder de vier koningen bevinden zich de koning van Sinear, dat is Babel, en die van Elam, dat is Perzië. De vijf aangevallen koningen zijn dat van steden die dicht bij elkaar liggen, in de Jordaanvallei. De aanleiding van de oorlog is de opstand van de vijf koningen tegen Kedor-Laomer die zij twaalf jaar hebben gediend.
Kedor-Laomer voorziet zich van machtige bondgenoten en verslaat diverse tegenstanders voordat hij de opstandige koningen aan zich onderwerpt. De vijf opstandige koningen verzamelen ook hun legers en stellen zich in slagorde op. Maar ze vormen geen partij voor Kedor-Laomer en zijn bondgenoten. Het leger van de koning van Sodom en zijn bondgenoten wordt verslagen. Velen van hen die aan het zwaard ontkomen, komen om in asfaltputten. De steden worden geplunderd en “al de bezittingen van Sodom en Gomorra en al hun voedsel” worden door de overwinnaars weggevoerd.
12 Lot gevangengenomen
12 Ook namen zij Lot, de zoon van Abrams broer, en zijn bezittingen mee, en trokken weg; hij woonde namelijk in Sodom.
Lot wordt na zijn innerlijke conflicten als gevolg van zijn wonen in Sodom (2Pt 2:8) ook een prooi van uiterlijke conflicten. Hij heeft zijn deel gekozen op aarde en dat wordt hem afgenomen. Ook zijn vrijheid raakt hij kwijt. Lot woont in Sodom, terwijl hij eerder nog bij Sodom woont (Gn 13:12). Hij heeft zich er gevestigd, al zijn belangen zijn met het leven in Sodom verstrengeld.
Als wij een keus maken om in de wereld te wonen en ons leven daarnaar richten, omdat de genoegens ervan ons aantrekken, moeten we niet verwachten aan de bitterheid ervan te ontsnappen. Die zullen we ook ervaren.
13 - 16 Abram bevrijdt Lot
13 Toen kwam er iemand die ontkomen was en vertelde het aan Abram, de Hebreeër; die woonde bij de eiken van de Amoriet Mamre, de broer van Eskol en Aner. Zij waren bondgenoten van Abram. 14 Toen Abram hoorde dat zijn broeder als gevangene weggevoerd was, bewapende hij zijn geoefende [mannen], die in zijn huis geboren waren, driehonderd achttien [man], en hij achtervolgde hen tot aan Dan. 15 Hij verdeelde zich 's nachts tegen hen [in groepen], hij en zijn manschappen, en versloeg hen; en hij achtervolgde hen tot aan Hoba, dat links van Damascus ligt. 16 En hij bracht alle bezittingen terug, en ook zijn broeder Lot en zijn bezittingen bracht hij terug, evenals de vrouwen en het volk.
Abram heeft geen strijd. Hij houdt zich afzijdig van conflicten die hem niets aangaan (Sp 26:17). Hij heeft ook niets te verliezen, want hij heeft de beloften van God, die zijn niet af te nemen. Ook heeft hij als vreemdeling en pelgrim, iemand van de overzijde komt – hij wordt hier met nadruk “Abram, de Hebreeër” genoemd – niets te maken met de politieke toestanden om zich heen. Hij woont “bij de eiken van de Amoriet Mamre”, wat spreekt van duurzaamheid, waarvan de eik het symbool is, en van levenskracht of vettigheid, wat de betekenis van het woord ‘Mamre’ is. Abram woont op de plaats waar kracht wordt verkregen voor de strijd.
Als hij verneemt van het lot van Lot, die veelzeggend “zijn broeder” wordt genoemd, komt hij in actie en mengt zich in de strijd. Het enige wat hem daarbij voor ogen staat, is de bevrijding van zijn broeder Lot. Een broeder kan nog zo ver zijn afgedwaald, maar de liefde zal in actie komen bij broeders die als Abram leven in gemeenschap met God en horen van de ellendige situatie van die broeder. Lot is een gelovige, hoewel daar in Genesis niets van blijkt. In 2 Petrus 2 wordt driemaal van hem gezegd dat hij een rechtvaardige is (2Pt 2:7-8). Maar hoe droevig is zijn leven. Zulke gelovigen zijn er vandaag ook. Wat is mijn reactie als ik hoor dat zij in omstandigheden verkeren die hulp nodig maken?
Abram is niet alleen zelf een afgezonderde, ook allen die bij zijn huis horen, zijn dat. Zij zijn de “geoefende [mannen]” (of “onderwezenen”, Statenvertaling) en zijn in zijn huis geboren. Deze geoefenden, dat wil zeggen geoefend in het gebruik van wapens, zijn niet alleen onderwezen in de oorlogsvoering, maar ook in de beginselen van de godsdienst, want Abram heeft zijn huis bevolen de weg van de HEERE te houden (Gn 18:19). Zoals verderop blijkt (vers 24), heeft Abram ook zijn buren, die zijn bondgenoten zijn (vers 13), gevraagd mee te gaan in de strijd.
In deze strijd gaat Abram met wijsheid te werk. Hij is op de hoogte van oorlogsvoering. Hij verdeelt zijn manschappen, om de vijand van verschillende zijden tegelijk aan te vallen. Later doet Gideon met zijn kleine bende hetzelfde (Ri 7:16). Daardoor geeft Abram de indruk dat zijn kleine leger een groot leger is. Om hen te verrassen valt hij hen in de nacht aan.
De werkelijke kracht zit in zijn geloof. Omdat hij zich niet met de wereld heeft verbonden, kan hij de wereld overwinnen (1Jh 5:4). Dan is er geestelijke kracht om een broeder te bevrijden van de invloed van Sodom en Sinear. Abram is een voorbeeld van mannen van geloof “die door middel van [het] geloof koninkrijken onderwierpen” (Hb 11:33a).
Dat Lot uiteindelijk van zijn gevangenneming en bevrijding niets heeft geleerd, maar terugkeert naar Sodom, maakt de actie van Abram niet van minder betekenis. Elke verstrikking waarin een broeder terechtkomt, moet ons tot actie brengen om hem te bevrijden, los van de vraag hoe hij verder leeft. Dat is zijn verantwoordelijkheid. Wij kunnen anderen niet aan ons verplichten. We moeten de bevrijde aan de Heer toevertrouwen.
17 - 24 Twee ontmoetingen
17 Toen trok de koning van Sodom hem tegemoet, nadat hij teruggekeerd was van het verslaan van Kedor-Laomer en de koningen die bij hem waren, naar het dal Sjave, dat is het [tegenwoordige] Koningsdal.
18 En Melchizedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij was een priester van God, de Allerhoogste.
19 En hij zegende hem en zei:
Gezegend zij Abram
door God, de Allerhoogste,
Die hemel en aarde bezit!
20 En geloofd zij God, de Allerhoogste,
Die overgeleverd heeft
uw tegenstanders in uw hand!
En [Abram] gaf hem van alles een tiende deel.
21 De koning van Sodom zei tegen Abram: Geef mij de mensen, maar houd de bezittingen voor uzelf.
22 Maar Abram zei tegen de koning van Sodom: Ik zweer bij de HEERE, God, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit,
23 dat ik niets, van draad tot schoenriem toe, ja, niets van alles wat van u is, zal nemen, zodat u niet kunt zeggen: Ik heb Abram rijk gemaakt.
24 Verre daarvan! Alleen wat de knechten gegeten hebben, en het deel van de mannen die met mij meegegaan zijn, Aner, Eskol en Mamre; laten die hun deel nemen!
Het moment van succes is altijd het moment van gevaar. De koning van Sodom wil onderhandelen. In hem zien we een beeld van de satan, die komt “als een engel van het licht” (2Ko 11:14). Maar voordat die ontmoeting plaatsvindt, komt eerst Melchizedek Abram tegemoet. Melchizedek is een beeld van de Heer Jezus, zo blijkt duidelijk uit de brief aan de Hebreeën, waar deze priester vaak wordt genoemd (Hb 7:1-2). Deze priester wordt “een priester van God, de Allerhoogste” genoemd. Dat is de naam van God die doet denken aan het duizendjarig vrederijk, wanneer alles aan Hem onderworpen zal zijn.
Melchizedek komt met brood en wijn tot Abram. Dat heeft niets te maken met het avondmaal. Het avondmaal is de gedenkmaaltijd naar aanleiding van de dood van de Heer Jezus. Hier komt (in beeld) de Heer Jezus met wat kracht (brood) en vreugde (wijn) geeft. Hij deelt zegen uit.
Abraham, zo lezen we in de brief aan de Hebreeën, geeft Melchizedek een tiende van de buit, waardoor hij hem als zijn meerdere erkent (Hb 7:4). Het recht op de tienden is dan nog niet door een gebod van God geregeld. Melchizedek behoort helemaal niet tot het geslacht van Levi voor wie God later dat recht bij wet regelt en ook niet tot een ander geslacht voor wie iets geregeld zou zijn. Hij neemt tienden van Abraham op grond van zijn eigen persoon en ambt. Dus is hij groter dan Abraham (Hb 7:6-7).
Na de ontvangst van de tienden zegent hij Abram als degene aan wie God Zijn beloften heeft gedaan. Abram is de bezitter en bewaarder van Goddelijke beloften. Hij zal de vader van een menigte van volken worden, in wie door God alle volken van de aarde gezegend zullen worden. De persoon door wie Abraham gezegend wordt, is iemand die werkelijk groot genoemd kan worden. Alle ware zegen is ook voor de christen verbonden met de Persoon en het ambt van Christus in de hemel.
Hij die zegent, is ‘zonder enige tegenspraak’ meer dan hij die gezegend wordt (Hb 7:7). Dat het meerdere het mindere zegent, is in de christenheid vergeten. Dat zien we bijvoorbeeld in de predikant die de gemeente zegent, alsof hij meer is dan degenen die hij dient. In het christendom is de ene gelovige echter niet meer dan de andere gelovige (Mt 23:8).
Na deze ontmoeting komt de ontmoeting met de koning van Sodom die al naar hem onderweg is. Het voorstel dat de koning van Sodom doet en waarin een grote list schuilgaat, wordt door Abram van de hand gewezen. Hij doorziet de list. Hij wil niets hebben, zelfs het geringste niet, van wat de wereld hem aanbiedt, waardoor de wereld een claim op hem zou kunnen leggen.
Zijn weigering is des te gemakkelijker omdat hij zojuist gezegend is namens God Zelf, van Wie Melchizedek heeft gezegd: “Die hemel en aarde bezit” (vers 19). Wat zou een gelovige willen ontvangen uit handen van de duivel van de aardse zegeningen als hij zich bewust is dat hij verbonden is met de Heer Jezus, aan Wie “is gegeven alle macht in hemel en op <de> aarde” (Mt 28:18) en aan Wie de Vader alle dingen in handen heeft gegeven (Jh 3:35; 13:3)?
Wat Abram zelf weigert omdat hij de rijkdom van de Heer Jezus heeft gezien, weigert hij niet voor zijn metgezellen. De beperkingen die we onszelf opleggen in het gebruikmaken van bepaalde vrijheden, moeten we niet aan anderen opleggen. De keus die we maken, is een persoonlijke keus, die we niet voor anderen kunnen maken.