De HEERE heeft altijd een reden voor alles wat Hij doet. Hij doet nooit iets zonder oorzaak. De reden of aanleiding van Zijn handelen maakt Hij niet altijd bekend, maar soms ook wel, zoals hier. Van al Zijn goede werk op aarde is niets overgebleven. Elke hoop op verbetering is vervlogen. Als Hij nu naar de aarde kijkt, is er pijn in Zijn hart (vgl. Ps 95:1010Veertig jaar heb Ik gewalgd van [dit] geslacht;
Ik heb gezegd: Zij zijn een volk met een dwalend hart,
en zíj kennen Mijn wegen niet.
; Js 43:2424U hebt voor Mij met geld geen kalmoes gekocht,
en met het vet van uw slachtoffers hebt u Mij niet verzadigd.
Integendeel, u bent Mij tot last geweest met uw zonden,
u hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden.
). Is dat de mens die Hij zo goed heeft geschapen? Is dat de mens aan wie Hij, ook na de zondeval, Zijn gunstbewijzen niet heeft onthouden?
De grote slechtheid van de mensen blijkt niet alleen uit de gruwelijke zonde van de vermenging van hun dochters met gevallen engelen, maar blijkt ook uit het leven van de nette mensen. De Heer Jezus spreekt over het leven “in de dagen van Noach” en zegt van het leven van de mensen in die dagen: ”Zij aten, zij dronken, zij trouwden, zij huwelijkten uit” (Lk 17:26-2726En zoals het is gebeurd in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen:27zij aten, zij dronken, zij trouwden, zij huwelijkten uit, tot op de dag dat Noach in de ark ging en de zondvloed kwam en hen allen verdelgde.). Dat zijn de gewone dingen van het leven. Maar in de dagen van Noach bestond het leven daaruit. Aan God werd niet gedacht. Ook dat soort leven maakt de slechtheid van de mensen groot en is de aanleiding voor de zondvloed.
Als de HEERE dat ziet, berouwt het Hem dat Hij de mens heeft gemaakt. Het berouw van God heeft nooit te maken met het erkennen van een verkeerde daad. God doet nooit iets verkeerd. Zijn berouw geeft Zijn gevoelen aan als Hij ziet wat de mens doet met alles wat Hij hem heeft gegeven. Hij rouwt erover. Het element van spijt over een verkeerd handelen is hier niet aanwezig. Als God ergens berouw over heeft, wil dat zeggen dat Hij in Zijn regering terugkomt op iets wat Hij van plan is, maar waarin Hij verandering aanbrengt, als Hij ziet dat mensen zich anders gedragen dan Hij mag verwachten.
Hetzelfde zien we bij Saul, van wie God ook zegt dat het Hem berouwt dat Hij hem tot koning heeft aangesteld (1Sm 15:11a,3511Ik heb er berouw over dat Ik Saul tot koning aangesteld heb, omdat hij zich van achter Mij afgekeerd heeft en Mijn woorden niet uitgevoerd heeft. Samuel was hierdoor diep geschokt en hij riep de hele nacht tot de HEERE.35Samuel zag Saul niet meer tot de dag van zijn dood toe, maar Samuel rouwde over Saul. De HEERE had er berouw over dat Hij Saul tot koning over Israël aangesteld had.). De andere zin van berouw, dat het fout geweest van God zou zijn geweest om hem koning te maken, dat Hij Zich heeft vergist, is bij God niet mogelijk. Van Hem geldt: “Ook liegt de Onveranderlijke Israëls niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens dat Hij berouw zou hebben” (1Sm 15:2929Ook liegt de Onveranderlijke van Israël niet, en Hij heeft er geen berouw over; want Hij is geen mens, dat Hij ergens berouw over hebben zou.; vgl. Rm 11:2929Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk.; Nm 23:1919God is geen man, dat Hij liegen zou,
of een mensenkind, dat Hij [ergens] berouw over hebben zou.
Zou Híj [iets] zeggen en [het] dan niet doen?
Zou Híj spreken en het niet gestand doen?
; Ml 3:66Want Ík, de HEERE, ben niet veranderd,
ú, kinderen van Jakob, bent daarom niet omgekomen.). God kan berouw hebben in de zin dat Hij terugkomt op een voornemen om de mens te zegenen of te straffen als de wegen van de mens daartoe aanleiding geven.
Een duidelijk voorbeeld hiervan staat in Jeremia 18: “Het [ene] ogenblik doe Ik de uitspraak over een volk en over een koninkrijk dat Ik het weg zal rukken, af zal breken en zal doen ondergaan. Bekeert zich dat volk waarover Ik die uitspraak heb gedaan echter van zijn kwaad, dan zal Ik berouw hebben over het kwade dat Ik het dacht aan te doen. Het [andere] ogenblik doe Ik de uitspraak over een volk en over een koninkrijk dat Ik het zal bouwen en planten. Doet het echter wat kwaad is in Mijn ogen door niet te luisteren naar Mijn stem, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmee Ik zei het goed te doen” (Jr 18:7-107Het [ene] ogenblik doe Ik de uitspraak over een volk en over een koninkrijk dat Ik het weg zal rukken, af zal breken en zal doen ondergaan.8Bekeert zich dat volk waarover Ik die uitspraak heb gedaan echter van zijn kwaad, dan zal Ik berouw hebben over het kwade dat Ik het dacht aan te doen.9Het [andere] ogenblik doe Ik de uitspraak over een volk en over een koninkrijk dat Ik het zal bouwen en planten.10Doet het echter wat kwaad is in Mijn ogen door niet te luisteren naar Mijn stem, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmee Ik zei het goed te doen.).
Berouw op grond van een gemaakte fout is onmogelijk, want God maakt geen fouten. Het berouw van God dat hier wordt bedoeld, toont aan dat de mens geen marionet en God geen onvermurwbare God is. Dit doet niets af aan het feit dat God alwetend en soeverein is. Dat is Hij óók. Het laat wel zien hoezeer God bij de mens betrokken is. Zelfs zo, dat Hij op een gegeven moment zegt: “Ik ben het berouw hebben moe” (Jr 15:66Ú hebt Mij verlaten,
spreekt de HEERE,
u ging achterwaarts.
Daarom strek Ik Mijn hand tegen u uit, Ik richt u te gronde,
Ik ben het berouw hebben moe.
). God geeft mensen zoveel kansen, telkens stelt Hij het oordeel uit als ze zich bekeren, maar telkens weer verderven zij het.
Ten slotte kan Hij het oordeel niet meer uitstellen. Dat blijkt hier bij Noach, hoewel Hij ook dan nog de mens een zekere tijd geeft om alsnog tot inkeer te komen. De prediking van Noach, die “een prediker van [de] gerechtigheid” (2Pt 2:55en als Hij [de] oude wereld niet gespaard, maar Noach, een prediker van [de] gerechtigheid, een van de acht, behoed heeft toen Hij [de] zondvloed over [de] wereld van [de] goddelozen bracht;) wordt genoemd, heeft Hij daartoe gebruikt.
Zelfs de redeloze dieren zijn begrepen in het aangekondigde oordeel. Ze zijn gemaakt voor de mens om samen met hem God te dienen en te eren, maar door de zonde van de mens beantwoorden ook zij niet meer aan het doel van hun schepping.