Inleiding
Nu de grenzen van het beloofde land zijn vastgelegd, kan de profeet gaan spreken over de verdeling van het land onder de twaalf stammen. Net zoals er een nieuwe uittocht (Ez 20:32-38) en een nieuw verbond (Ez 34:23-30; 37:21-28) zullen zijn, zo zullen er een nieuwe verdeling en toewijzing van het land aan de verschillende stammen zijn. Het volk zal met grote vreugde erkennen dat de HEERE die verdeling en toewijzing Zelf doet: “Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit uit: de trots van Jakob, die Hij heeft liefgehad” (Ps 47:5).
Bij de verdeling van het land zien we drie grote delen:
1. een noordelijk deel voor zeven stammen,
2. een middendeel als offer voor de HEERE,
3. een zuidelijk deel voor vijf stammen.
In het middendeel ligt een gebied van 25.000 x 25.000 el met daarin
1. een noordelijk deel voor de priesters en de tempel,
2. een middendeel voor de Levieten,
3. een zuidelijk deel voor de stad en voor hen die de stad dienen,
4./5. links en rechts van dit driedelig gebied een gebied voor de vorst.
1 - 7 Nieuwe verdeling van het noorden
1 Dit zijn de namen van de stammen: Van het uiterste noorden, langs de weg van Hethlon, Lebo-Hamath [en] Hazar-Enon, de grens van Damascus, naar het noorden langs Hamath, dat zal [Dan van] de oostzijde [tot] de west[zijde] toebehoren: Dan één [gebied]. 2 En [grenzend] aan het gebied van Dan, van de oostzijde tot de westzijde: Aser één [gebied]. 3 En [grenzend] aan het gebied van Aser, van de oostzijde tot de westzijde: Naftali één [gebied]. 4 En [grenzend] aan het gebied van Naftali, van de oostzijde tot de westzijde: Manasse één [gebied]. 5 En [grenzend] aan het gebied van Manasse, van de oostzijde tot de westzijde: Efraïm één [gebied]. 6 En [grenzend] aan het gebied van Efraïm, van de oostzijde tot de westzijde: Ruben één [gebied]. 7 En [grenzend] aan het gebied van Ruben, van de oostzijde tot de westzijde: Juda één [gebied].
In deze verzen worden zeven stammen genoemd die allemaal ten noorden van het heilige gebied liggen. Het gebied van de stammen bestaat uit een rechte strook land die over de hele breedte van het land van oost naar west loopt. De stammen van de noordelijke helft worden in volgorde van noord naar zuid genoemd.
Juda is de zuidelijkste stam van het noorden en Benjamin de noordelijkste stam van het zuiden (vers 23). Deze twee stammen liggen centraal in het land.
8 - 14 Het hefoffer voor de HEERE
8 En [grenzend] aan het gebied van Juda, van de oostzijde tot de westzijde, moet het hefoffer liggen dat u moet brengen: vijfentwintigduizend [el] breed en even lang als een van de [andere] delen, van de oostzijde tot de westzijde. Het heiligdom moet in het midden ervan liggen. 9 Het hefoffer dat u de HEERE moet brengen, moet vijfentwintigduizend [el] lang en tienduizend breed zijn. 10 Voor de volgende [personen] is het heilige hefoffer bestemd: Voor de priesters: naar het noorden [een lengte van] vijfentwintigduizend [el], naar het westen een breedte van tienduizend [el], naar het oosten een breedte van tienduizend [el] en naar het zuiden een lengte van vijfentwintigduizend [el]. En het heiligdom van de HEERE moet in het midden ervan liggen. 11 Het zal bestemd zijn voor de priesters die geheiligd zijn uit de zonen van Zadok, die [hun] taak ten behoeve van Mij vervuld hebben, die niet afgedwaald zijn toen de Israëlieten afdwaalden, zoals de [andere] Levieten afgedwaald zijn. 12 De heffing van het hefoffer van het land zal voor hen allerheiligst zijn, tegen het gebied van de Levieten aan. 13 De Levieten zullen, evenwijdig aan het gebied van de priesters, een lengte van vijfentwintigduizend [el] en een breedte van tienduizend [el] krijgen. De totale lengte zal vijfentwintigduizend [el] zijn en de breedte tienduizend [el]. 14 Zij mogen er niets van verkopen, niets omruilen en het beste deel van het land mogen zij niet [aan anderen] overdragen, want het is heilig voor de HEERE.
In deze verzen wordt herhaald wat ook in al bij de beschrijving van de tempel is gezegd (Ez 45:1-6). Hier gebeurt het in verbinding met de verdeling van het land onder de twaalf stammen. De HEERE laat zien dat Hij ook bij de verdeling van het land Zijn recht op het land laat gelden. Als Schepper behoort de hele aarde Hem toe (Ps 24:1-2). Hij zegt ook uitdrukkelijk in de wet dat het land Hem toebehoort (Lv 25:23). Hij heeft een deel van het land als hefoffer voor Zichzelf bestemd. Dat deel wordt in de eerste plaats toebedeeld aan de priesters (vers 10). De reden daarvoor is dat zij in directe verbinding met het heiligdom staan waar zij hun dienst verrichten in de tegenwoordigheid van de HEERE.
De priesters worden nader aangeduid als de zonen van Zadok (vers 11). Zij krijgen deze voortreffelijke plaats vanwege hun uitmuntende trouw aan de HEERE in een tijd dat het hele volk, inclusief de Levieten, van Hem is afgedwaald. Zij krijgen de heffing van het land voor de HEERE toebedeeld dat voor hen “allerheiligst” zal zijn (vers 12). Zij hebben zich die positie waardig gemaakt. Hun gebied grenst aan het gebied van de Levieten.
De Levieten krijgen na de priesters een deel van het gebied toegewezen dat als hefoffer aan de HEERE is gegeven (vers 13). Hun gebied grenst aan het gebied van de priesters en loopt er parallel aan. Geestelijk toegepast wil dit zeggen dat het brengen van offers (priesterdienst) parellel loopt aan het onderwijs dat leraren van het Woord uit de Schrift geven (Levietendienst). Het sluit erop aan en is ermee in overeenstemming.
Aan de Levieten worden niet zozeer hun voorrechten voorgehouden, maar meer hun verantwoordelijkheden (vers 14). Ze mogen geen enkele actie ondernemen die erop uitloopt dat hun land in andere handen overgaat. Ze moeten zich goed bewust blijven dat hun land “heilig voor de HEERE” is, wat betekent dat ze alleen het vruchtgebruik ervan mogen genieten.
15 - 19 De stad en haar gebied
15 Maar de vijfduizend [el] die in de breedte overblijft tegenover de vijfentwintigduizend, dat zal niet-heilig [gebied] zijn, bestemd voor de stad, om erin te wonen en als weidegrond. En de stad moet in het midden ervan liggen. 16 Dit zijn de afmetingen ervan: aan de noordzijde vijfenveertighonderd [el], aan de zuidzijde vijfenveertighonderd, aan de oostzijde vijfenveertighonderd en aan de westzijde vijfenveertighonderd. 17 En de stad zal weidegrond hebben van tweehonderdvijftig [el] naar het noorden, van tweehonderdvijftig naar het zuiden, van tweehonderdvijftig naar het oosten en van tweehonderdvijftig naar het westen. 18 Wat overblijft in de lengte, evenwijdig aan het heilige hefoffer, zal tienduizend [el] naar het oosten en tienduizend naar het westen zijn. Het zal evenwijdig aan het heilige hefoffer zijn. De opbrengst ervan zal bestemd zijn als voedsel voor hen die de stad dienen. 19 Wat hen betreft die de stad dienen: zij mogen die uit alle stammen van Israël dienen.
Ook in deze verzen wordt herhaald wat al is gezegd bij de beschrijving van de tempel (Ez 45:7-8), maar wordt het nu gezegd in verbinding met de verdeling van het land. De stad die in dit gedeelte van het hefoffer voor de HEERE ligt, behoort geen enkele stam speciaal toe, maar is van alle stammen (vers 15; vers 19). Elke stam mag mensen sturen om de stad te dienen. Zo mag het ook in de gemeente zijn. Iedere gelovige mag zijn medegelovige dienen.
De afmetingen van de stad zijn vijfenveertighonderd el in het vierkant (vers 16). Om de stad heen ligt een stuk weidegrond van tweehonderdvijftig el aan elke zijde (vers 17), wat het totaal op vijfduizend el (= 2,625 km) in het vierkant brengt (vers 15).
Het hele gebied van de stad is vijfentwintigduizend el (= 13,125 km) breed: de stad vijfduizend el (= 2,625 km) met zowel naar het oosten als naar het westen nog een gebied van tienduizend el (= 2x5,25 km) (vers 18). Er wordt de nadruk op gelegd dat het gebied “evenwijdig aan het heilige hefoffer” loopt.
20 - 22 Het heilige hefoffer
20 Heel het hefoffer zal vijfentwintigduizend bij vijfentwintigduizend [el] zijn, een vierkant. U moet het heilige hefoffer brengen met inbegrip van het bezit van de stad. 21 Wat dan overblijft, zal voor de vorst zijn: [het gebied] aan deze kant en aan de andere kant van het heilige hefoffer en van het bezit van de stad, langs de vijfentwintig duizend [el] van het hefoffer tot de oostgrens, en naar het westen langs de vijfentwintigduizend naar de westgrens, evenwijdig aan de [andere] delen, zal voor de vorst zijn. Het heilig hefoffer en het tempelheiligdom zullen in het midden ervan zijn. 22 Afgezien van het bezit van de Levieten en het bezit van de stad, dat ligt te midden van dat wat van de vorst is, zal [het gebied] tussen de grens van Juda en de grens van Benjamin voor de vorst zijn.
Het gebied van het heilige vierkant van vijfentwintigduizend keer vijfentwintigduizend el bevat de in de vorige verzen genoemde drie stroken: voor de priesters (tienduizend el), voor de Levieten (tienduizend el) en voor de stad (vijfduizend el). Omdat van het gebied van de stad staat dat het “niet-heilig” gebied is (vers 15; vgl. Ez 42:20), wordt hier nog nadrukkelijk gezegd dat de stad én het gebied van de stad wel bij het “heilige hefoffer” horen (vers 20).
Er is nog een gebied ten westen en een gebied ten oosten van het heilige vierkante gebied dat als hefoffer voor de HEERE bestemd is (vers 21). Deze beide gebieden zijn voor de vorst. Het heilig hefoffer en het tempelheiligdom liggen tussen de beide gebieden van de vorst in, wat diens directe betrokkenheid aantoont.
Ook de locatie “van het bezit van de Levieten en het bezit van de stad” wordt aan het gebied van de vorst verbonden. Er wordt gezegd dat het “ligt te midden van dat wat van de vorst is” (vers 22). Dit geeft aan dat er een nauwe verbinding is tussen het gebied van de vorst en dat van de Levieten en het volk.
23 - 29 Nieuwe verdeling van het zuiden
23 Vervolgens de overige stammen, van de oostzijde tot de westzijde: Benjamin één [gebied]. 24 En [grenzend] aan het gebied van Benjamin, van de oostzijde tot de westzijde: Simeon één [gebied]. 25 En [grenzend] aan het gebied van Simeon, van de oostzijde tot de westzijde: Issaschar één [gebied]. 26 En [grenzend] aan het gebied van Issaschar, van de oostzijde tot de westzijde: Zebulon één [gebied]. 27 En [grenzend] aan het gebied van Zebulon, van de oostzijde tot de westzijde: Gad één [gebied]. 28 En [grenzend] aan het gebied van Gad, aan de zuidzijde naar het zuiden, ligt dan het gebied van Tamar, [naar] het water van Meribath-Kades, [langs] het beekdal tot aan de Grote Zee. 29 Dit is het land dat u de stammen van Israël als erfelijk bezit moet doen toevallen, en dit zal het land zijn dat hun toebedeeld is, spreekt de Heere HEERE.
In de verzen 23-28 volgt nu de verdeling van het land van de overige vijf stammen. Deze stammen liggen ten zuiden van het heiligdom en het gebied dat als hefoffer voor de HEERE is. Evenals de stammen ten noorden ervan krijgen ook deze stammen een strook land over de hele breedte van het land, van oost naar west. Ook deze stammen worden genoemd in volgorde van noord naar zuid.
De verdeling van het erfelijk bezit van de stammen van Israël besluit met de opmerking dat elke stam zijn gebied toevalt en toebedeeld wordt (vers 29). Op welke wijze het doen toevallen van het erfelijk bezit gebeurt, wordt niet vermeld.
Voor ons is het ook belangrijk het deel te aanvaarden dat ons is toebedeeld door de Heer en Zijn Geest en daarbij vervolgens ook te blijven (Rm 12:3; 1Ko 12:14,18-20,27; 2Ko 10:12-18; Ef 4:7). Wanneer wij ons houden aan wat wij aan geestelijke gaven hebben ontvangen, wat de Heer ons heeft toebedeeld, zal ons dat enerzijds voor laksheid en anderzijds voor heersen over anderen bewaren. Het houdt in dat we anderen respecteren in wat hun gegeven is. We mogen dienen met wat we zelf hebben gekregen en we mogen ons laten dienen door wat anderen hebben gekregen.
30 - 34 De poorten van de stad
30 Dit zijn de uitgangen van de stad: aan de noordzijde is de maat vijfenveertighonderd [el]. 31 De poorten van de stad zullen overeenkomstig de namen zijn van de stammen van Israël: drie poorten naar het noorden: één de Rubenpoort, één de Judapoort [en] één de Levipoort. 32 En aan de oostzijde is [de maat] vijfenveertighonderd [el], met drie poorten: namelijk één de Jozefpoort, één de Benjaminpoort [en] één de Danpoort. 33 De zuidzijde: de maat is vijfenveertighonderd [el], met drie poorten: één de Simeonpoort, één de Issascharpoort [en] één de Zebulonpoort. 34 De westzijde: vijfenveertighonderd [el, met] drie bijbehorende poorten: één de Gadpoort, één de Aserpoort [en] één de Naftalipoort.
De beschrijving van de tempel en het land in het vrederijk besluit met een beschrijving van “de uitgangen van de stad” en de vermelding dat “aan de noordzijde … de maat vijfenveertighonderd” el lang is (vers 30). Deze lengte geldt vervolgens ook voor de oostzijde (vers 32), de zuidzijde (vers 33) en de westzijde (vers 34). Op de uitgangen, die vervolgens “poorten” worden genoemd, staan “de namen … van de stammen van Israël”, dat wil zeggen van alle twaalf stammen (vers 31a; vgl. Op 21:12). Dat geeft aan dat de stad het eigendom is van alle twaalf stammen. Het is de stad van het ware volk van God. De stad is de hoofdstad van alle stammen. Dat er sprake is van “uitgangen”, bepaalt ons erbij dat de stad het centrum van zegen is van waaruit naar elke stam zegen gaat.
De opsomming van de uitgangen (verzen 30-34) begint met de noordzijde, net zoals dat gebeurt met de stammen van het land (verzen 1-7). Elk van de vier zijden van de stad heeft drie uitgangen, zodat de hele stad er twaalf heeft. Opmerkelijk is dat er sprake is van “de Levipoort” (vers 31). Dat kan, omdat er ook een “Jozefpoort” is (vers 32), waarin de stammen Efraïm en Manasse, de zonen van Jozef, samengevoegd zijn.
De opsomming begint met de “drie poorten naar het noorden: één de Rubenpoort, één de Judapoort [en] één de Levipoort” (vers 31b). De namen die worden genoemd, zijn die van de zonen van Lea. Zij worden in de zegen van Mozes ook het eerst genoemd (Dt 33:6-8). Ruben is de eerstgeborene in leeftijd, Juda is de koningsstam en Levi is door God gekozen om Hem te dienen in plaats van de eerstgeborenen.
Dan volgen de poorten aan de oostzijde: “één de Jozefpoort, één de Benjaminpoort [en] één de Danpoort” (vers 32). Jozef en Benjamin zijn de twee zonen van Rachel. Dan is de oudste zoon van de slavin van Rachel.
Vervolgens worden de namen van de poorten aan de zuidzijde genoemd: “één de Simeonpoort, één de Issascharpoort [en] één de Zebulonpoort” (vers 33). Dit zijn de namen van de drie andere zonen van Lea.
Als laatste krijgen we de namen van de poorten aan de westzijde: “één de Gadpoort, één de Aserpoort [en] één de Naftalipoort” (vers 34). Dit zijn de namen van de drie andere zonen van de twee slavinnen.
35 De naam van de stad
35 Achttienduizend [el] rondom. En de naam van de stad zal vanaf [die] dag zijn: DE HEERE IS DAAR.
Nadat de namen van de poorten van de stad, die van heel Israël is, zijn genoemd, krijgt de stad ten slotte zelf een naam. Door die naam wordt de stad verheven tot de hoogste staat, de staat van de stad van God. In de laatste woorden van dit boek wordt in de naam van de stad het doel dat Gods met Israël en met de mensheid heeft, prachtig samengevat.
Zoals God in het midden van het verzamelde en vernieuwde Israël zal wonen, zo zal het ook in de eeuwigheid zijn. Dan zal God bij de mensen op de nieuwe aarde wonen (Op 21:3). In de tijd van de gemeente op aarde, dat is nu, woont God door Zijn Geest in Zijn verlosten (Rm 8:11) en in Zijn gemeente (Ef 2:22).
Opmerkelijk is nog dat in Ezechiël 40-48 de naam Jeruzalem niet wordt genoemd. Er wordt gesproken over “de stad”. Het is Jeruzalem in het vrederijk, een Jeruzalem zonder muren, want de HEERE Zelf zal een muur van vuur rondom haar zijn (Zc 2:4-5). De stad doet denken aan de stad die Abraham in het geloof verwachtte: “De stad die de fundamenten heeft, waarvan God Ontwerper en Bouwmeester is” (Hb 11:10). De naam van de stad lezen we hier: “DE HEERE IS DAAR”. Zijn Naam is voor altijd aan die stad verbonden.
Overzicht toekomstige gebeurtenissen
Zie voor een overzicht van toekomstige gebeurtenissen:
en
Het ‘ABC van de profetie: