Inleiding
Het gedeelte Ezechiël 33-37 geeft een mooi overzicht over het herstel van Israël in de eindtijd, met het Messiaanse vrederijk als hoogtepunt (Ez 37:24-28). Uit andere profetieën weten we dat de Heer Jezus bij Zijn terugkeer naar de aarde om Zijn volk van hun vijanden te bevrijden diverse vijanden heeft verslagen. Het betreft in elk geval:
1. De legers van het herstelde West-Romeinse rijk, dat is het verenigd Europa. Zij worden door de Heer in Harmagedon verpletterend verslagen (Op 16:13-16; 19:17-19).
2. Volken die in Edom, de grootste hater van Gods volk, zijn verzameld. Zij worden door de Heer in Edom verpletterend verslagen (Js 63:1-6).
3. De koning van het noorden en zijn bondgenoten. Zij worden door de Heer tussen Jeruzalem en de Middellandse Zee verpletterend verslagen (Dn 11:40-45).
Deze vijanden in het bijzonder hebben Israël tijdens de grote verdrukking zwaar verdrukt. Over die grote verdrukking spreekt Ezechiël niet. Hij spreekt vooral over Gods werk om Israël te brengen in de beloofde zegen. Die zegen is gekomen met de komst van de Messias tot Zijn volk. Hij heeft van de twee volken en koninkrijken die ze waren – de tien en de twee stammen – weer “één volk … op de bergen van Israël” gemaakt met “één Koning”, dat is Hij Zelf (Ez 37:22).
Op dit punt zijn we in dit boek aangekomen. Maar er is nog een vijand die moet worden verslagen voordat het vrederijk ten volle kan worden gevestigd. Die vijand wordt in dit en in het volgende hoofdstuk beschreven (Ezechiël 38-39).
Dat deze vijand speciaal is, blijkt uit de uitvoerige beschrijving om duidelijk te maken waarom, waar en hoe God met deze vijand afrekent. In zeven profetieën, telkens ingeleid met “zo zegt de Heere HEERE”, wordt het beeld van de verdelging van deze geheimzinnige vijand getekend: (Ez 38:1-9,10-13,14-16,17-23; Ez 39:1-16,17-24,25-29).
1 - 9 Profetie over Gog
1 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw blik op Gog, het land van Magog, de oppervorst van Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem. 3 Zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zál u, Gog, oppervorst van Mesech en Tubal! 4 Ik zal u omkeren, Ik zal haken in uw kaken slaan en Ik zal [u] doen uittrekken: u, met heel uw leger, paarden en ruiters, allen uitmuntend gekleed, een grote strijdmacht [met] grote en kleine schilden, die allen het zwaard hanteren. 5 Bij hen zijn Perzen, Cusjieten en Puteeërs, allen [met] schild en helm, 6 Gomer met al zijn troepen, Beth-Togarma, [in] het uiterste noorden, met al zijn troepen, vele volken met u. 7 Wees bereid en maak u gereed, u en uw hele strijdmacht, die bij u bijeengekomen is. Wees een wachter voor hen. 8 Na vele dagen zult u gestraft worden. Aan het einde van de jaren zult u komen in een land dat hersteld is van het zwaard, bijeengebracht uit vele volken op de bergen van Israël, die tot een blijvende verwoesting waren geworden. Als zij uitgeleid zijn uit de volken, zullen zij allen onbezorgd wonen. 9 U zult oprukken, u zult komen als een verwoesting; u zult als een wolk zijn en het land bedekken, u en al uw troepen en vele volken met u.
Het woord van de HEERE komt tot Ezechiël (vers 1). Hij moet zijn blik richten op Gog (vers 2). Gog bevindt zich in het land van Magog en is oppervorst van Mesech en Tubal. Magog, Mesech en Tubal zijn volken die afstammen van de zonen van Jafeth, de zoon van Noach (Gn 10:2; 1Kr 1:5). Wie Gog zelf is, is niet duidelijk uit de Schrift af te leiden. Hij woont “in het uiterste noorden” (verzen 6,15). Gog is niet de koning van het noorden van Daniël 11, want die wordt met Assyrië of groot-Syrië verbonden. De koning van het noorden zal Israël niet aanvallen als het in rust in zijn onbeschermde land woont, maar eerder. Gog is een macht die zo vermetel is, om na alles wat er is gebeurd, Israël aan te vallen.
Ook moeten deze Gog en Magog niet worden verwisseld met de Gog en Magog die in Openbaring 20 worden genoemd. Daar zijn het machten die na het vrederijk de opstand organiseren (Op 20:7-9), terwijl het hier in Ezechiël gaat om een aanval bij het begin van het vrederijk. De opstand in Openbaring 20 komt ook niet alleen uit het uiterste noorden, zoals hier in Ezechiël, maar vanuit alle hoeken van de aarde en over de hele breedte ervan. De namen Gog en Magog worden in Openbaring 20 gebruikt omdat die opstand lijkt op de aanval die Ezechiël beschrijft. Ezechiël beschrijft een opstand die plaatsvindt als de Heer Jezus al op aarde aanwezig is en Israël rustig en onbezorgd woont, terwijl er nog enkele vijanden zijn die ook nog onderworpen moeten worden.
De meest aannemelijke verklaring – die in meerdere commentaren te vinden is – is dat met de vijand die Ezechiël beschrijft, Rusland wordt bedoeld. Mijns inziens ondersteunen diverse details in de beschrijving deze verklaring, hoewel er zeker ook enkele details onduidelijk blijven. Bij de overdenking van deze hoofdstukken komen deze details aan de orde.
Wat betreft de namen Mesech en Tubal zegt Roger Liebi in zijn verklaring van dit hoofdstuk het volgende: ‘Mesech en Tubal betekenen de Moskovieten en Tobolskieten. Het gaat hier om de oervolken van de huidige Russen, die 2000 jaar geleden het gebied tussen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee bevolkten.’
Opmerkelijk is dat de HEERE de aanval van Gog op Israël Zelf in gang zet. Hij zál die vorst (vers 3), dat betekent: Hij zal die vorst oordelen. Dat zal Hij doen door hem aan haken in zijn kaken als een beest op onweerstaanbare wijze naar Israël te trekken (vgl. Ez 19:4,9; 29:4). Dat laat onverlet dat deze macht zelf van plan is om op te trekken. Hier zien we dat de HEERE gebruikmaakt van de boosaardige plannen van deze macht, zoals Hij ook gebruikmaakt van de boosaardige plannen van de satan (vgl. 2Sm 24:1; 1Kr 21:1; Js 10:5-19; Hk 1:5-11).
Het grote verschil met de andere vijanden van Gods volk in het verleden is dat Gog geen instrument in Gods hand is om Zijn volk te tuchtigen. Dat is met bijvoorbeeld de Assyriërs in Jesaja en de Babyloniërs in Jeremia wel het geval. Die heidenvolken zijn door God als Zijn tuchtroede voor Zijn volk gebruikt. Wat we bij Gog zien, is dat God deze vijand wil en zal oordelen in Zijn land vanwege alles wat deze vijand Zijn volk heeft aangedaan en wegens zijn verzet en vijandschap tegen Hem.
Dat het initiatief van de HEERE uitgaat, is duidelijk (vers 4). Gog wordt als het ware met geweld tot deze expeditie gedwongen. Er ontstaat een machtig leger, met paarden en ruiters, die indrukwekkende uniformen aan hebben. De soldaten zijn tot de tanden bewapend en bedreven in het hanteren van het zwaard. Van dit leger maken ook soldaten van andere volken deel uit (verzen 5-6). Maar de algehele verantwoordelijkheid ligt bij Gog, die door de HEERE als wachter, in de zin van bewaker, over dit enorme leger wordt aangesteld (vers 7).
De voorbereiding van de expeditie zal geruime tijd, “vele dagen”, in beslag nemen, maar als het zover is, zal Gog gestraft worden. Dat zal gebeuren als hij eindelijk in het herstelde Israël zal aankomen met de bedoeling daar zijn slag te slaan (vers 8). Israël is “aan het einde van de jaren” van omzwervingen uit vele volken bijeengebracht en woont dan op de bergen van zijn land, die door de vorige vijanden zo verwoest zijn, dat het een blijvende verwoesting lijkt te zijn. Nu het volk terug is in zijn land, de vijandige machten zijn geoordeeld en de Messias hen beschermt, wonen ze er onbezorgd. Ezechiël gebruikt de uitdrukking ‘onbezorgd wonen’ (verzen 11,14; Ez 39:26; vgl. Lv 25:18,19; 26:5; 1Kn 4:25) om de Messiaanse zekerheid en veiligheid van het nieuwe Israël van God te beschrijven.
Deze situatie is voor Gog en zijn legers de uitgelezen gelegenheid voor een nietsontziende aanval (vers 9). Ze verbeelden zich het land te overspoelen met hun menigte soldaten en het opnieuw te verwoesten. Hun aanval richt zich op een land dat eeuwenlang onbeschrijflijk heeft geleden en nu eindelijk rust heeft. Uit de hele houding van Gog blijkt zijn verraderlijke geslepenheid en meedogenloosheid.
10 - 13 Overleggingen van Gog
10 Zo zegt de Heere HEERE: Op die dag zal het gebeuren dat er overleggingen in uw hart zullen opkomen en dat u een kwaad plan beramen zult. 11 U zult zeggen: Ik zal optrekken tegen een niet ommuurd land, komen bij [mensen] die rustig [en] onbezorgd wonen, die allen zonder muur en grendel wonen en geen poorten hebben, 12 om roof te plegen, om buit te roven, om u tegen de [nu] bewoonde puinhopen te keren en tegen een volk dat uit de heidenvolken verzameld is, dat vee en bezit verworven heeft, dat in het midden van het land woont. 13 Sjeba, Dedan, de kooplieden van Tarsis en al hun jonge leeuwen zullen tegen u zeggen: Komt u om een roof te plegen? Hebt u uw strijdmacht bijeengebracht om buit te roven, om zilver en goud mee te voeren, om vee en bezit mee te nemen, om een grote roof te plegen?
Voor de tweede keer klinken de woorden “zo zegt de Heere HEERE” (vers 10). De HEERE zegt dat Hij de overleggingen van het hart van Gog kent. Niets is voor Hem verborgen, zelfs niet de diepst verborgen gedachten. Hij weet precies wat Gog zal zeggen over het optrekken tegen Zijn volk (vers 11). Gog is uitstekend op de hoogte van de situatie in Israël, hoe het volk daar volkomen onbeschermd en onbezorgd woont (vgl. Ez 39:26; Jr 49:31; Zc 2:1-5). Hij heeft er alleen geen oog voor dat de HEERE de Beschermer van Zijn volk is.
Daarom maakt hij hoogmoedige plannen voor een rooftocht (vers 12). Hij laat zich leiden door hebzucht. Het is voorstelbaar dat Israël door zijn overwinningen op zijn vijanden na de grote verdrukking een enorm rijk volk is, dat vee en bezit verworven heeft. Dat het volk “in het midden van het land woont”, is letterlijk: het woont op de navel van de aarde (Ez 5:5; vgl. Dt 32:8). Het land is het centrum van de aarde, vanwaar alle zegen voor de hele aarde uitgaat. Het land is geografisch, globaal gesproken, het knooppunt van drie werelddelen: Europa, Azië en Afrika.
Er zijn ook andere volken die wel winst zien in de onderneming van Gog (vers 13). Ze stellen vragen die aantonen waar hun belangstelling naar uitgaat. Deze volken zijn ontkomen aan de oordelen die over de aarde zijn gegaan en zij zijn gespaard gebleven zonder dat het bij hen een innerlijke verandering heeft gebracht.
14 - 16 Gog en zijn bondgenoten
14 Profeteer daarom, mensenkind, en zeg tegen Gog: Zo zegt de Heere HEERE: Zult u het op die dag, wanneer Mijn volk Israël onbezorgd woont, niet te weten komen? 15 U zult uit uw [woon]plaats komen, uit het uiterste noorden, u en vele volken met u, allen ruiters, een grote menigte en een talrijk leger. 16 U zult als een wolk optrekken tegen Mijn volk Israël om het land te bedekken. Het zal gebeuren in later tijd. Dan zal Ik u over Mijn land doen komen, zodat de heidenvolken Mij kennen, wanneer Ik door u, Gog, voor hun ogen geheiligd word.
De boosaardige, maar bij de HEERE bekende overleggingen van Gog zijn aanleiding om Ezechiël opnieuw te gebieden tegen Gog te profeteren (vers 14). Ernstig klinkt voor de derde keer “zo zegt de Heere HEERE” tot Gog. Hij vertelt Gog dat hij op de dag dat hij in Israël zal zijn, te weten zal komen dat de HEERE alles weet en bestuurt.
Dan zal de HEERE hem te kennen geven dat Hij alles weet en heeft geweten en dat deze vijand uit het uiterste noorden is gekomen met een enorm leger om Zijn volk en het land als een wolk te bedekken (verzen 15-16). Ook het tijdstip is bij de HEERE bekend. Het tijdstip is niet alleen bij Hem bekend, maar het is door Hem bepaald. Hij bestuurt alles zo, dat Hij Gog gebruikt om Zichzelf door hem aan de heidenvolken bekend te maken en Zich voor hun ogen te heiligen.
Het Goddelijk voornemen staat boven alles. Bij de uitvoering van Zijn voornemen gebruikt God ook de lage motieven van de mens. Hetzelfde zien we bij wat Jesaja zegt over de inval door Assyrië (Js 10:5-12) en bij wat Habakuk zegt over Babel (Hk 1:5-11). God activeert niet de zondige wil van de mens, maar Hij gebruikt de actieve zondige wil van de mens. Wat Gog bedoelt als een overwinning voor zichzelf, wordt door God gemaakt tot een gelegenheid om Zichzelf te verheerlijken.
17 - 23 Gog geoordeeld door de HEERE
17 Zo zegt de Heere HEERE: Bent u het over wie Ik in vroeger tijd gesproken heb door de dienst van Mijn dienaren, de profeten van Israël, die in die tijd geprofeteerd hebben, jaren[lang], dat Ik u over hen zou brengen? 18 Op die dag zal het gebeuren, op de dag dat Gog over het land van Israël komt, spreekt de Heere HEERE, dat Mijn grimmigheid in Mijn neus zal opstijgen. 19 Want in Mijn na-ijver, in het vuur van Mijn verbolgenheid, heb Ik gesproken: Voorwaar, op die dag zal een zware aardbeving het land van Israël treffen! 20 De vissen in de zee, de vogels in de lucht, de dieren van het veld, al de kruipende dieren die op de aardbodem kruipen, en alle mensen die op de aardbodem zijn, zullen voor Mijn aangezicht beven. De bergen zullen omvergehaald worden, de bergwanden zullen instorten en alle muren zullen op de grond neervallen. 21 Op al Mijn bergen zal Ik een zwaard tegen hem oproepen, spreekt de Heere HEERE. Ieders zwaard zal tegen zijn broeder zijn. 22 Ik zal met hem een rechtszaak voeren door pest en door bloed. Ik zal een [alles] wegspoelende regen, en hagelstenen, vuur en zwavel op hem doen regenen, op zijn troepen en op de vele volken die met hem zijn. 23 Zo zal Ik Mijn grootheid tonen en Mij heiligen en voor de ogen van vele heidenvolken bekend worden. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.
Voor de vierde keer klinken de woorden “zo zegt de Heere HEERE” (vers 17). Gog wordt herinnerd aan een vroeger spreken van de HEERE. We hebben in de Schrift geen gegevens over die profetieën; de naam Gog wordt althans nergens in de profetieën of door profeten genoemd. Het kan betekenen dat hiermee verwezen wordt naar uitspraken van de profeten over het noorden als de richting waaruit het oordeel komt. We kunnen de verwijzing naar wat de profeten hebben gezegd over Rusland, zo opvatten, dat wat de HEERE over en tegen Assyrië heeft gezegd (Js 10:5-34), ook voor Rusland geldt.
We kunnen dat vergelijken met wat de Heer Jezus over Johannes zegt. De Heer noemt hem “Elia die zou komen” (Mt 11:14). Maleachi heeft Elia aangekondigd (Ml 4:5). Die aankondiging gaat met de komst van Johannes in vervulling, want hij is in geestelijk opzicht Elia. Hij heeft bekering gepredikt om het volk klaar te maken voor het ontvangen van de Messias. Maar het volk heeft zich niet bekeerd. Daarom moet Elia nog eens komen. Dat gebeurt bij de komst van de twee getuigen in Jeruzalem in de eindtijd van wie hij er één is (Op 11:3-6). Elia is niet als persoon een van die getuigen, maar een van die getuigen vertoont zijn kenmerken.
Dit zien we bij Rusland die de kenmerken van Assyrië heeft. Er is een sterke verbinding tussen Rusland en Assyrië. Het is zelfs zo, dat Rusland de drijvende kracht achter het optreden van Assyrië is. Dat lezen we in Daniël 8 (Dn 8:21-27), in het bijzonder in de zin: “Zijn kracht zal groot worden, maar niet door eigen kracht” (Dn 8:24). Met "zijn kracht" wordt de kracht van Assyrië bedoeld, en met "niet door eigen kracht" wordt bedoeld dat hij wordt geholpen door de kracht van Rusland.
Er is wel een onderscheid, waarop hierboven al is gewezen, en het is goed dat in dit verband te herhalen. Andere volken, waaronder vooral Assyrië, die tegen Israël zijn opgetrokken, hebben gezegevierd omdat God hen als tuchtmiddel voor Zijn volk heeft gebruikt. Dat de HEERE Magog ofwel Rusland over Zijn land brengt, gebeurt niet als dreigement voor Zijn volk omdat het van Hem is afgeweken, want aan alle afwijking is een einde gekomen. Ze leven nu in vrede in het land onder de zegen en bescherming van hun Messias. Gog wordt niet gebruikt als tuchtmiddel, maar wordt geoordeeld vanwege zijn roofzuchtige begeerten, waarbij hij het bijzonder op Gods volk gemunt heeft.
Op de dag dat Gog in Gods land komt, zal de HEERE in grimmigheid tegen hem ontsteken (vers 18; Ps 18:9,16). In Zijn woede zal Hij het land Israël door een zware aardbeving doen schudden, zodat de opgetrokken legers niet zullen weten waar ze het zoeken moeten (vers 19). De hele natuur zal beven, niet alleen de landdieren en alle mensen, maar ook de vissen in de zee en de vogels in de lucht (vers 20). Elke plaats waar de vijanden beschutting zouden kunnen zoeken, wordt neergehaald. Het zal zo zijn, dat het land alleen zal beven op de plaatsen waar de vijanden zijn, terwijl de rust van Zijn volk niet zal worden verstoord. We zien iets dergelijks bij de plagen die God over Egypte brengt, terwijl Hij Zijn volk dat daar woont, van die plagen vrijwaart (Ex 8:22; 9:4,26; 11:7).
Op al de bergen, die de HEERE “Mijn bergen” noemt, waar de vijanden zich onterecht bevinden, zal Hij het zwaard tegen hen oproepen (vers 21). Dat zal hun eigen zwaard zijn. Hij zal het zwaard zijn dodelijke werk laten verrichten, doordat de vijanden, verdwaasd en verblind door de schrik, elkaar zullen doden (vgl. Ri 7:22; 1Sm 14:20). De pest zal ook uitbreken (vers 22). Daardoor en door het bloed dat het zwaard doet vloeien, zal God Zijn rechtszaak tegen Gog voeren.
Ook zal God Zelf actief deelnemen aan de strijd door vanuit de hemel “een [alles] wegspoelende regen, en hagelstenen, vuur en zwavel” als een regen op hem te laten neerkomen. En niet alleen op hem, maar ook op al zijn troepen en de vele volken die hem op deze expeditie vergezellen.
Met het oordeel over Gog geeft God een laatste bewijs van Zijn grootheid en heiligheid voor de ogen van vele heidenvolken (vers 23). Hierdoor zullen ze allemaal weten dat Hij de HEERE is.
Deze strijd en dit oordeel van de HEERE vinden plaats, wanneer de Heer Jezus al in Jeruzalem is. Een vergelijking met de regeringen van David en Salomo kan helpen deze situatie te begrijpen. David en Salomo zijn samen een beeld van de Heer Jezus. David is een beeld van de Heer Jezus als de lijdende en ook heersende Koning en Salomo is een beeld van Hem als de Vredevorst. Zowel bij David als bij Salomo zien we dat niet alles direct vrede is als zij koning zijn. Ook dan zijn er tegenstanders die overwonnen moeten worden, voordat er werkelijk vrede in het rijk is.
Een andere overweging is, dat Gog zich nooit iets van God en Zijn Christus heeft aangetrokken. Hij heeft het bestaan van God en Christus altijd geloochend en zal dat blijven doen. Hij zal er dan ook totaal niet van onder de indruk zijn dat Christus Zijn troon in Jeruzalem heeft gevestigd. God heeft een paar hoofdstukken terug iets van Edom gezegd wat hierop lijkt. Hij weet dat Edom vermetel beweert: "Wij zullen ze in bezit nemen, al zou de HEERE daar zijn" (Ez 35:10). Zo gelooft Gog domweg niet in Gods opperheerschappij. Voor hem regeert daar slechts een mens, hoewel een mens met een enorme macht. Aangestuurd en verblind door de satan voert hij zijn eigen goddeloze voornemens uit.
Wat God met Rusland doet, doet denken aan wat Hij eens door Elisa met het leger van de koning van Syrië heeft gedaan (2Kn 6:8-23). Het is een vergelijkbare geschiedenis met een volledig tegengesteld einde. De koning van Syrië stuurt een groot leger om één man, Elisa, gevangen te nemen. Op het gebed van Elisa slaat God dat grote leger met blindheid. Vervolgens brengt Elisa dit leger “midden in Samaria” (2Kn 6:20). De koning van Israël wil de vijanden doden, maar Elisa wil dat ze voedsel krijgen en kunnen terugkeren naar hun heer.
In de tijd van Elisa is er genade voor de Syriërs. Die genade is er in de tijd waarover Ezechiël spreekt voor Rusland niet. Zij worden door God “op de bergen van Israël” gebracht (Ez 39:1-2), dat is in het midden van het land, waar onder andere ook Samaria ligt. In dat gebied worden ze door God omgebracht.
Syrië en Rusland zijn in de tijd waarover Ezechiël spreekt nauw aan elkaar verbonden. We zien in onze dagen dat die nauwe band zich steeds duidelijker in het politieke krachtenveld openbaart. De vervulling van de profetie van Ezechiël 38-39 werpt haar schaduw vooruit.