Inleiding
De HEERE is nog niet klaar met Tyrus. Naar aanleiding van de hoogmoed en zelfingenomenheid van Tyrus en de val die daarop volgt, moet Ezechiël een klaaglied aanheffen. Dit klaaglied krijgt in Ezechiël 28 een vervolg met het klaaglied over de koning van Tyrus.
1 - 3 De hoogmoed van Tyrus
1 Het woord van de HEERE kwam tot mij:
2 En u, mensenkind, hef een klaaglied aan over Tyrus,
3 en zeg tegen Tyrus, dat zetelt bij [de] toegangen naar de zee, dat met de volken handeldrijft in veel kustlanden: Zo zegt de Heere HEERE:
Tyrus, ú hebt gezegd:
Ik ben volmaakt in schoonheid.
Het woord van de HEERE komt tot Ezechiël (vers 1). Hij krijgt de opdracht een klaaglied over Tyrus aan te heffen (vers 2). Dat er in plaats van een jubel een klaaglied over de val van Tyrus moet worden aangeheven, laat zien dat God geen behagen heeft in de dood van de zondaar. Ezechiël moet tegen Tyrus zeggen wat de aanleiding voor dit klaaglied is (vers 3). Eerst noemt Hij de plaats van vestiging en dan haar bezigheden. Haar plaats is heel strategisch en haar bezigheden sluiten daarop aan. Tyrus is het centrum van wereldhandel van die dagen.
De ligging en bezigheden van Tyrus dienen maar één ding en dat is de eer en glorie van Tyrus zelf. Vol trots slaat ze zich op de borst en beroemt zich erop “volmaakt in schoonheid” te zijn (vgl. Ez 27:3,4,11; 28:7,12,17). Ze matigt zich eigenschappen aan die God aan Jeruzalem verleent (Ps 48:2-3; Ps 50:2; Ez 16:14). Waar omstanders van Jeruzalem zeggen dat zij “volmaakt van schoonheid” is (Kl 2:15), zegt Tyrus dat over zichzelf. Daarom moet God Tyrus oordelen, want “God weerstaat hoogmoedigen” (Jk 4:6).
4 - 11 Beschrijving van het schip
4 Uw grenzen liggen in het hart van de zeeën.
Zij die u bouwden, maakten uw schoonheid volkomen.
5 [Van] cipressen uit Senir bouwden zij al uw [scheeps]vloeren,
ceders uit Libanon namen zij om masten voor u te maken.
6 [Van] eiken van Basan maakten zij uw roeiriemen,
uw planken maakten zij [van] ivoor,
[ingelegd] in cipressen[hout],
uit de kustlanden van de Kittiërs.
7 Uw zeildoek was van kleurrijk geborduurd fijn linnen uit Egypte,
om als banier voor u te dienen.
Uw dek[tent] was blauwpurper en roodpurper
uit de kustlanden van Elisa.
8 [Als] roeiers had u de inwoners van Sidon en Arvad.
Uw wijzen, Tyrus, [die] in u waren, díe waren uw matrozen.
9 De oudsten van Gebal en zijn wijzen waren bij u.
Zij dichtten de lekken in uw [schepen].
Alle zeeschepen en hun zeelieden kwamen bij u
om handel met u te drijven.
10 Perzen, Lydiërs en Puteeërs dienden in uw leger als uw strijdbare mannen.
Schild en helm hingen zij bij u op. Díe vormden uw sieraad.
11 Arvadieten en Chelekieten waren rondom op uw muren,
en Gammadieten waren op uw torens.
Hun schilden hingen zij rondom aan uw muren.
Díe maakten uw schoonheid volkomen.
In deze verzen beschrijft de HEERE de rijkdom van Tyrus in een gelijkenis. Hij vergelijkt Tyrus en haar ontwikkeling met een prachtig opgetuigd, luxueus schip dat in volle zee vaart met de wind vol in de zeilen. Dit beeld past goed bij de stad die op een rotseiland is gebouwd. Voor de bouw van het schip zijn kosten noch moeiten gespaard om haar “schoonheid volkomen” te maken (vers 4). Het is een prachtig schip. Er is echter een fataal gemis: de HEERE is niet aan boord. Daarom lijdt het ook schipbreuk, ondanks alle degelijke en fraaie materialen en alle vakbekwame stuurlui en ‘onderhoudstechnici’.
Het hout voor de vloeren komt van cipressen uit Senir (vers 5). De masten zijn gemaakt van cederhout uit Libanon. Cederhout is door koning Salomo gebruikt voor de betimmering van de binnenmuren van de tempel en voor de bouw van zijn eigen huis (1Kn 6:15; 7:2). Alle bouwmaterialen worden met zorg uitgekozen en gebruikt. Voor de roeiriemen is eikenhout uit Basan gebruikt, terwijl voor de planken ivoor wordt gebruikt, dat wordt ingelegd in cipressenhout afkomstig uit de kustlanden van de Kittiërs (vers 6).
Voor de zeilen wordt het beroemde Egyptische linnen gebruikt (vers 7). Dat kleurrijk geborduurd fijn linnen wordt normaal gebruikt voor kostbare kleding. Het maakt de zeilen tot een banier, een sierlijk wapperende vlag, die de voornaamheid van het schip vergroot. De dektenten of kajuiten, de slaapplaatsen voor de gewone matroos, zijn ook voorzien van de schitterendste stoffen uit de kustlanden van Elisa.
Ook de roeiers zijn met zorg geworven (vers 8). De inwoners van Sidon en Arvad staan in die tijd bekend als uitnemende zeelieden. De matrozen zijn mannen die met wijsheid de zeeën bevaren. Zij kennen als geen ander de beste vaarroutes. Ook de onderhoudsdienst aan boord bestaat uit ervaren en vakbekwame mensen (vers 9). Als er een lek is, weten zij dat direct en afdoende te dichten. Alle zeeschepen en hun bemanning willen maar wat graag langszij komen om met het vlaggenschip Tyrus handel te drijven. Om de florerende handel en welvaart te beschermen heeft Tyrus ook soldaten in dienst (verzen 10-11). Daarmee menen ze hun volkomen schoonheid zeker te stellen.
12 - 25 De handelsbetrekkingen
12 Tarsis deed zaken met u vanwege de overvloed aan allerlei bezittingen: voor zilver, ijzer, tin en lood verhandelden zij uw waren.
13 Javan, Tubal en Mesech, díe waren uw handelaars. Zij leverden u slaven en koperen voorwerpen als handelswaar.
14 Uit Beth-Togarma leverde men [werk]paarden, rijpaarden en muildieren voor uw waren.
15 De Dedanieten dreven handel voor u. Veel kustlanden [verkochten] uw handelswaar. Ivoren slagtanden en ebbenhout gaven zij u als schatting terug.
16 Syrië deed zaken met u vanwege het vele werk dat u leverde. Smaragden, roodpurper, en kleurrijk geborduurd werk, fijn linnen, koraal en robijnen leverden zij voor uw waren.
17 Juda en het land Israël, díe waren uw handelaars in tarwe van Minnit, fijn meel, honing, olie en balsem, [die] zij als handelswaar aan u leverden.
18 Damascus deed zaken met u vanwege het vele werk dat u leverde, vanwege de veelheid van allerlei bezittingen: wijn uit Chelbon en witte wol.
19 Vedan en Javan leverden u handelswaar uit Uzal. Smeedijzer, kassia en kalmoes behoorden tot uw handelswaar.
20 Dedan was uw handelaar in zadelkleden voor het [paard]rijden.
21 Arabië en alle vorsten van Kedar, die deden zaken met u in lammeren, rammen en bokken. Daarin deden zij zaken met u.
22 De handelaars van Sjeba en Raëma, díe waren uw handelaars in de allerbeste specerijen. Allerlei edelstenen en goud leverden zij [u] als uw waren.
23 Haran, Kanne en Eden, de handelaars van Sjeba, Assur [en] Kilmad dreven handel met u.
24 Zij waren op uw markten uw handelaars in pronkgewaden, in blauwpurperen mantels, [voorzien van] kleurrijk borduurwerk, in kleden van tweekleurige stof en in stevig gevlochten touwen.
25 De schepen van Tarsis vervoerden uw handelswaar voor u.
Zo lag u vol en zeer zwaar bevracht
in het hart van de zeeën.
In deze verzen wordt een indrukwekkende lijst gegeven van landen en steden waarmee Tyrus handelsbetrekkingen heeft gehad. Het laat de enorme invloed van Tyrus in een wijde omtrek zien. Midden in die lijst staan ook Juda en Israël (vers 17). De handelswaar bestaat uit alle mogelijke goederen waaraan maar iets te verdienen is, zoals voedsel, specerijen, stoffen, (edel)metalen, dieren en zelfs mensen (vgl. Op 18:3).
Handel als bezigheid of beroep is niet verkeerd. De Heer Jezus spoort ons aan om met onze middelen handel te drijven (Lk 19:12-13). Dat geldt zowel in stoffelijk als in geestelijk opzicht. Voor ons gaat het erom dat we “geen schatten op de aarde” verzamelen, maar dat we “schatten in [de] hemel” verzamelen (Mt 6:19-20).
De hele indrukwekkende tentoonstelling van luxe en welvaart in de bovenstaande verzen lijkt aan te geven dat niets het geluk van Tyrus kan verstoren. Haar welvaart kan alleen maar meer en beter worden. Tyrus zal echter ervaren hoe dwaas het is om op de onzekerheid van de rijkdom te vertrouwen (1Tm 6:17a). Die dwaasheid zien we ook in de wereld, waar hoog wordt ingezet op economische groei. Het streven naar meer wordt een keer genadeloos afgestraft.
We zien in de gedetailleerde opsomming van handelsactiviteiten dat God alle wegen en alle handelingen van Tyrus kent. Hij weet waar ze is geweest en wat ze daar heeft gedaan. In de opsomming houdt Hij Tyrus voor dat Hij alles heeft gezien en ook dat ze alles puur uit eigen belang heeft gedaan en met een houding alsof zij God is. Zo zal God ieder mens confronteren met zijn daden en met zijn gezindheid en hem in overeenstemming daarmee oordelen (Op 20:12).
26 - 36 De schipbreuk
26 Uw roeiers hebben u gebracht
op grote wateren,
de oostenwind heeft u gebroken
in het hart van de zeeën.
27 Uw bezittingen, uw waren, uw handelswaar, uw zeelieden, uw matrozen, zij die de lekken in uw [schepen] dichtten, zij die handel met u dreven, al uw strijdbare mannen die bij u waren, [samen] met heel uw menigte, die in uw midden is, zullen vallen in het hart van de zeeën op de dag van uw val.
28 Voor het geluid van het geschreeuw van uw matrozen
beven de opgezweepte golven.
29 Allen die roeiriemen vastgrijpen,
dalen af uit hun schepen.
Zeelieden, alle matrozen van de zee:
zij staan aan land.
30 Zij laten hun stem over u horen,
bitter schreeuwen zij,
stof werpen zij op hun hoofd,
zij wentelen zich in de as.
31 Vanwege u scheren zij zich helemaal kaal
en omgorden zij zich met rouwgewaden.
Zij bewenen u, bitter van ziel,
[met] een bittere rouwklacht.
32 Jammerend zullen zij een klaaglied over u aanheffen
en een weeklacht over u zingen:
Wie was als Tyrus, als de verwoeste,
in het midden van de zee?
33 Toen uw waren van overzee kwamen,
verzadigde u veel volken.
Met uw vele bezittingen en uw handelswaar
maakte u de koningen van de aarde rijk.
34 Nu ligt u in de waterdiepten,
gebroken door de zeeën;
uw handelswaar en heel uw menigte
zijn uit uw midden weggevallen.
35 Alle bewoners van de kustlanden zijn ontzet over u,
en hun koningen rijzen de haren te berge,
[hun] gezichten staan verwrongen.
36 Zij die zaken doen onder de volken,
sissen [van afschuw] over u.
U bent een voorwerp van verschrikking geworden,
en u zult niet [meer] bestaan tot in eeuwigheid.
De HEERE gebruikt in deze verzen het beeld van het schip voor Tyrus ook om het oordeel over haar voor te stellen. De ondergang van Tyrus wordt voorgesteld door een schipbreuk die veroorzaakt is door een oostenwind (vers 26). De oostenwind is een beeld van Nebukadrezar die komt om Tyrus te verwoesten. De tegenstelling in dit vers is treffend. Het eerste deel beschrijft de handelingen van de mens, waar de roeiers van Tyrus toe in staat waren. In het tweede deel zien we Gods hand die in oordeel over Tyrus komt dat haar precies in het hart van haar trots treft.
Door de schipbreuk zullen het schip en de hele lading vergaan (vers 27). Er zal radeloosheid zijn bij allen die zich op het schip voor de welvaart van Tyrus hebben ingezet (verzen 28-34). Het zal ontzetting veroorzaken bij allen die met haar handel hebben gedreven (vers 35), terwijl de concurrenten met leedvermaak hun afschuw tonen (vers 36).
De wijzen van Tyrus (vers 8) die het schip hebben bestuurd, hebben de schipbreuk niet kunnen voorkomen. Alleen God kan wijsheid geven om door dit leven te gaan zonder dat er schipbreuk wordt geleden. In geestelijke zin kunnen christenen schipbreuk lijden aangaande hun geloof als ze een goed geweten van zich stoten (1Tm 1:19; Hd 24:16).
Het geloof zal schipbreuk lijden als de materiële welvaart ons in haar greep krijgt en we ons geweten het zwijgen opleggen. Economische groei is ook vandaag het hoogste doel in het leven van talloze mensen. Dat voert tot een leven van onafhankelijkheid van God, wat in wezen hoogmoed is. En “hoogmoed komt vóór de val” (Sp 16:18).