Inleiding
Met dit hoofdstuk begint het derde onderdeel van het grote tweede deel. Dit onderdeel, dat Ezechiël 12-17 omvat, stelt de zonden van de leiders aan de kaak. Dit hoofdstuk gaat in op de valse profetieën die in omloop zijn dat de bevrijding van Jeruzalem spoedig zal gebeuren en dat de ballingen spoedig zullen terugkeren. Het onderwijs van deze hoofdstukken rekent met dit valse optimisme af.
1 - 7 De ballingschap uitgebeeld
1 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 2 Mensenkind, u woont te midden van een ongehoorzaam huis. Zij hebben ogen om te zien, maar zij kijken niet, zij hebben oren om te horen, maar zij luisteren niet, want zij zijn een opstandig huis! 3 En u, mensenkind, maak voor uzelf bagage voor de ballingschap gereed en ga voor hun ogen overdag in ballingschap: voor hun ogen moet u vanuit uw [woon]plaats naar een andere plaats in ballingschap gaan. Misschien zullen zij inzien dat zij een opstandig huis zijn. 4 Overdag moet u voor hun ogen uw bagage als bagage voor ballingschap naar buiten brengen. Zelf moet u dan voor hun ogen 's avonds naar buiten gaan, zoals ballingen wegtrekken. 5 Breek voor uzelf voor hun ogen door de muur heen en breng daar [alles] door naar buiten. 6 U moet het voor hun ogen op [uw] schouder dragen. In het donker moet u het naar buiten brengen. Uw gezicht moet u bedekken, zodat u het land niet kunt zien, want Ik heb u als wonderteken gegeven voor het huis van Israël. 7 Toen deed ik precies zoals mij geboden was. Overdag bracht ik mijn bagage naar buiten als bagage voor ballingschap en 's avonds brak ik voor mijzelf met de hand door de muur heen. In het donker bracht ik [alles] naar buiten [en] droeg ik het voor hun ogen op [mijn] schouder.
Vanaf het begin heeft de HEERE Ezechiël erop voorbereid dat de weggevoerden van Zijn volk als geheel niet naar Zijn Woord zullen luisteren (Ez 2:3-8; 3:7-9). Hier bevestigt Hij dat opnieuw (verzen 1-2). Als geheel zijn zij “een ongehoorzaam huis”. Hun ogen zijn blind voor hun zonden en hun oren zijn gesloten voor Gods Woord. De oorzaak daarvan is hun opstandigheid, zij zijn “een opstandig huis”.
Toch moet Ezechiël hun Gods boodschap overbrengen. Hij moet dat doen door zichtbare tekenhandelingen en een hoorbare verklaring daarvan. Hij moet een balling uitbeelden (vers 3). Dat zou ertoe kunnen leiden dat zij “misschien zullen … inzien dat zij een opstandig huis zijn”. Het woord “misschien” geeft ruimte voor een sprankje hoop dat er toch een enkeling zal zijn die zal luisteren.
Het bevel van de HEERE voor dit optreden van Ezechiël toont Zijn grote goedertierenheid dat Hij zulke middelen gebruikt om de aandacht van het opstandige volk te trekken. Hij zegt tegen Ezechiël wat hij moet meenemen, wat hij daarmee moet doen en dat hij naar een andere plaats moet gaan. Ezechiël moet alles doen “voor hun ogen”, een uitdrukking die in de verzen 3-7 zeven keer voorkomt.
Ezechiël moet het toneelstuk in twee bedrijven opvoeren, één bedrijf overdag en het andere ’s nachts. Het eerste bedrijf, overdag, bestaat eruit dat hij voor hun ogen “de bagage voor ballingen”, dat wil zeggen niet meer dan het allernodigste, uit huis naar buiten moet brengen (vers 4a; vgl. Jr 46:19). De opvoering van het tweede bedrijf vindt ’s nachts plaats (vers 4b). Terwijl de ballingen staan toe te kijken, moet hij ’s avonds zelf naar buiten komen en wegtrekken, zoals ballingen wegtrekken.
Om het op een echte vlucht te laten lijken moet hij door de muur heen breken om een vluchtweg te maken en daardoor alles naar buiten brengen (vers 5). Daarvoor moet hij alles op zijn schouder dragen, zoals ballingen dat doen (vers 6). Het moet ’s nachts gebeuren. Ook moet hij zijn gezicht bedekken, zoals mensen dat doen die niet herkend willen worden. Tevens is het een teken dat hij het land niet ziet, want hij vertrekt eruit. Zo zullen ook zij, die nu nog in Jeruzalem wonen, het land niet meer zien waaruit ze als ballingen zullen worden weggevoerd.
De HEERE heeft Ezechiël als een wonderteken gegeven. In dit wonderteken wordt niet alleen de toekomst bekendgemaakt, maar het laat ook zien hoe die er uitziet. In en tijdens het optreden van Ezechiël wordt de toekomst heden. Wat gaat gebeuren, wordt in het wonderteken in werkelijkheid gezien.
Ezechiël doet “precies” wat de HEERE hem heeft geboden (vers 7), hoewel hij mogelijk zelf ook nog niet heeft begrepen wat het betekent. Het bewijst de volkomen gehoorzaamheid van de profeet. Hij doet letterlijk wat de HEERE hem heeft gezegd. Al zijn handelingen worden nog een keer beschreven, behalve het bedekken van zijn gezicht. Zo staat hij daar te wachten op nadere instructies. Die komen ’s morgens. De HEERE geeft hem in de volgende verzen de verklaring, die hij ook moet doorgeven.
8 - 16 De ballingschap van de koning
8 's Morgens kwam het woord van de HEERE tot mij: 9 Mensenkind, heeft het huis van Israël, dat opstandige huis, niet tegen u gezegd: Wat bent u aan het doen? 10 Zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Deze last geldt de vorst in Jeruzalem en heel het huis van Israël, dat in hun midden is. 11 Zeg: Ik ben uw wonderteken. Zoals ik gedaan heb, zo zal met hen gedaan worden: zij zullen door ballingschap in gevangenschap gaan. 12 En de vorst die in hun midden is, zal [de bagage] op [zijn] schouder dragen, in het donker, en naar buiten gaan. Zij zullen door de muur heen breken om [hem] erdoor naar buiten te brengen. Hij zal zijn gezicht bedekken om niet met [eigen] ogen het land te zien. 13 Ik zal Mijn net over hem uitspreiden, zodat hij in Mijn vangnet gevangen raakt. Ik zal hem brengen naar Babel, het land van de Chaldeeën, maar [ook] dat zal hij niet zien, hoewel hij daar zal sterven. 14 En allen die rondom hem zijn [als] zijn hulp, en al zijn troepen, zal Ik over alle wind[streken] verstrooien. Achter hen zal Ik het zwaard trekken. 15 Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik hen onder de heidenvolken verspreid en hen in die landen verstrooi. 16 Maar Ik zal uit hen een [klein] aantal mannen doen overblijven van het zwaard, van de honger en van de pest, zodat zij al hun gruweldaden kunnen vertellen onder de heidenvolken waar zij komen. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.
Als Ezechiël zijn toneelstuk heeft opgevoerd, komt de volgende morgen het woord van de HEERE tot hem (vers 8). De HEERE is als het ware benieuwd naar de reactie van het volk (vers 9). Hoe hebben ze op de voorstelling gereageerd? Hebben ze Ezechiël ook naar de betekenis gevraagd? Of ze het nu wel of niet gedaan hebben, in elk geval moet Ezechiël gaan vertellen wat hij met zijn opvoering heeft willen duidelijk maken (vers 10). Wat hij heeft uitgebeeld, is een last die geldt voor de vorst in Jeruzalem en heel het huis van Israël in Jeruzalem. Hij moet in duidelijke woorden zeggen dat hij een wonderteken is en dat wat hij heeft uitgebeeld, in werkelijkheid zal gebeuren met de vorst en de inwoners van Jeruzalem (vers 11).
Ezechiël zegt dat hij in zijn opvoering vooral heeft uitgebeeld wat er met de vorst zal gebeuren (vers 12). Die vorst is Zedekia. Enkele jaren later zal wat Ezechiël heeft uitgebeeld en hier nog eens wordt beschreven letterlijk met Zedekia gebeuren (2Kn 25:1-7; Jr 39:1-10; 52:4-11). Zedekia vlucht ‘s nachts door de muur. Maar de soldaten van de koning van Babel achtervolgen hem en grijpen hem. Zo spreidt de HEERE Zijn net over hem en neemt hem gevangen (vers 13). Het is geen domme pech dat Zedekia gegrepen wordt.
Zedekia wordt naar Ribla gebracht en daar worden hem zijn ogen uitgestoken. Daarna voeren de Chaldeeën hem naar Babel, maar hij kan dat land niet zien omdat hij blind is. Daar, in Babel, sterft hij. Zij die hem hebben geholpen bij zijn vlucht, worden door de HEERE over alle windstreken verstrooid en zullen daar door het zwaard vallen (vers 14). Door hun verspreiding en verstrooiing zullen ze weten dat Hij de HEERE is (vers 15).
De dramatische verovering van Jeruzalem en de uitroeiing van de inwoners ervan, zal geen definitief einde aan de inwoners maken (vers 16). De HEERE zal een klein aantal mannen in leven laten. Hij laat hen in leven, opdat zij de heidenvolken kunnen vertellen waarom hun dit alles is overkomen (vgl. Ez 14:21-22; 33:21). Het is de boodschap voor iedereen dat God het kwaad straft, hoelang het oordeel ook op zich laat wachten omdat Hij lankmoedig is. Het is dwaasheid om het eeuwig oordeel te loochenen als er zoveel bewijzen zijn dat God het kwaad straft.
We kunnen nog wel een les trekken uit het toneelstuk dat Ezechiël heeft opgevoerd. Is ons leven in overeenstemming met wat hij heeft laten zien? Hebben wij alleen het allernodigste en staan wij klaar om naar een andere plaats te gaan (1Pt 1:13). Voor ons is het niet een vertrek om in ballingschap te gaan, maar naar het Vaderhuis. Misschien dat mensen ons dan zullen vragen waarom we leven zoals we doen. Dan kunnen we hen wijzen op de toorn van God die over de wereld komt en op de Heiland Die daarvan kan en wil redden (1Th 1:9). We kunnen dan getuigenis geven van de hoop die in ons is (1Pt 3:15).
17 - 20 Eten en drinken in angst
17 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 18 Mensenkind, uw brood zult u eten met beving en uw water zult u drinken met siddering en vol bezorgdheid. 19 U moet tegen de bevolking van het land zeggen: Zo zegt de Heere HEERE over de inwoners van Jeruzalem in het land van Israël: Hun brood zullen zij vol bezorgdheid eten en met ontzetting zullen zij hun water drinken, omdat hun land een wildernis zal worden, [ontdaan] van al wat het bevat, vanwege het geweld van allen die het bewonen. 20 De bewoonde steden zullen verwoest worden en het land zal een woestenij worden. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben.
Ezechiël krijgt de opdracht van de HEERE om een tweede symbolische handeling uit te voeren (verzen 17-18). Hij moet een nieuw drama opvoeren. Hij moet zijn brood met beving eten en zijn water met siddering en vol bezorgdheid drinken. De verklaring daarvan moet hij meedelen aan de bevolking van het land, dat zijn de medeballingen in Babel. Door de wijze waarop hij zijn brood eet en zijn water drinkt, beeldt hij de honger en dorst en de geestelijke situatie uit die er in Jeruzalem zal zijn door de belegering van Nebukadrezar. Die situatie zal er ook daarna nog zijn, als slechts enkelen in de stad zijn achtergelaten (vers 19).
Ze zullen onder voortdurende bedreiging en spanning het karige rantsoen aan brood en water tot zich nemen. “Bezorgdheid” en “ontzetting” wijzen op de angst die de komende tijd zal kenmerken. De oorzaak van deze situatie is het geweld dat in de stad heerst. Iedereen is uit op eigen voordeel en zoekt dat ten koste van anderen. Het resultaat is de verwoesting van de bewoonde steden en het tot een woestenij worden van het land (vers 20). Zo zal bekend worden dat Hij de HEERE is, omdat ze op een andere manier niet naar Hem hebben willen luisteren.
21 - 28 Verachting van de ware profetie
21 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 22 Mensenkind, wat is dat voor een spreekwoord [daar] bij u in het land van Israël: De dagen verstrijken en elk visioen gaat verloren? 23 Daarom, zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Ik zal dit spreekwoord doen ophouden, zodat men het in Israël niet meer als spreekwoord blijft gebruiken. Spreek daarentegen tot hen: De dagen zijn genaderd en de inhoud van elk visioen! 24 Want te midden van het huis van Israël zal er geen enkel vals visioen of vleiende waarzegging meer zijn. 25 Want Ík, de HEERE, zal spreken. Het woord dat Ik zal spreken, zal in vervulling gaan. Het wordt niet langer uitgesteld, want in uw dagen, opstandig huis, zal Ik een woord spreken en het ten uitvoer brengen, spreekt de Heere HEERE. 26 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 27 Mensenkind, zie, die van het huis van Israël zeggen: Het visioen dat hij ziet, geldt voor over vele dagen, hij profeteert over verre tijden. 28 Daarom, zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Geen van Mijn woorden zal nog uitgesteld worden. Het woord dat Ik gesproken heb, zal in vervulling gaan, spreekt de Heere HEERE.
Het woord van de HEERE komt weer tot Ezechiël als “mensenkind” (verzen 21-22). De HEERE wijst hem op de reactie van Zijn volk dat zich “in het land van Israël” bevindt op de profetieën die Hij heeft uitgesproken. Ze reageren met afwijzing en zeggen dat de profetie niet in vervulling gaat (Jr 17:15; Am 6:3; Js 5:19). De dagen gaan maar door en er gebeurt niets van wat is aangekondigd. Ze geloven er gewoon niet in dat gaat gebeuren wat de profeten in de Naam van de HEERE aan hen hebben voorgehouden.
Ezechiël moet hun zeggen, in de Naam van de Heere HEERE, dat Hij hun spottende opmerkingen zal laten stoppen (vers 23; vgl. 2Pt 3:3-4). Het lachen zal hun vergaan. De dagen die zijn aangekondigd en de profetie die is aangekondigd voor die dagen, zijn dichtbij. De tijd van de vervulling van het profetische woord is nabij. Dan is het voorbij met alle leugenprofetie die in wezen “vleiende waarzeggerij” is, ofwel een demonische activiteit (vers 24). Tijdens het leven van de leugenprofeten zal God Zijn woord in vervulling laten gaan en Hij zal het opstandige huis straffen (vers 25). Dan wordt de leugenprofetie openlijk gelogenstraft. De HEERE zal spreken en Zijn spreken is de garantie dat het gebeurt.
Het woord van de HEERE komt nog een keer tot Ezechiël over de houding van het volk tegenover de profetie (verzen 26-27). Er zijn ook mensen van het huis van Israël die zeggen dat het nog wel heel lang zal duren voordat zal gebeuren wat de HEERE heeft voorzegd. Dat is een andere houding dan die van de vorige categorie mensen. Zij loochenen de profetie niet, maar schuiven de vervulling ervan op de lange baan. De profetie heeft op hun leven geen effect. Het zal hun tijd wel duren. Ze laten zich niet door Gods Woord verontrusten en tot bekering brengen, maar gaan verder met hun goddeloze leven (Pr 8:11). Ook zij krijgen te horen dat geen van de woorden van de HEERE nog zullen worden uitgesteld (vers 28). Het woord dat de HEERE heeft gesproken, zal in vervulling gaan.
Voor ons is het gevaar van de tweede houding ook groot. We geloven wel in wat Gods Woord over de toekomst zegt, maar de profetie heeft weinig effect op ons leven. Het is dringend nodig ons met de profetie van Gods Woord bezig te houden, zodat we zien dat de komst van Christus dichtbij is. Als we ons bezighouden met de profetie, gaat de morgenster op in onze harten (2Pt 1:19) en weten we dat “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2), dat is de Heer Jezus, spoedig zal verschijnen.
Het zal ons ook losmaken van de wereld en zijn dingen. De wereld is vol afgoderij, goddeloosheid en immoraliteit. Het oordeel kan niet lang meer op zich laten wachten. Laten wij niet zijn als de slechte dienaar die in zijn hart zegt: ‘Mijn heer wacht met te komen’ en zich vervolgens slecht gaat gedragen (Mt 24:48-51). Laten we uitzien naar de komst van de Heer Jezus als mensen die op hun Heer wachten en van wie de lampen brandend zijn en een helder licht laten stralen (Lk 12:35-36).