Inleiding
Dit hoofdstuk heeft twee oordeelsaankondigingen: het oordeel over Egypte (verzen 1-19) en het oordeel over de farao (verzen 20-26). Het eerste gedeelte kan in tweeën worden gedeeld: de verzen 1-12 gaan over de oordeelsdag voor heel Egypte; de verzen 13-19 gaan over het oordeel over de afzonderlijke steden van Egypte.
1 - 12 De oordeelsdag over Egypte
1 Het woord van de HEERE kwam tot mij:
2 Mensenkind, profeteer en zeg: Zo zegt de Heere HEERE:
Weeklaag: Ach, die dag!
3 Want nabij is de dag, ja, nabij is de dag van de HEERE.
Het is een dag van wolken;
de tijd van de heidenvolken zal komen!
4 Het zwaard zal in Egypte komen,
pijnscheuten zullen Cusj bevangen,
als er dodelijk gewonden in Egypte vallen,
men zijn overvloed meeneemt
en zijn fundamenten afbreekt.
5 Cusj, Put en Lud, en alle mensen van allerlei herkomst,
Kub en de zonen van het land van het verbond
zullen met hen door het zwaard vallen.
6 Zo zegt de HEERE: Zij die Egypte ondersteunden, zullen vallen,
zijn sterke trots zal wegzinken.
Van Migdol [tot] Syene
zullen zij daar vallen door het zwaard,
spreekt de Heere HEERE.
7 Zij zullen verwoest te midden van verwoeste landen liggen.
Zijn steden zullen te midden van verwoeste steden liggen.
8 Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik Egypte aan het vuur prijsgeef en al zijn helpers vermorzeld worden.
9 Op die dag zullen gezanten van voor Mijn aangezicht in schepen uitvaren om het onbezorgde Cusj schrik aan te jagen. Pijnscheuten zullen hen bevangen [als] op de dag van Egypte, want zie, het komt!
10 Zo zegt de Heere HEERE: Ja, Ik zal de menigte van Egypte doen ophouden door de hand van Nebukadrezar, de koning van Babel.
11 Hij en zijn volk met hem, de gewelddadigste van de heidenvolken, [die] meegebracht zijn om het land te gronde te richten, zullen hun zwaarden tegen Egypte trekken en het land vullen met gesneuvelden.
12 Ik zal de rivieren droogleggen en het land overleveren in de hand van kwaaddoeners. Ik zal het land en al wat het bevat, verwoesten door de hand van vreemden. Ík, de HEERE, heb gesproken.
Het woord van de HEERE komt tot Ezechiël (vers 1). Hij krijgt de opdracht te weeklagen over de oordeelsdag die namens de HEERE over Egypte komt (vers 2). Die oordeelsdag wordt “de dag van de HEERE” genoemd (vers 3) en wordt als “nabij” gezien. Met deze uitdrukking wordt gewoonlijk de periode aangeduid die begint met het openlijk in handen nemen door de Heer Jezus van Zijn gezag en die uitmondt in het vrederijk. In engere zin ziet de dag van de HEERE op de eerste tijd van die periode, als Hij de wereld begint te oordelen, dat is na de opname van de gemeente en dan met name de tijd van de grote verdrukking.
Het oordeel over Egypte doet aan die dag denken en wijst ernaar vooruit. De donkere wolken duiden op zware onweersbuien en symboliseren de tijd van de aanstaande oordelen over de heidenvolken.
Het zwaard van de koning van Babel zal over Egypte komen wanneer de legers van Nebukadrezar Egypte binnenvallen (vers 4). Hij zal velen met het zwaard doden. De slachting zal zo hevig zijn, dat het zuidelijk van Egypte gelegen Cusj door pijnscheuten zal worden bevangen wanneer de boodschap hen bereikt. Nebukadrezar zal Egypte van zijn overvloed beroven en zijn fundamenten afbreken, waardoor wederopbouw van het land niet mogelijk is.
Nebukadrezar zal ook afrekenen met mensen uit allerlei landen die Egypte steunen (vers 5). Waarschijnlijk kunnen we hierbij denken aan huursoldaten uit die landen die Egypte heeft ingehuurd om sterker te staan tegen de koning van Babel. Met “de zonen uit het land van het verbond” worden mogelijk de naar Egypte gevluchte Judeeërs bedoeld. Maar allen “die Egypte ondersteunden, zullen vallen” (vers 6). De trots van Egypte zal wegzinken en verdwijnen. Het land en de steden van Egypte zullen verwoest worden (vers 7).
De HEERE zal Egypte aan het vuur van de verwoesting prijsgeven (vers 8). Allen die Egypte helpen, zullen vermorzeld worden. Zo zullen ze weten dat Hij de HEERE is. Hij handelt met hen, waarbij Hij Nebukadrezar als Zijn werktuig gebruikt. De gevluchte Egyptenaren zullen als ware gezanten van de HEERE in schepen uitvaren naar buurlanden om te vertellen wat hun is overkomen van de HEERE (vers 9). Het bericht van “de dag van Egypte”, dat is de dag dat het oordeel over Egypte komt – en die dag zal zeker komen! –, zal schrik en verlammende pijnscheuten veroorzaken bij allen die ervan horen.
Het instrument dat de HEERE zal gebruiken om Egypte te oordelen, is Nebukadrezar, de koning van Babel (vers 10). Die zal een einde maken aan de menigte van Egypte. De legers van Nebukadrezar bestaan uit de gewelddadigste mensen uit de door hem overwonnen heidenvolken (vers 11). De samenstelling van zijn leger staat garant voor een meedogenloze slachtpartij, waardoor het land te gronde wordt gericht en met gesneuvelden gevuld zal zijn.
Met “de … kwaaddoeners” en “de … vreemden” worden de Babyloniërs bedoeld (vers 12). De HEERE gebruikt hun “hand” om verwoesting over Egypte te brengen. Zij zullen de rivieren, de Nijlarmen, droogleggen. Deze rivieren zorgen voor de vruchtbaarheid van het land. Als het water niet meer over het land kan worden gebracht, zal het verdorren en tot een woestijn worden. Zij zullen “het land en al wat het bevat, verwoesten”. Zo zal het gebeuren, want Hij, de HEERE, heeft het gesproken.
13 - 19 Oordeel over de steden van Egypte
13 Zo zegt de Heere HEERE: Ik zal de stinkgoden vernielen en de afgoden uit Nof wegdoen. Er zal geen vorst meer uit het land Egypte komen. Ik zal vrees in het land Egypte geven.
14 Ik zal Pathros verwoesten,
Zoan aan het vuur prijsgeven
en strafgerichten voltrekken over No.
15 Ik zal Mijn grimmigheid uitstorten over Sin, de vesting van Egypte.
Ik zal de menigte van No uitroeien.
16 Egypte zal Ik aan het vuur prijsgeven:
Sin zal ineenkrimpen [van pijn].
No zal opengescheurd worden
en Nof zal dagelijks in nood zijn.
17 De jonge mannen van Aven en Pi-Beseth zullen door het zwaard vallen
en de [jonge vrouwen] zullen in gevangenschap gaan.
18 En in Tachpanhes zal de dag ingehouden worden,
als Ik de jukken van Egypte daar breek
en zijn sterke trots er doe ophouden.
Een wolk zal hem bedekken,
en zijn dochters zullen in gevangenschap gaan.
19 Zo zal Ik strafgerichten over Egypte voltrekken. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.
Vanaf vers 13 gaat het over het oordeel over de steden van Egypte. Elke stad heeft zijn eigen goden en tempels. De HEERE laat zien dat geen enkele god in Egypte machtig genoeg is om het tegen Hem op te nemen. Hij laat ook zien dat Hij anders is dan de andere goden, omdat Jeruzalem is verwoest en Hij desondanks de macht heeft om Egypte te verwoesten.
Hij begint met een woord over de vernietiging van “de stinkgoden” en “de afgoden” (vers 13). De Egyptenaren steunen op deze goden, zoals ook Gods volk dat heeft gedaan. De waardeloosheid van deze goden blijkt. De dwaasheid om erop te vertrouwen wordt aangetoond. Als de afgoden verdwenen zijn, zullen de Egyptenaren geen demonen meer raadplegen. Ook zal er geen menselijke leiding, “vorst”, meer zijn, want ook de vorsten zijn gedood. Die situatie zal vrees veroorzaken in Egypte, een vrees die God op dat volk zal leggen, wat Zijn verhevenheid boven dat volk nog meer nadruk geeft.
In de verzen 14-18 worden diverse Egyptische steden genoemd die speciale voorwerpen van Gods oordeel zijn. God gebruikt een grote verscheidenheid aan woorden om uitdrukking te geven aan wat Hij zal doen en wat het zal veroorzaken. Er is in deze verzen sprake van:
1. verwoesten (vgl. Lv 26:32; Hs 2:11),
2. aan het vuur prijsgeven (Ez 30:14,16),
3. strafgerichten voltrekken (Ez 30:14,19),
4. grimmigheid uitstorten (Ez 14:19; 30:15),
5. uitroeien (Ez 14:13,17; 21:3; 25:13,16; 29:8; 30:15; 35:7),
6. ineenkrimpen (Js 26:17; Ez 30:16),
7. opengescheurd worden,
8. dagelijks in nood zijn,
9. door het zwaard vallen (Ez 5:12; 17:21; 30:17; 33:27),
10. in gevangenschap gaan (Ez 30:17-18).
“Sin”, dé vesting van Egypte (vers 15), maakt geen indruk op Nebukadrezar, evenmin als een menigte of jeugdige kracht of jeugdige schoonheid (vers 17). Hij zal het juk van de macht verbreken waarmee Egypte andere landen aan zich heeft onderworpen (vers 18). Van de “sterke trots” van Egypte zal niets overblijven. Over Egypte zal een wolk van rampspoed en ellende zijn neergedaald, waardoor van haar oorspronkelijke aantrekkelijkheid niets meer herkenbaar is. Dat wordt nog onderstreept door het in gevangenschap gaan van zijn dochters, waarmee ook het perspectief van een herstel verdwijnt.
Al deze oordeelshandelingen, die als strafgerichten over Egypte komen, worden door de HEERE verricht (vers 19). Hierdoor zullen ze weten dat Hij de HEERE is.
20 - 26 Het oordeel over de farao
20 Het gebeurde in het elfde jaar, in de eerste [maand], op de zevende van de maand, [dat] het woord van de HEERE tot mij kwam: 21 Mensenkind, Ik heb de arm van de farao, de koning van Egypte, gebroken. En zie, hij is niet verbonden door een verband aan te leggen om hem te verbinden, om genezing te brengen, om hem sterk genoeg te maken om het zwaard te hanteren. 22 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zál de farao, de koning van Egypte! Ik zal zijn [beide] armen breken, zowel die [nog] sterk is als die [al] gebroken is, en Ik zal het zwaard uit zijn hand doen vallen. 23 Ik zal de Egyptenaren verspreiden onder de heidenvolken en Ik zal hen verstrooien over de landen. 24 Ik zal de armen van de koning van Babel sterk maken en Ik zal Mijn zwaard in zijn hand geven, maar de armen van de farao zal Ik breken, zodat die voor zijn [ogen] kermen zal, zoals een dodelijk gewonde kermt. 25 Ik zal de armen van de koning van Babel sterk maken, maar de armen van de farao zullen [slap] neervallen. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn zwaard in de hand van de koning van Babel geef en hij het over het land Egypte uitstrekt. 26 Ik zal de Egyptenaren verspreiden onder de heidenvolken en Ik zal hen verstrooien over de landen. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.
In het elfde jaar, dat is het jaar van de val van Jeruzalem, komt het woord van de HEERE tot Ezechiël (vers 20). De HEERE vertelt hem dat Hij de arm, een beeld van kracht, van de farao heeft gebroken (vers 21). De farao heeft geen kracht meer in zijn arm om het zwaard te hanteren. Die kracht komt ook niet terug, want zijn arm zal niet behandeld worden om te genezen. Omdat die breuk niet zal herstellen, zal hij niet sterk genoeg kunnen worden om nog enige kracht te ontplooien.
Ook het restant aan macht zal de HEERE verbreken (vers 22). Beide armen zullen gebroken zijn, zodat hij het zwaard niet eens meer kan vasthouden, laat staan het gebruiken. Hergroeperen zal er ook niet bij zijn, want de HEERE zal de Egyptenaren verstrooien onder de heidenvolken (vers 23).
Daarentegen zal de HEERE de armen van de koning van Babel sterk maken (vers 24). Hij zal hem ook Zijn zwaard in zijn hand geven. De armen van de farao zijn door Hem gebroken, krachteloos gemaakt, zodat hij zich niet tegen de koning van Babel kan verzetten. Hij zal voor de koning van Babel kermen als een dodelijk gewonde.
Nog eens zegt de HEERE dat Hij de armen van de koning van Babel sterk zal maken en dat de armen van de farao krachteloos zullen neervallen (vers 25). Als Nebukadrezar Egypte zal slaan met het zwaard dat de HEERE hem heeft gegeven, zullen ze weten dat Hij de HEERE is. Dat Hij de HEERE is, zullen ze ook weten wanneer Hij hen onder de heidenvolken verspreidt en over de landen verstrooit (vers 26). Het is ook van belang dat Israël dit weet, opdat ze nooit meer op Egypte zullen vertrouwen.