Inleiding
Met Ezechiël 40 begint het laatste gedeelte van het boek. Na het herstel van Israël in zijn land (Ezechiël 36-37) en de vernietiging van de laatste vijanden (Ezechiël 38-39) kan het vrederijk in al zijn glorie gevestigd worden. Terwijl bijna alle andere profeten niet verder gaan dan het vermelden van het vrederijk, soms ook met een korte beschrijving van die vrede, gaat Ezechiël in deze laatste hoofdstukken (Ezechiël 40-48) uitvoerig in op de nieuwe tempel, de nieuwe priesterdienst en de nieuwe indeling van het land in het vrederijk.
Na alle strijd is er eindelijk overal op aarde volledig rust. Het centrum van die rust is het heiligdom – dat al even in Ezechiël 37 is genoemd (Ez 37:26,28) – waar de HEERE woont en wordt gediend.
Ezechiël 40-48 kan als volgt worden onderverdeeld:
1. Eerst geeft Ezechiël een beschrijving van het heiligdom (Ezechiël 40:1-42:20), waarin de heerlijkheid van de HEERE terugkeert (Ezechiël 43:1-12).
2. Vervolgens beschrijft hij het altaar en de inwijding ervan en de priesterdienst die in het heiligdom plaatsvindt (Ezechiël 43:13-47:12). Hij kan die beschrijving geven omdat de HEERE hem in een visioen een beeld van het heiligdom en zijn verordeningen geeft.
3. In het laatste gedeelte (Ezechiël 47:13-48:35) zien we de nieuwe bewoners van het land en de verdeling van het land onder de twaalf stammen.
De bespreking van dit laatste gedeelte van het boek Ezechiël is niet altijd eenvoudig. Uitleggers hebben op de volgende problemen voor de uitleg en de toepassing ervan gewezen:
1. De beschrijving is niet volledig.
2. Er zijn verschillen in de Hebreeuwse handschriften, waarbij soms ook onderscheid is tussen wat er staat en wat er gelezen wordt.
3. De tekst van de Septuaginta (LXX) is in een aantal gevallen duidelijker dan de Hebreeuwse tekst (en soms door vertalers stilzwijgend overgenomen).
4. De specifieke bouwkundige termen die worden gebruikt, waarvan de betekenis al in de tijd van de LXX onbekend is.
Zoals zojuist is gezegd, is de beschrijving van het heiligdom die Ezechiël in het visioen ziet, niet volledig. Zo ontbreken bijvoorbeeld de meeste hoogtematen. Verder ontbreekt meestal de vermelding van de materialen die bij de bouw van het heiligdom nodig zijn. Bij de bouw van de tabernakel door Mozes en bij de bouw van de tempel door Salomo zijn die materialen wel genoemd.
Het ontbreken van de opsomming van de materialen lijkt te betekenen dat het in deze beschrijving vooral gaat om de aanwezigheid en het gebruik van de tempel, het bestaan en het doel ervan. Wel wordt elders vermeld dat de materialen door koningen van diverse landen zullen worden geleverd (Ps 68:30), waarvandaan ook mensen komen om mee te helpen bij de bouw (Zc 6:15a).
De beschrijving van de tabernakel is ook niet tot in detail gegeven. Maar wat ontbreekt in die beschrijving is bij de bouw en de oprichting ervan door Mozes geen onoverkomelijk gemis. Mozes heeft namelijk het voorbeeld van de tabernakel op de berg gezien (Ex 25:9,40; Hb 8:5). Voor de tempel van Salomo geldt iets vergelijkbaars, want Salomo heeft het ontwerp van de tempel van zijn vader David op schrift gekregen (1Kr 28:19).
De tempel die Ezechiël ziet, zal door de Messias Zelf, de Heer Jezus, worden gebouwd (Zc 6:12). Wij hebben misschien voor ons idee nu een incomplete beschrijving van die tempel, onvoldoende om hem tot in detail na te bouwen. De Heer Jezus als de Bouwmeester is de garantie dat die tempel tot in detail volmaakt zal zijn. Er zal niets aan ontbreken. Elk onderdeel en elke ruimte zullen op de juiste plaats staan en van de juiste afmetingen zijn. Ze zullen in volkomen harmonie met en in de juiste verhouding tot alle andere onderdelen en ruimten zijn.
De vrij droge opsomming van afmetingen doet nogal technisch aan. De beschrijving lijkt daardoor – net als bij de tabernakel – weinig voedsel voor het hart te geven. Maar allen die hebben geleerd dat God elk woord in Zijn Woord heeft laten neerschrijven omdat Hij dat voor ons van belang acht, zullen ernaar verlangen te weten wat Hij ons ook door deze beschrijving heeft te zeggen. Want “alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in [de] gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk ten volle toegerust” (2Tm 3:16-17).
Ook al weten we van sommige details niet de precieze betekenis of plaats, wel wordt duidelijk dat God ordelijk, volgens een vastomlijnd plan, te werk gaat. Dit doet denken aan de orde die Hij ook in de gemeente, Zijn huis in deze tijd, gehandhaafd wenst te zien (1Ko 14:40; Ko 2:5). Als het gaat om de dienst van de aanbidding van God – en daarop ligt bij dit heiligdom de nadruk –, geeft Hij uitvoerig en nauwkeurig aan hoe Hij wil dat Zijn volk die dienst verricht. Dat geldt ook voor ons in deze tijd, zoals de Heer Jezus zegt: “Maar er komt een uur, en het is er, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid; immers, de Vader zoekt zulke [personen] die Hem aanbidden. God is een geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid” (Jh 4:23-24).
In het Oude Testament worden vier woningen van God beschreven. De eerste is de tabernakel. Dit is de (verplaatsbare) woonplaats van God bij Zijn volk in de woestijn. De tweede is de tempel, de vaste woonplaats van God in het land. Die is door Salomo gebouwd en door Nebukadrezar verwoest. Dit is de eerste tempel. De derde woonplaats van God is de tempel die door Zerubbabel is gebouwd na de terugkeer in het land van een overblijfsel uit de Babylonische ballingschap. Deze tempel is later door Herodes vergroot en in het jaar 70 door de Romeinen verwoest. Dit is de tweede tempel. De tempel die Ezechiël ziet en voor ons beschrijft, is de derde tempel, die van het vrederijk.
Nu is het van belang dat deze vier woonplaatsen van God allemaal in feite een en dezelfde woonplaats vormen. De Schrift maakt dat duidelijk. Om te beginnen zien we dat wat voor de tabernakel geldt ook voor de tempel geldt. De schrijver van de brief aan de Hebreeën spreekt over de tabernakel, terwijl het over de dienst in de tempel gaat (Hb 9:1-7). De inrichting van en de dienst in de tabernakel is om zo te zeggen uitwisselbaar met de inrichting van en de dienst in de tempel.
Deze vereenzelviging zet zich voort in de drie tempels. Dat leren we van de profeet Haggaï. Haggaï spreekt tot het volk dat uit de ballingschap in het land van God is teruggekeerd en de tempel heeft herbouwd. Hij zegt over het zojuist herbouwde huis van God tegen allen die daarbij staan: “Wie is er onder u overgebleven die dit huis in zijn eerste heerlijkheid gezien heeft? En hoe ziet u het nu? Is het niet als niets in uw ogen?” (Hg 2:4). Hij spreekt nadrukkelijk over ‘dit huis in zijn eerste heerlijkheid’. Daarmee verwijst hij naar de tempel die Salomo heeft gebouwd. Ze hebben dat huis – “dit huis” – herbouwd, hoewel zonder de glans die dat huis heeft gehad.
Haggaï profeteert ook van de toekomstige tempel, die van Ezechiël. Ook dat is geen nieuwe woonplaats van God, maar een vernieuwing en vergroting van de oorspronkelijke heerlijkheid ervan. God zegt: “Ik zal dit huis vullen met heerlijkheid” (Hg 2:8). Weer “dit huis”! Hij zegt erbij, zoals er letterlijk staat: “De laatste heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de eerste” (Hg 2:10).
In Ezechiël 40-42 hebben we de eigenlijke beschrijving van het huis. De profeet loopt in een visioen met een Man mee Die hem een rondleiding door de hele tempel geeft. Die rondleiding gebeurt, op enkele onderbrekingen na, stilzwijgend. Allerlei bouwkundige aspecten komen onder de aandacht. Terwijl Ezechiël zwijgend toeziet, verricht de Man ook allerlei metingen.
De Man verbreekt het zwijgen enkele keren om iets aan Ezechiël te verklaren (Ez 40:4,45; 41:4,22; 42:13; 43:18). Later spreekt Hij nog een enkele keer (Ez 46:20; 47:6,8). De HEERE spreekt Zelf ook, als Zijn heerlijkheid naar de tempel terugkeert en Hij Ezechiël de opdracht geeft de boodschap door te geven van het huis dat hij heeft gezien (Ez 43:6-12).
Hulpmiddelen om de beschrijving van de tempel beter te begrijpen
Op https://www.christipedia.nl staan enkele animaties:
1. Animatie van de messiaanse tempel volgens de Jood Chaim Clorfene. Duur: 1 min. 55 sec. Engels gesproken. Auteur: Chaim Clorfene.com. Upload op Youtube.com 12 jun. 2012: https://youtu.be/M58fM2ae7Zw
2. Vers voor vers animatie van Ezechiël 40. Links bovenin de animatie staat het vers-nummer. Duur: 6 min. 1 sec. Engelse tekst in de illustraties. Auteur: Bibliaprints.com. Upload op Youtube.com 30 aug. 2012: https://youtu.be/YNmERZkT6JM
3. Vers voor vers animatie van Ezechiël 42-43. Links bovenin de animanie staat het vers-nummer. Duur: 3 min. 28 sec. Engelse tekst in de illustraties. Auteur: Bibliaprints.com. Upload op Youtube.com 11 sept. 2012: https://youtu.be/oQRegCrJHzk
1 - 4 Ezechiël in visioenen naar Israël gebracht
1 In het vijfentwintigste jaar van onze ballingschap, aan het begin van het jaar, op de tiende van de maand, in het veertiende jaar nadat de stad was verslagen, op diezelfde dag was de hand van de HEERE op mij en bracht Hij mij erheen. 2 In visioenen van God bracht Hij mij naar het land van Israël. Hij zette mij op een zeer hoge berg, met daarop aan de zuidzijde iets als het bouwsel van een stad. 3 Hij bracht mij erheen, en zie, een Man. Zijn uiterlijk was als het uiterlijk van koper en in Zijn hand was een linnen koord en een meetlat. En Hij stond in de poort. 4 Toen sprak die Man tot mij: Mensenkind, zie met uw ogen, luister met uw oren, en neem alles wat Ik u zal laten zien, ter harte. U bent namelijk hierheen gebracht, opdat Ik u [dit] zou laten zien. Maak alles wat u ziet, aan het huis van Israël bekend.
Ezechiël krijgt het visioen van de nieuwe tempel te zien als hij vijfentwintig jaar in ballingschap is (vers 1), dat is in het jaar 573 v.Chr. Hij spreekt niet over ‘mijn ballingschap’, maar over “onze ballingschap” (vgl. Ez 33:21), waarmee hij aangeeft dat hij zich niet buiten of boven het volk plaatst dat in ballingschap is gevoerd, maar er deel van uitmaakt. Hij lijdt als een rechtvaardige met de onrechtvaardigen.
De datum wordt nader aangegeven. Het is “aan het begin van het jaar, op de tiende van de maand”. Met “de tiende van de maand” wordt de tiende van de maand Abib (Ex 13:4) bedoeld, de eerste maand van de godsdienstige kalender. De tiende dag van die maand is de dag waarop het paaslam voor het Pascha gekozen moest worden (Ex 12:2-3). Het is de dag dat men zich nauwgezet met het paaslam moest bezighouden met het oog op de bevrijding van het volk en de beveiliging van de eerstgeborene achter het bloed van het lam.
Het feit dat de HEERE juist op deze dag het tempelvisioen geeft, verbindt de bevrijding van het volk uit de slavernij van Egypte met de toekomstige bevrijding en de veiligheid van het volk onder de bescherming van de HEERE op grond van het bloed van het ware Paaslam, de Heer Jezus (1Ko 5:7b). Zoals God toen Zijn volk heeft bevrijd om bij hen te wonen, zo zal Hij dat in de (nu nabije) toekomst weer doen.
Dit is ook een vertroostende gedachte met betrekking tot de val van Jeruzalem, die ook in de datering wordt genoemd. Het is “het veertiende jaar nadat de stad was verslagen”. De stad zal herrijzen als de stad van de grote Koning, Die als het Paaslam Zelf het fundament ervoor heeft gelegd. Hij zal dan in het midden van Zijn volk in Zijn tempel wonen.
“Op diezelfde dag”, nauwkeurig met datum aangegeven en met vermelding van de niet voor mogelijk gehouden val van de stad, komt “de hand van de HEERE” op Ezechiël. Daarmee wordt bedoeld dat de Geest over hem komt en beslag op hem legt. “In visioenen van God” wordt hij “naar het land van Israël” gebracht, waar hij door Hem “op een zeer hoge berg” wordt gezet (vers 2; vgl. Op 21:9-10). Het woord “erheen” (vers 1) is in het Hebreeuws shamma. Met dit woord shamma eindigt het boek ook. Het is daar vertaald met “daar” (Ez 48:35).
Geleid door de hand van de HEERE komt Ezechiël aan de zuidzijde van de berg bij iets waarvan hij zegt dat het er uitziet “als het bouwsel van een stad”, dat is het tempelcomplex. Hij drukt zich op dezelfde vage wijze uit als in Ezechiël 1. Die vaagheid zal steeds meer verdwijnen, want hij krijgt alles van dichtbij te zien.
Nog eens wordt opgemerkt dat Ezechiël “erheen”, shamma, wordt gebracht (vers 3; vers 1). Hij ziet daar een Man. Die Man zal hem het heiligdom in al zijn bijzonderheden laten zien. Deze Man is wel de Engel van de HEERE ofwel een verschijning van de Zoon van God (vgl. Jz 5:13; Zc 1:8; 2:1; 6:12). Dat blijkt uit het uiterlijk van de Man, dat is “als het uiterlijk van koper”. Koper is het beeld van de gerechtigheid van God die standhoudt in het vuur van Gods oordeel (Nm 16:35-40). De Man beantwoordt volkomen aan de gerechtigheid van God.
Hij heeft twee meetinstrumenten in Zijn hand: “een linnen koord en een meetlat”. Met het linnen koord kunnen grote afstanden en ronde vormen worden gemeten (Ez 47:3). De meetlat is praktisch om de hoogte van iets te meten en voor het meten van vlakke oppervlakten, bijvoorbeeld een muur. Deze meetinstrumenten zijn de gewone instrumenten die een bouwmeester bij zich draagt. Dat Hij meet, betekent dat Hij de Eigenaar is (vgl. 2Sm 8:2; Ps 16:6; 78:55; Zc 2:1). Het is Zijn huis en Hij bepaalt hoe het eruit komt te zien. Hij is ook de Bouwmeester (Hb 11:10). De Man staat in de poort. Vaak is de poort de plaats van de rechtspraak (Ru 4:1,11; Am 5:10,12,15). Hier is aan de poort meer de gedachte van een beveiligde en gecontroleerde toegang tot de tempel verbonden.
De Man geeft Ezechiël de opdracht zijn ogen en oren goed open te houden voor alles wat Hij hem zal laten zien van de tempel (vers 4). Vervolgens moet Ezechiël het onderwijs dat daaraan verbonden is, ter harte nemen, hij moet zijn hart, zijn aandacht, erop richten. Ten slotte zegt de HEERE tegen hem dat Hij hem daarheen heeft gebracht met de bedoeling hem dit allemaal te laten zien. Hij voegt er direct aan toe dat Ezechiël alles wat hij ziet, bekend moet maken aan “het huis van Israël”.
Er staan hier vier werkwoorden in de gebiedende wijs: “zie”, “luister”, “neem … ter harte”, “maak bekend”. Deze volgorde is belangrijk voor ieder die Gods Woord wil bestuderen. De volgorde is ook voor ons belangrijk als we met Ezechiël meelopen. Dan moeten we zien wat hij ziet en luisteren naar wat hij hoort en wat hij ziet in ons hart opnemen. Daarna kunnen we er ook anderen mee bekendmaken (vgl. Ea 7:10).
De opdracht die Ezechiël krijgt, maakt duidelijk dat de beschrijving van de tempel een boodschap van God voor het volk Israël is, die zij met hun ogen, oren en hart moeten opnemen (Ez 44:5). Wij mogen dat op onszelf toepassen als het gaat om de geestelijke tempel in onze tijd, de nieuwtestamentische gemeente. De toekomstige tempel die Ezechiël ziet, zal – net als de tabernakel en de eerste tempel (van Salomo) en de tweede tempel (van Zerubbabel) – een beeld zijn van de ware tempel van God in de hemel (Op 11:19). De tempel verwijst in alle details naar de Heer Jezus, de Messias. Hij is als Mens de volkomen vervulling van de tempel, Hij is de ware woonplaats van God (Ko 1:19; 2:9; Jh 2:19-22).
In de beschrijving van de tempel in Ezechiël ligt de nadruk in het bijzonder op de heiligheid van het huis. Ook de tabernakel en de tempel zijn heilige gebouwen en een beeld van de gemeente als een heilig huis. Maar bij de tempel die Ezechiël beschrijft, valt de nadruk wel sterk op de heiligheid van het huis. Daar komt bij dat ook het gebied om de tempel heen een allerheiligst gebied is omdat de heerlijkheid van de HEERE haar intrek in het huis heeft genomen (Ez 43:4-5,12). Zo is op de Pinksterdag de heerlijkheid van God in de gemeente komen wonen als de Heilige Geest wordt uitgestort. Hij vult zowel het hele huis waar de gelovigen bijeen zijn als de individuele gelovigen (Hd 2:1-4).
Deze toekomstige, letterlijke, materiële tempel verwijst in type of voorbeeld dan ook naar de gemeente, die in deze tijd van genade de tempel van God is (1Ko 3:16-17; 2Ko 6:16; Ef 2:19-22). Zoals Ezechiël het plan van de tempel en de dienst daarin grondig moet bestuderen en daarvan moet spreken, zo is het voor ons ook belangrijk ons bezig te houden met Gods plan voor het geestelijk huis en ons in overeenstemming daarmee te gedragen (1Tm 3:15; 1Ko 14:33,40). Het is ook van belang dat alle verlosten door onderwijs deze dingen te horen krijgen.
De tempel is ook een beeld van het lichaam van de gelovige in deze genadetijd (1Ko 6:19). Daarom zijn er ook voor de individuele gelovige belangrijke geestelijke lessen te leren uit de beschrijving van de tempel van Ezechiël.
5 De buitenste muur
5 En zie, er was een muur aan de buitenzijde van het huis, [die er] helemaal omheen [liep]. Nu was er in de hand van die Man een meetlat van zes el, per el [een el] en een handbreedte [lang]. Hij mat de breedte van het bouwwerk: één lat, en de hoogte: één lat.
Het eerste wat Ezechiël ziet, is “een muur aan de buitenzijde van het huis” (vers 5). Daarmee begint hij de beschrijving. Deze muur loopt om het hele tempelcomplex heen, inclusief de beide voorhoven. De Man meet de muur met “een meetlat” die Hij in Zijn hand heeft. De lengte van de meetlat is “zes el”. Deze ‘el’ is niet de gebruikelijke el van zes handbreedten, dat is 45 cm, maar een “el en een handbreedte” (dus zeven handbreedten), die ook wel ‘de koninklijke el’ wordt genoemd. Deze el is de standaard lengtemaat voor deze tempel.
Volgens diverse uitleggers moet voor deze el ca. 52,5 cm worden gerekend (waarbij wordt uitgegaan van een handbreedte van 7,5 cm). De meetlat (“één lat”) in de hand van de Man is zes el en is in deze berekening 3,15 m (= 6 x 52,5 cm). De muur is dus 3,15 m breed en 3,15 m hoog.
Dat er met het meten van de muur wordt begonnen, wijst erop dat alles binnen de muur een speciaal voor God afgezonderde plaats heeft ten opzichte van het gebied buiten de muur. Wat binnen de muur is, is afgezonderd voor of toegewijd aan God. Het is te vergelijken met het heiligen van de zevende dag als een dag die God heeft afgezonderd van de zes andere dagen om speciaal voor Hem te zijn (Gn 2:3). We zien dat ook bij de muur rondom Jeruzalem (Ne 12:27). Tevens zorgt de muur ervoor dat het kwaad, de zonde, geen toegang krijgt. De muur maakt scheiding tussen het heilige en onheilige (Ez 42:20).
Direct aan het begin van de beschrijving van de tempel zien wij van hoe groot belang deze beide aspecten – toewijding aan God en het weren van de zonde – zijn. Het zijn de voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wil God te midden van Zijn volk kunnen wonen, want “de heiligheid is een sieraad voor Uw huis, HEERE, tot in lengte van dagen” (Ps 93:5b).
6 - 16 De buitenste oostpoort
6 Toen kwam Hij bij de poort die op het oosten uitzag. Hij beklom de treden ervan en mat de drempel van de poort: één lat breed. Ook [mat Hij] de andere drempel: één lat breed. 7 En [elke] wachtruimte was één lat lang en één lat breed, en er zat vijf el tussen de wachtruimtes. Verder was de drempel van de poort aan de zijde van de voorhal van de poort aan de binnenzijde één lat [lang]. 8 Vervolgens mat Hij de voorhal van de poort aan de binnenzijde: één lat. 9 Toen mat Hij de [andere] voorhal van de poort: acht el, en de muurposten ervan waren twee el. De voorhal van de poort lag aan de binnenzijde. 10 Wat betreft de wachtruimtes bij de poort in de richting van het oosten: er waren er drie aan de ene kant en drie aan de andere kant. Alle drie hadden ze dezelfde afmetingen. De muurposten aan de ene kant en aan de andere kant hadden ook dezelfde afmetingen. 11 Vervolgens mat Hij de breedte van de poortingang: tien el. De lengte van de poort was dertien el. 12 Ook was er een ruimte vóór de wachtruimtes van één el [aan de ene kant] en een ruimte van één el aan de andere kant. Wat de wachtruimtes betreft: zes el aan de ene kant en zes el aan de andere kant. 13 Toen mat Hij de poort, vanaf het dak van de [ene] wachtruimte tot aan het dak van de andere [wachtruimte]: een breedte van vijfentwintig el; ingang lag tegenover ingang. 14 Zo deed Hij [ook met] de muurposten: zestig el. En bij een muurpost was de voorhof helemaal rondom de poort. 15 En vanaf de voorzijde van de toegangspoort tot aan de voorzijde van de voorhal van de binnenste poort was het vijftig el. 16 Verder waren er bij de wachtruimtes en bij de muurposten ervan vensters met traliewerk, helemaal rondom in de poort, naar binnen gericht. Hetzelfde gold voor de voorhallen. De vensters waren helemaal rondom naar binnen gericht, met dadelpalmen op de muurposten.
Na het meten van de muur komt de Man bij “de poort die op het oosten uitzag” (vers 6). In de muur, het symbool van afzondering, die ervoor zorgt dat de zonde buiten blijft, bevinden zich drie poorten. De poorten geven toegang tot de woonplaats van God. Ze spreken ervan dat God uitnodigt om bij Hem te komen. De beschrijving van de oostpoort – die ook voor de andere poorten geldt – laat zien wat God daarbij als voorwaarden stelt.
Omdat de hoofdingang van het tempelcomplex naar het oosten gericht is – net als bij tabernakel en de tempel van Salomo –, begint de beschrijving met die poort. Aan die beschrijving worden liefst elf verzen gewijd. De oostpoort is ook de poort waardoor de heerlijkheid van de HEERE is vertrokken (Ez 10:19; 11:23). Deze poort is speciaal vanwege het in- en uitgaan van de heerlijkheid van God (Ez 43:2,4).
Het oosten is de kant van de opkomst van de zon en de kant vanwaar de Heer Jezus zal komen (Mt 24:27). De beschrijving van de oostpoort wordt herhaald bij de beschrijving van de noorderpoort (verzen 20-23) en de zuiderpoort (verzen 24-27). Elke poort is lang en lijkt wel op een korte tunnel of een soort passage. Tevens zijn er, zoals we direct zullen zien, ook wachtruimtes, waardoor de poort ook wel op een klein huis lijkt.
Via een trap komt de Man – terwijl Ezechiël Hem op de voet volgt en wij als lezers met hem – in de voorhal van de poort die toegang geeft tot de buitenste voorhof. Hoeveel treden de trap heeft, staat er hier niet bij, maar wel bij de trappen voor de noorderpoort en de zuiderpoort (verzen 22,26). Dat er een trap beklommen moet worden, houdt in dat de buitenste voorhof waar men komt als men door de poort is gegaan, hoger ligt dan de grond vóór de poort buiten rondom de muur. De Man meet de breedte van de drempel van de poort. Die is één lat ofwel 3,15 m. Er is nog een tweede drempel, die even breed is.
In de poort zijn wachtruimtes van één lat lang en één lat breed, dat is 3,15 m in het vierkant (vers 7). Deze wachtruimtes zijn voor de poortwachters (vgl. Ez 44:11; 1Kn 14:28; 2Kr 12:11). Tussen de wachtruimtes is een afstand van vijf el. Aan de andere zijde van de poort, aan de zijde van de andere voorhal, de laatste ruimte voordat men uit de poort in de buitenste voorhof stapt, is een drempel van één lat lang.
Na de drempel meet Hij de voorhal aan de binnenzijde van de poort (vers 8). De voorhal is een extra ruimte na de wachtruimtes. Deze bevindt zich na de laatste wachtruimte en naast de opening aan het einde van de poort waardoor men in de buitenste voorhof komt. De breedte van de voorhal is één lat, dat is 3,15 m, dat is net zo breed als de wachtruimte. Vervolgens meet Hij de lengte van voorhal. Die bedraagt acht el (vers 9), dat is 4,20 m. De dikte van de muurposten van de opening is twee el, dat is 1,05 m. Dan wordt nog eens vermeld dat de voorhal van de poort aan de binnenzijde van de poort ligt.
Er zijn zes wachtruimtes in het poortgebouw (vers 10). Daarvan zijn er drie aan de ene kant en drie aan de andere kant van de gang. Ze hebben allemaal dezelfde afmeting en dat geldt ook voor de muurposten. Een poort dient tot bescherming van de tempel. Iemand die erin wil, moet door de poort en langs de wachters. Zo is er voortdurende controle op wie de tempel binnenkomen en wie die verlaten. De poort is er om iemand erbij te bepalen dat hij via de poort heilige grond betreedt.
De drie wachtruimtes met poortwachters herinneren aan het beginsel dat we zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament tegenkomen, dat twee of drie getuigen nodig zijn om een aanvaardbaar getuigenis te kunnen afleggen (Dt 17:6; 19:15; Mt 18:16; 2Ko 13:1; 1Tm 5:19; 1Jh 5:7-8). Ook nu gebeurt het ontvangen van een onbekende in een gemeente niet slechts op grond van diens eigen getuigenis, maar ook op grond van dat van andere gelovigen (Jh 5:31; Hd 9:26-27; 18:27; Rm 16:1; 2Ko 3:1; Ko 4:10).
De Man meet dan de breedte van de poortingang (vers 11). Die is tien el ofwel 5,25 m. Dat is ook de breedte van de hele passage. De lengte van de poort is dertien el. Vóór de wachtruimtes is nog een extra ruimte van één el (vers 12), mogelijk als een soort ‘veiligheidsgebied’ omdat de wachtruimtes geen deur hebben. De wachtruimtes zijn zes el lang en zes el breed.
Ook het dak wordt gemeten (vers 13). De meting wordt verricht in verbinding met de wachtruimtes eronder. Het dak is vijfentwintig el breed. Een dak biedt bescherming tegen weersinvloeden van boven. In de geestelijke toepassing biedt het dak bescherming tegen demonische machten in de hemelse gewesten. Opgemerkt wordt nog dat de ingangen van de wachtruimtes recht tegenover elkaar liggen. De ene ingang is niet breder of smaller dan de andere. Gods maatstaven zijn altijd gelijk als het erom gaat Zijn volk in Zijn huis te ontvangen. Hij verandert niet naarmate de tijd verandert en past Zich niet aan naarmate de mensen veranderen.
De muurposten (in sommige vertalingen vertaald met ‘torens’) meet Hij ook (vers 14). Ze zijn “zestig el”. Het lijkt hier te gaan om de hoogte van de muurposten of torens die als een versterkend deel aan de poort zijn toegevoegd. Dat eraan wordt toegevoegd “en bij een muurpost was de voorhof helemaal rondom de poort”, lijkt erop te wijzen dat de muurposten of torens als voorste deel van de poort niet vóór, maar als enige onderdeel van de poort óp de voorhof staan. De lengte van de poort, vanaf de toegangspoort tot de opening van de voorhal die aan kant van de buitenste voorhof is, is vijftig el (vers 15), dat is twee keer de breedte ervan (vers 13).
In de poort, waar de wachtruimtes zijn, en bij de muurposten, zijn vensters met traliewerk (vers 16). De vensters zijn naar binnen gericht, dat wil zeggen dat ze aan de buitenzijde smal en aan de binnenzijde, dat is in de wachtruimte zelf, breed zijn. De vensters verlichten de wachtruimtes met zonlicht dat naar binnen schijnt en zorgen voor frisse lucht. In de muurposten van de voorhallen aan de voor- en achterzijde van de poort zijn ook vensters.
In de geestelijke toepassing zien we dat de nieuwtestamentische poortwachters, zoals opzieners of herders, gelovigen met een toezichthoudende taak, voor een goede uitoefening van hun functie geen licht in zichzelf hebben, maar dat dit licht ‘van buiten’ moet komen, van Gods Woord en Gods Geest. In dat licht kunnen ze zien wie wel en wie niet toegang tot de gemeente hebben.
Op de muurposten zijn “dadelpalmen” aangebracht. Ze worden in één adem met de vensters genoemd. Een palmboom spreekt onder andere van koningschap en overwinning (Jh 12:13; Op 7:9). Een dadelpalm geeft aan dat er aan de overwinning vrucht verbonden is. Het verband met de vensters brengt tot de gedachte dat vrucht en overwinning het resultaat zijn van het licht.
We zien die verbinding in wat Paulus tegen de Efeziërs zegt: “De vrucht van het licht [bestaat] in alle goedheid en gerechtigheid en waarheid” (Ef 5:9). Het zichtbaar worden van deze vrucht in het leven van een gelovige betekent dat er geloofsoverwinningen zijn behaald over de duisternis. De gemeente is een plaats voor mensen die weten wat het is om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd en in die strijd ook zegevieren (Jd 1:3).
Wat we in Psalm 118 lezen over de poorten, sluit hierop mooi aan. Deze psalm is een ‘dankzegging na overwinning’, zoals het opschrift in de HSV luidt. We lezen in deze psalm het volgende over de poorten in verbinding met rechtvaardigen: “Doe de poorten van de gerechtigheid voor mij open, daardoor zal ik binnengaan, ik zal de HEERE loven. Dit is de poort van de HEERE, daar zullen de rechtvaardigen door binnengaan” (Ps 118:19-20). Wat in dit verband ook nog mooi is om op te wijzen, is dat de rechtvaardige met een palmboom wordt vergeleken: “De rechtvaardige zal groeien als een palmboom” (Ps 92:13a).
17 - 19 Plaveisel en dertig kamers
17 Toen bracht Hij mij in de buitenste voorhof. En zie, er waren kamers en er was een plaveisel gemaakt, helemaal rondom de voorhof. Dertig kamers lagen er aan het plaveisel. 18 Het plaveisel lag aan de zijkant van de poorten, overeenkomend met de lengte van de poorten. [Dit] was het lagergelegen plaveisel. 19 Toen mat Hij de breedte vanaf de voorzijde van de benedenpoort tot aan de binnenste voorhof aan de buitenzijde: honderd el, zowel naar het oosten als naar het noorden.
Na het meten van de oostpoort en alles wat daarbij en daarin is, brengt de Man Ezechiël in de buitenste voorhof (vers 17). De uitdrukking ‘toen bracht Hij mij’ komt zeven keer voor (Ez 40:17; 40:28; 40:32; 40:35; 41:1; 44:4; 46:19). Deze voorhof wordt betreden nadat men de hele poort vanaf de eerste voorhal, langs de wachtruimtes en de tweede voorhal, is doorgelopen. De buitenste voorhof is de ruimte die het eigenlijke tempelgebouw omgeeft. Zoals we in de verzen 28-47 zien, heeft het tempelgebouw een eigen, veel kleinere voorhof, de binnenste voorhof, waartoe de drie binnenpoorten toegang geven.
Als Ezechiël in de buitenste voorhof staat, ziet hij dertig kamers. De kamers liggen aan een plaveisel dat de voorhof omgeeft. Dit plaveisel ligt naast de drie poorten en is even breed als de poorten lang zijn (vers 18), dat wil zeggen vijftig el (vers 15). Er wordt nog opgemerkt dat dit “het lagergelegen plaveisel” is, omdat ook de binnenste voorhof, die hoger ligt, een plaveisel heeft.
Er wordt niet vermeld, hoe deze vertrekken over het plaveisel verdeeld zijn. Het ligt voor de hand dat ze gelijkelijk verdeeld zijn over het hele plaveisel op de drie zijden met de drie poorten. Er zullen tien vertrekken aan de zuidzijde, tien aan de oostzijde en tien aan de noordzijde zijn, dertig in totaal. Als verdere verdeling kunnen we ons voorstellen dat er vijf kamers links en vijf rechts van elk van de drie poorten liggen.
Evenmin wordt vermeld wat het doel van deze kamers is. Er kan worden verondersteld dat er offermaaltijden door het volk worden gehouden of dat ze gebruikt worden als bewaarplaatsen van inkomsten voor de tempel. In de tempel die na de terugkeer uit ballingschap door Zerubbabel is herbouwd, is zo’n kamer aan een vijand van Gods volk gegeven. Nehemia is daarover heel kwaad en smijt die vijand eruit (Ne 13:4-9).
De Man neemt ook de maat van de buitenste voorhof (vers 19). Hij gaat daarbij uit van de “benedenpoort”, dat is de buitenpoort, die lager ligt dan de binnenpoort. Hij rekent vanaf de poortzijde die direct aan de buitenste voorhof grenst tot de buitenzijde van de binnenste voorhof. De breedte bedraagt precies honderd el. Hetzelfde geldt voor de oostpoort en de noorderpoort (vers 23).
20 - 23 De buitenste noorderpoort
20 Wat de poort betreft die op het noorden uitziet, op de buitenste voorhof, daarvan mat Hij de lengte en de breedte. 21 De wachtruimtes ervan, drie aan de ene kant en drie aan de andere kant, de muurposten ervan en de voorhallen ervan waren overeenkomstig de afmetingen van de eerste poort, vijftig el lang en vijfentwintig el breed. 22 Verder waren de vensters ervan, de voorhal ervan en de dadelpalmen ervan overeenkomstig de afmetingen van de poort die op het oosten uitzag. Met zeven treden ging men daarover naar boven, en de voorhal ervan lag ervóór. 23 De poort van de binnenste voorhof lag tegenover de poort naar het noorden en [die] naar het oosten. Hij mat [de afstand] van poort tot poort: honderd el.
Na de oostpoort is de noorderpoort aan de beurt om gemeten te worden (vers 20). De beschrijving gebeurt hier globaal, omdat deze poort in afmetingen en indeling precies gelijk is aan de oostpoort (verzen 21-22). Een nieuw detail is dat de trap naar deze poort “zeven treden” heeft.
De beschrijving sluit af met de maat van de buitenste voorhof, maar dan gerekend vanaf de poort van de binnenste voorhof (vers 23). Zoals al is aangegeven in vers 19, is de afstand van poort tot poort honderd el.
24 - 27 De buitenste zuiderpoort
24 Vervolgens leidde Hij mij in de richting van het zuiden. En zie, er was een poort in de richting van het zuiden. Daarop mat Hij de muurposten ervan en de voorhal ervan: dezelfde afmetingen. 25 De poort en de voorhal hadden vensters, helemaal rondom, zoals die vensters, vijftig el lang en vijfentwintig el breed. 26 Zeven treden leidden ernaartoe en de voorhal lag ervóór. Er waren dadelpalmen, één aan de ene kant en één aan de andere kant op de muurposten ervan. 27 De binnenste voorhof had een poort in de richting van het zuiden. Hij mat [de afstand] van poort tot poort in de richting van het zuiden: honderd el.
De Man leidt Ezechiël in zuidelijke richting (vers 24). Daar ziet hij een poort in de richting van het zuiden. De metingen die de Man verricht, geven dezelfde uitkomsten als de metingen van de twee voorgaande poorten. Ook de samenstelling van de zuiderpoort is gelijk aan die van de andere poorten, evenals de lengte van de buitenste voorhof die tussen de buitenste en binnenste zuiderpoort ligt (verzen 25-27).
28 - 31 De binnenste zuiderpoort
28 Vervolgens bracht Hij mij door de zuiderpoort naar de binnenste voorhof. Hij mat de zuiderpoort: dezelfde afmetingen. 29 Ook de wachtruimtes ervan, de muurposten ervan en de voorhal ervan hadden diezelfde afmetingen. Geheel rondom waren vensters, ook in de voorhal ervan, vijftig el lang en vijfentwintig el breed. 30 Geheel rondom waren er voorhallen, vijfentwintig el lang en vijf el breed. 31 De voorhal ervan was aan de buitenste voorhof. Er waren dadelpalmen op de muurposten ervan. Er waren acht treden naar boven.
Vanaf de buitenste zuiderpoort steekt de Man samen met Ezechiël de buitenste voorhof over naar de daar recht tegenovergelegen binnenste zuiderpoort, die toegang geeft tot de binnenste voorhof (vers 28). Deze poort vormt de verbinding tussen de buitenste en de binnenste voorhof. Die binnenste zuiderpoort heeft dezelfde afmetingen als de buitenste zuiderpoort. Ook de indeling is gelijk (verzen 29-30).
Toch zijn er ook enkele verschillen tussen de beide poorten. Een eerste verschil is de plaats van de voorhal van de poort (vers 31). De voorhal van de binnenste poort grenst niet aan de binnenste voorhof, maar aan de buitenste voorhof. De binnenste poort is dus een spiegelbeeld van de buitenste poort, want bij de buitenste poort bevindt de voorhal zich aan de kant van de buitenste voorhof en niet aan de kant waar men de poort binnengaat. Anders gezegd, de voorhal van de buitenste poort (de benedenpoort) én de voorhal van de binnenste poort grenzen allebei aan dezelfde ruimte, namelijk de buitenste voorhof.
Nog een verschil met de buitenste poort is dat de trap naar de binnenste poort acht treden heeft, terwijl de trap naar de buitenste poort zeven treden heeft. Het tempelgebouw staat vanwege de trap dus nog weer hoger dan de buitenste voorhof en de buitenste voorhof ligt weer hoger dan wat daaraan aan de buitenkant grenst. Dat een trap met acht treden tot de tempel voert, wijst erop dat er een nieuw gedeelte betreden wordt. Het getal acht spreekt van een nieuw begin zonder einde, na afsluiting van iets wat volkomen is, waarvan het getal zeven spreekt. Dat past bij waar we nu gekomen zijn: in de directe tegenwoordigheid van God, dat is op het hoogste niveau.
32 - 34 De binnenste oostpoort
32 Toen bracht Hij mij naar de binnenste voorhof, in de richting van het oosten. Hij mat de poort: dezelfde afmetingen. 33 De wachtruimtes ervan, de muurposten ervan en de voorhal ervan hadden dezelfde afmetingen. Hij had helemaal rondom vensters zoals de voorhal ervan [die] had, vijftig el lang en vijfentwintig el breed. 34 De voorhal ervan lag gericht naar de buitenste voorhof. Verder waren er dadelpalmen op de muurposten ervan, aan de ene kant en aan de andere kant: er waren acht treden naar boven.
Na de zuiderpoort wordt Ezechiël door de Man naar de oostpoort gebracht. Evenals bij de buitenste poorten is ook hier de oostpoort de hoofdingang. De opmeting van die poort wijst uit dat hij precies dezelfde afmetingen en indeling heeft als de zojuist gemeten zuiderpoort.
35 - 37 De binnenste noorderpoort
35 Toen bracht Hij mij naar de noorderpoort en mat [die]: dezelfde afmetingen. 36 De wachtruimtes ervan, de muurposten ervan en de voorhal ervan hadden helemaal rondom vensters, vijftig el lang en vijfentwintig el breed. 37 De voorhal ervan was gericht naar de buitenste voorhof. Er waren ook dadelpalmen op de muurposten ervan aan de ene kant en aan de andere kant. Er waren acht treden naar boven.
Daarna wordt Ezechiël door de Man naar de noorderpoort gebracht, waar de metingen en indeling hetzelfde resultaat geven als van de voorgaande poorten.
38 - 43 Voorwerpen voor de offerdienst
38 Er was een kamer met een ingang bij de muurposten van de poorten. Daar zou men het brandoffer afspoelen. 39 In de voorhal van de poort waren twee tafels aan de ene kant en twee tafels aan de andere kant, om het brandoffer, het zondoffer en het schuldoffer daarop te slachten. 40 Er waren twee tafels vanbuiten aan de zijkant voor wie omhoogging naar de ingang van de noorderpoort. Aan de andere zijde die bij de voorhal van de poort hoorde, waren [ook] twee tafels. 41 [Zo waren er] vier tafels aan de ene kant en vier tafels aan de andere kant aan de zijde van de poort: acht tafels waarop men zou slachten. 42 Er waren vier tafels voor het brandoffer, van gehouwen stenen, anderhalve el lang, anderhalve el breed en één el hoog. Daarop zou men dan het gerei leggen waarmee men het brandoffer en het slachtoffer slachten zou. 43 Geheel rondom in het huis waren haken van één handbreedte bevestigd, en op de tafels [zou] het vlees van de offergave [komen].
Ezechiël bevindt zich hier bij de noorderpoort aan de binnenste voorhof (vers 40), dat is vlak bij de plaats waar volgens Leviticus 1 het brandoffer uit het kleinvee moet worden geslacht (Lv 1:11). Bij de muurpost van de (binnen)poort aan de noordzijde is een kamer die dient voor het afspoelen van het brandoffer (vers 38; vgl. Lv 1:9; 2Kr 4:6). In de voorhal van de poort, waar men komt nadat de trap met acht treden is beklommen, staan aan elke kant twee tafels (vers 39). Daarop kunnen het brandoffer, het zondoffer en het schuldoffer worden geslacht.
Ook staan er twee tafels aan elke kant van de trap van acht treden die naar de binnenste poort leidt (verzen 40-41). Er zijn zodoende acht tafels die dienen om de offers te kunnen slachten. Opmerkelijk is dat de trap niet als zodanig wordt genoemd, maar dat wordt gesproken over “voor wie omhoogging naar de ingang van de noorderpoort”. Verder zijn er nog vier tafels waarop het gerei wordt gelegd waarmee het brandoffer en het slachtoffer worden geslacht (vers 42). Van deze tafels wordt het materiaal genoemd: ze zijn “van gehouwen stenen”. De afmetingen ervan worden ook vermeld: anderhalve el lang, anderhalve el breed en één el hoog.
Wat ook nog op de offerdienst betrekking lijkt te hebben, zijn “de haken van één handbreedte” die rondom in het huis zijn aangebracht (vers 43). Waarschijnlijk zijn deze haken bedoeld om daaraan de geslachte offers op te hangen, zodat het bloed eruit kan lopen.
De offers die in het vrederijk worden gebracht zijn een gedachtenis aan het werk van Christus, een terugdenken daaraan. Ze doen niets af aan de volmaaktheid van Christus’ offer en de volkomen vergeving van de zonden op grond van Zijn offer. Alles wat over de offers, de toebereiding, de offerplaats en het gerei wordt gezegd, herinnert de gelovigen aan het offer dat de Heer Jezus voor hen heeft gebracht. Hij is aan het kruis gehangen, buiten de poort, om voor de Zijnen de weg in de tegenwoordigheid van God te openen. De gelovigen van de gemeente gedenken dat gedurende het christelijk tijdperk in de viering van het avondmaal aan de tafel van de Heer.
44 - 47 Kamers voor de zangers en de priesters
44 Aan de buitenzijde van de binnenpoort waren de kamers van de zangers, in de binnenste voorhof, dat aan de kant van de noorderpoort was. De voorkant ervan was in de richting van het zuiden. Eén was er aan de kant van de oostpoort, die naar het noorden gericht was. 45 Hij sprak tot mij: Deze kamer, waarvan de voorkant op het zuiden uitziet, is bestemd voor de priesters die [hun] taak ten behoeve van het huis vervullen. 46 De kamer waarvan de voorkant op het noorden uitziet, is voor de priesters bestemd die [hun] taak ten behoeve van het altaar vervullen. Dat zijn de zonen van Zadok, die uit de Levieten tot de HEERE mogen naderen om Hem te dienen. 47 Toen mat Hij de voorhof: honderd el lang en honderd el breed, een vierkant. Het altaar was vóór het huis.
Direct na wat met de offers te maken heeft, volgt een beschrijving van de kamers van de zangers en de priesters (verzen 44-46). Dat wijst erop dat offerdienst met lofgezang gepaard gaat en gebeurt door priesters (vgl. Hb 13:15). Van de kamers wordt ons alleen de ligging vermeld. Er worden geen maten gegeven. De kamers van de zangers bevinden zich “aan de buitenzijde van de binnenpoort” (vers 44). De kamers bij de noorderpoort bevinden zich aan de zuidzijde daarvan.
De Man en Ezechiël staan nu in de binnenste voorhof bij de noorderpoort. Daar verbreekt de Man voor de eerste keer het stilzwijgen (vers 45). Hij legt aan Ezechiël uit dat de kamer “waarvan de voorkant op het zuiden uitziet” voor de priesters is. Hier worden voor de eerste keer de priesters genoemd. Van hen vermeldt de Man nog dat zij hun “taak ten behoeve van het huis vervullen”.
De voorkant van deze kamer ziet uit op het zuiden. Een andere kamer, waarvan de voorkant uitziet op het noorden, is bestemd voor de priesters die hun “taak ten behoeve van het altaar vervullen” (vers 46). De ene kamer staat in verbinding met het huis en de andere met het altaar. We zien hier hoe huis en altaar bij elkaar horen.
Voor deze priesterdienst heeft de HEERE “de zonen van Zadok” bestemd. Zij mogen tot Hem naderen om Hem als priesters te dienen. Zij krijgen deze prachtige dienst als beloning voor hun trouw aan David (2Sm 15:24; 1Kn 1:8-10; 2:35; vgl. Ez 44:15; 43:19; 48:11).
Dan meet de Man de (binnenste) voorhof (vers 47). In het midden daarvan staat het altaar. De voorhof is een vierkant van honderd el lang en honderd el breed. Nadrukkelijk wordt de plaats van het altaar vermeld: het staat vóór het huis. Alleen via het altaar is er zicht op en toegang tot het huis.
De binnenste voorhof vormt het centrum van het complex. Samen met de binnenpoorten ligt dit centrum acht treden hoger dan de buitenste voorhof met de buitenpoorten. Het altaar staat precies in het midden van het centrum. De buitenste voorhof en de buitenpoorten liggen op hun beurt weer zeven treden hoger dan het gebied buiten het tempelcomplex dat volgens Ezechiël 45 weidegrond is (Ez 45:2).
48 - 49 De voorhal
48 Vervolgens bracht Hij mij naar de voorhal van het huis en Hij mat een muurpost van de voorhal: vijf el aan de ene kant en vijf el aan de andere kant, en de breedte van de poort was drie el aan de ene kant en drie el aan de andere kant. 49 De voorhal was twintig el lang en elf* el breed, met de treden waarover men omhoogging. Er waren pilaren bij de muurposten, één aan de ene kant en één aan de andere kant.
*De Septuaginta (LXX), de Griekse vertaling van het Oude Testament, schrijft hier twaalf. Dat lijkt de juiste lezing te zijn als we kijken naar de totale lengte van het huis die honderd el bedraagt.
De Man brengt Ezechiël nu naar de voorhal van het huis (vers 48). Hier begint de beschrijving van het eigenlijke tempelgebouw, het huis waarin de heerlijkheid van God zal wonen. De voorhal van het huis is het voorportaal van het heilige. De Man begint met het meten van een muurpost van de voorhal. De muurpost is aan beide zijden vijf el dik en drie el diep.
De voorhal achter de muurposten is twintig el lang en elf (twaalf) el breed (vers 49). Om in de voorhal te komen moet een trap worden beklommen. Bij de muurposten zijn twee pilaren. Deze pilaren herinneren sterk aan de twee pilaren in de tempel van Salomo (2Kr 3:17), waarvan de ene Boaz (betekent ‘in Hem is sterkte’) en de andere Jachin (betekent ‘Hij zal bevestigen’) heet. De pilaren hier hebben geen naam, maar de (symbolische) functie is wel duidelijk: de tempel en de dienst daarin worden ondersteund door de kracht van de HEERE en zijn een bevestiging van Zijn belofte dat Hij te midden van Zijn volk woont.