Inleiding
De eerste toespraak van Bildad bevat enkele belangrijke (negatieve) lessen over de menselijke natuur in het algemeen en over de kwaliteiten van ‘hulpverleners’ in het bijzonder. Bildad hoort Jobs woorden met zijn oren, maar hij luistert niet met zijn hart. De houding van Bildad moet worden bezien in het licht van Jobs smeekbede om medelijden in Job 6. Alle mensen hebben in de meest alledaagse situaties medelijden nodig, hoeveel te meer Job in zijn uitzonderlijke lijden. Herhaaldelijk noemt Job zichzelf hulpeloos (Jb 6:13) en wanhopig (Jb 6:14,26), een man die behoefte heeft aan het medelijden van zijn vrienden.
Ieder die zijn geboortedag vervloekt en de dood verkiest boven het leven, heeft hulp nodig. Zijn drie vrienden zijn wel met dat doel gekomen, maar daar komt niets van terecht. Job gaat hen door hun opstelling eerder bezien als een deel van zijn probleem, dan als degenen die een oplossing aanbieden.
Het is bijna niet te geloven dat zijn vriend Bildad hem zo ongevoelig antwoordt. Er is niet alleen onverschilligheid voor Jobs toestand, maar ook een zekere arrogantie. Zo suggereert hij dat Jobs kinderen hebben gekregen wat ze verdienden (vers 4) en dat Job op weg is hetzelfde lot te ondergaan (vers 5). De les die we moeten leren, is dat er zulke mensen in de wereld zijn. Zij doen hun ‘ondienst’ aan mensen onder de dekmantel dat zij speciale vrienden van God zijn. En wij zijn van nature niet beter. Als de Heer ons niet bewaart, kunnen we net als Bildad zakelijk, scherp en arrogant zijn tegenover hen die in grote nood zijn.
De lessen die we leren van Jobs vrienden over hulpverlening zijn negatief, maar de drie vrienden zijn niet gelijk. Er is onderscheid tussen hen. Het boek stelt drie hulpverleners voor in plaats van één, omdat ieder van hen zijn eigen benadering van en boodschap voor Job heeft. Elifaz begint wel met enig gevoel voor Jobs nood, maar verliest later ook zijn geduld (Job 22). De andere twee zijn afstandelijker en staan boven hem. Geen van hen is in staat Job onvoorwaardelijk te accepteren.
Zeker, Job is een hardnekkige ‘patiënt’, maar zij zijn onbekwaam om bij hem betrokken te zijn. Hun advies zal goed bedoeld zijn, maar heeft als uitwerking dat Job nog hardnekkiger ten opzichte van hen wordt en hun steeds meer weerstand biedt. Ongetwijfeld is een groot deel van het probleem hun academische vasthoudendheid aan het gezichtspunt – dat zij weigeren te wijzigen –, namelijk dat zonde lijden teweegbrengt en omgekeerd dat lijden bewijst dat er zonde is.
Een belangrijke les die uit dit boek geleerd moet worden, is dat hulpverleners, zij die herderlijke zorg verlenen, niet in een ivoren toren moeten zitten. Zij moeten kunnen luisteren, betrokken raken en respect hebben voor de oprechtheid van de persoonlijkheid van de persoon die ze proberen te helpen. Tevens moeten ze altijd in gedachten houden dat het mogelijk is dat ze geen volledig inzicht hebben in de aard van het probleem. Ook hier geldt dat ons inzicht beperkt is en dat ons kennen ten dele en daardoor onvolkomen is (1Ko 13:9).
1 - 2 Bildad verwijt Job
1 Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zei:
2 Hoelang zul je deze dingen blijven zeggen,
en zullen de woorden van je mond een geweldige [storm]wind zijn?
Bildad, de Suhiet – waarschijnlijk een nakomeling van Suah, een zoon van Abraham (Gn 25:1-2) – neemt het woord om Job te antwoorden (vers 1). Hij gaat van dezelfde grondgedachte uit als Elifaz, alleen is zijn toon harder en scherper. Elifaz begint vragend (Jb 4:2), maar Bildad stelt zich direct veroordelend op (vers 2). Hij zet vol in op wat Job Elifaz heeft geantwoord en wil hem direct de mond snoeren. Job ervaart God als tegenstander en Bildad wil de rechtvaardigheid van God verdedigen. Misschien is dat dan ook de reden van zijn felheid en scherpe toon.
Hoelang is Job van plan zulke onzin te blijven verkondigen? Laat hij daar maar eens direct mee ophouden. Jobs woorden stellen ook nog eens helemaal niets voor. Hij heeft geklaagd dat de drie vrienden zijn woorden als wind, dat wil zeggen als niets betekenend achten (Jb 6:26). Bildad kaatst de bal terug. Hij versterkt Jobs beoordeling en noemt Jobs woorden nu “een geweldige [storm]wind”. Daarmee zegt hij dat de woorden van Job niet alleen niets, “wind”, zijn, maar dat ze ook nog eens opgeblazen, “geweldig”, zijn (vgl. Jb 15:2). Bildad beoordeelt het noodgeroep van Job als, wat wij zouden zeggen, ‘veel geschreeuw, maar weinig wol’.
3 - 7 Is God onrechtvaardig?
3 Zou God het recht verdraaien?
Zou de Almachtige de gerechtigheid verdraaien?
4 Als je kinderen tegen Hem gezondigd hebben,
heeft Hij hen laten gaan in de macht van hun [eigen] overtreding.
5 [Maar] als je ernstig God zoekt,
en de Almachtige om genade smeekt,
6 als je zuiver en oprecht bent,
dan zal Hij nu voorzeker ter wille van jou ontwaken,
en de woning van je gerechtigheid herstellen.
7 Je begin zal wel klein zijn,
maar je einde zal zeer groot worden.
Job moet maar eens goed luisteren, zo lijkt Bildad te zeggen. Om Job goed wakker te schudden opent Bildad zijn betoog in vragende vorm met een theologische waarheid die staat als een huis (vers 3). Het lijkt wel alsof hij zijn voorvader Abraham citeert (Gn 18:25). Natuurlijk verdraait God het recht niet en verdraait de Almachtige de gerechtigheid niet. ‘Daarom Job, wat er met jou gebeurt, is niets anders dan dat het recht van God zijn loop heeft en dat de Almachtige Zijn gerechtigheid uitoefent en dat is omdat je gezondigd hebt.’
In vers 4 suggereert Bildad zelfs dat Jobs kinderen hun ondergang aan door hen bedreven zonden te wijten hebben (vgl. Ps 55:24). Dit verwijt moet hartverscheurend zijn voor de gevoelens van een vader die geen bewijzen heeft gevonden van zulke slechtheid bij zijn kinderen en die zorgvuldig heeft gewaakt over hun geestelijk welzijn (Jb 1:5). Het is alsof Bildad tegen hem zegt: ‘Je gebeden zijn nutteloos geweest. God heeft je kinderen niet willen redden.’
‘Trouwens’, zo gaat Bildad verder, ‘jij zult er zelf ook goed aan doen God ernstig te zoeken en de Almachtige om genade te smeken’ (vers 5). Dat heeft Elifaz Job ook al aangeraden (Jb 5:8). God zoeken is een goed advies. Wie zal dat ontkennen? In dit geval ligt in dit advies de duidelijke veronderstelling dat ook Job zelf heeft gezondigd. De Heer Jezus spreekt naar aanleiding van rampen die mensen treffen anders over oorzaak en gevolg dan Bildad doet en ook wij misschien wel eens doen (Lk 13:1-5).
Behalve dat Job naar God moet zoeken en bij de Almachtige om genade moet smeken, moet Job volgens Bildad ook “zuiver en oprecht” worden (vers 6). Ook hier horen we de ondertoon van de beschuldiging dat Job dat niet is. Bildad redeneert vanuit de situatie van Job. Job heeft altijd wel gedaan alsof hij zuiver en oprecht was, maar dat is allemaal huichelarij geweest. Dat is wel duidelijk af te leiden uit de rampen die God over hem heeft gebracht. Met zijn beoordeling, maar vooral ook veroordeling, van Job gaat Bildad in tegen het getuigenis dat God van Job heeft gegeven (Jb 1:1,8; 2:3). De mens die alleen beoordeelt naar wat hij met zijn ogen waarneemt (1Sm 16:7), komt altijd in botsing met Gods beoordeling.
Bildad redeneert verder en belooft Job dat God met zekerheid ter wille van hem zal “ontwaken” als hij tot ‘inkeer’ komt. Daarmee bedoelt hij dat God weer ten gunste van hem actief zal worden en Zich ten goede voor hem zal gaan inzetten. Nu is het alsof God Zijn handen van Job heeft afgetrokken en geen aandacht voor hem heeft. Als Job laat zien dat hij zijn les heeft geleerd – maar dan wel de les die Bildad hem onderwijst, natuurlijk –, zal dat veranderen.
God zal volgens Bildads logica “de woning van je gerechtigheid herstellen”. Dit houdt de veronderstelling in dat de woning van Job een woning van goddeloosheid was geworden. De vroegere voorspoed zal, als Job zich bekeert, daarin terugkeren. Zijn kinderen en dienaren zullen in vrede leven en hij zal weer rijk zijn aan vee. Het zal zelfs zo zijn, dat wat hij had – en Job was een van de rijkste mensen van het Oosten (Jb 1:3) –, klein en gering zal lijken in vergelijking met wat hij zal krijgen (vers 7).
Wat Bildad zegt, wordt inderdaad vervuld (Jb 42:12), maar wel op een heel andere manier dan hij aangeeft. Bildad redeneert vanuit de gedachte van prestatie en tegenprestatie. Job zal niet worden gezegend voor zijn zuiverheid en ook niet voor een belijdenis van verondersteld kwaad. Hij krijgt zegen, niet omdat hij die heeft verdiend, maar omdat God hem die in genade geeft.
8 - 10 Het licht van het verleden
8 Want doe toch navraag bij de vorige generatie,
bereid je voor op een onderzoek naar hun vaderen.
9 Immers, wij zijn van gisteren en weten niets,
want onze dagen op aarde zijn een schaduw.
10 Zullen die je niet onderwijzen, tot je spreken,
en uit hun hart woorden voortbrengen?
Terwijl Elifaz zich beroept op zijn eigen ervaring, steunt Bildad op de traditie. Zijn beweringen komen voort uit wijsheden van vroeger, uit de overleveringen van de vaderen (vers 8). Daarover is te lezen in hun verhalen en spreuken. Dan zal Job zien dat zijn argumenten kloppen, want zo werkte het in het verleden ook. Een mens leeft te kort om wijsheid te verwerven, en daarom moet hij steunen op de wijsheid van de voorvaderen.
Dat is althans de interpretatie van Bildad. Zijn stelling is dat de verzamelde en overgeleverde inzichten van de voorvaderen leren wat hij beweert. Alleen een dwaas zal daar iets tegen inbrengen. Dan krijg je alle voorgaande generaties tegen je. Je wilt het toch niet beter weten dan al die mensen die je zijn voorgegaan? Ze zeggen allemaal dat de rechtvaardige in dit leven beloond wordt en dat de goddeloze rampen over zich heen krijgt.
Laten we ons niets verbeelden, zo is de redenering van Bildad, want “wij zijn van gisteren en weten niets, want onze dagen op aarde zijn een schaduw” (vers 9). Wij komen net kijken en zijn vanaf ons begin direct een aflopende zaak (vgl. 1Kr 29:15). Voordat we het weten, zijn we weer van het wereldtoneel verdwenen. Wat zullen wij in die korte periode kunnen waarnemen om tot een gefundeerde conclusie te komen? We moeten niet menen dat wij in ons korte mensenleven wel even een andere kijk op de geschiedenis kunnen geven, laat staan de geschiedenis kunnen herschrijven.
Nee, luister nu maar naar wat de generaties vóór ons hebben meegemaakt. Als je hun onderwijs ter harte neemt en tot je laat spreken, zul je wijsheid ontvangen en net zo gaan spreken als zij (vers 10). Je zult niet eigenwijs aan je eigen opvattingen blijven vasthouden over de rampen die je hebben getroffen, maar je bij hun bevindingen aansluiten.
Met zijn beroep op de overlevering slaat Bildad de plank volledig mis. Het leven is inderdaad te kort om in eigen kracht tot inzicht te komen. De voorvaderen kunnen inderdaad bepaalde wijsheden hebben verworven. Toch moeten we ons om Gods gedachten te leren kennen niet wenden tot het verleden, maar tot God en Zijn Woord (1Ko 2:9-10). De geschiedenis leert dat een eenzijdige en overdreven bewondering voor wat ‘de vaderen’ gedacht en geleerd hebben, steeds Gods werk in de weg heeft gestaan. Hoeveel zegen er ook ligt in een geestelijke erfenis, wij leren de waarheid alleen verstaan uit het Woord van God en door het zelf oefenen van gemeenschap met Hem.
God wil soms oude, vergeten waarheden in een bepaalde tijd weer onder de aandacht van de Zijnen brengen. Hij wil andere waarheden, die wel gekend worden, maar eenzijdig toegepast en te veel op de spits zijn gedreven, in het juiste licht stellen. Maar als menselijke uitspraken, hoe mooi en waar ook, tussen Gods levend en krachtig Woord en de gelovige worden geplaatst, worden daardoor alleen maar hindernissen voor de werking van de Geest opgeworpen.
11 - 19 De dag van de bozen
11 Groeien biezen waar geen moeras is?
Groeit rietgras op zonder water?
12 Als het nog in zijn knop is, [ook al] wordt het niet afgeplukt,
toch verdort het vóór al het [andere] gras.
13 Zo zijn de paden van allen die God vergeten;
de hoop van de huichelaar vergaat.
14 Hij zal walgen van waar hij [eerst] zijn hoop [op stelde];
zijn vertrouwen zal spinrag [blijken te] zijn.
15 Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet blijven staan;
hij zal het vastgrijpen, maar het zal niet staande blijven.
16 [Weliswaar] is hij een saprijke [plant] in de zon,
en zijn jonge loten spreiden zich uit over zijn tuin,
17 zijn wortels vlechten zich over een steenhoop;
hij kijkt uit naar een steenachtige plaats.
18 [Maar] als men hem wegrukt uit zijn plaats,
zal deze hem verloochenen [en zeggen:] Ik heb u nooit gezien.
19 Zie, dat is de vreugde van zijn weg;
en uit het stof zullen anderen voortkomen.
Bildad ondersteunt zijn verhaal over oorzaak en gevolg met een voorbeeld uit de natuur. Hij sluit ook aan op zijn verwijzing naar de vorige generaties en de kortstondigheid van hun bestaan. De wijsheid van vroeger heeft al gezien dat er geen papyrus biezen groeien waar geen moeras is en dat rietgras niet groeit zonder water (vers 11). Job weet net zo goed als hij en de vorige generaties dat dat zo is.
Ook is het duidelijk hoe kort rietgras er maar is als er geen water is (vers 12). Als het niet wordt afgeplukt, is het geen lang leven beschoren. Bildad past dit vervolgens toe op “de paden van allen die God vergeten” en “de hoop van de huichelaar” (vers 13). Ook deze toepassing lijkt hij op te diepen uit de wijsheid van de vorige generaties. Hij wil maar zeggen dat hij niets nieuws beweert en dat Job dat goed in zijn oren moet knopen.
In het verleden is het altijd zo geweest, dat wie in God geworteld is, voorspoed heeft en dat wie handelt en wandelt zonder God erbij te betrekken, slechts een kortstondig leven heeft. Wie God vergeet, kan ook zijn hoop op zegen vergeten, net zoals rietgras er niet op hoeft te rekenen dat het zal groeien als er geen water is. De huichelaar is hij die meent Gods zegen te krijgen, terwijl hij God gewoon negeert bij zijn bezigheden. In bedekte termen maakt Bildad Job voor huichelaar uit. Het lijden van Job is voor hem het bewijs dat Job God vergeten is. Dit is wel een heel lage insinuatie ten aanzien van een oprecht man die in ellende ondergedompeld is.
Wie God vergeet en daarvoor door Hem wordt gestraft, zal walgen van zijn eerdere hoop op een voorspoedig leven (vers 14). Job, zo zegt Bildad weer in bedekte termen, heeft zijn vertrouwen gesteld op zijn oprechtheid en gemeend dat God hem wel zou zegenen. Dit vertrouwen blijkt de kracht van een spinnenweb te hebben, dat wil zeggen dat het zonder enige kracht is. Als er een storm komt, probeert de spin alle draden van zijn spinrag, zijn gesponnen huis, bij elkaar te houden, maar de wind blaast zijn huis weg. Het is dwaas te veronderstellen dat spinrag enige bescherming tegen een storm biedt (vgl. Js 59:6).
“Spinrag” is in het Hebreeuws ‘huis van een spin’. Dit brengt Bildad ertoe over te gaan op het huis van hem die God vergeet (vers 15). Zo iemand kan wel menen dat zijn huis zijn kracht is, maar daarin zal hij zich zeer vergissen. Zijn spinraghuis biedt hem geen enkele zekerheid; als hij zich eraan wil vastgrijpen, stort het in.
Job moet dit beeld toch wel herkennen? Is het niet zo met hem en zijn huis gegaan? Met al zijn ware woorden slaat Bildad de plank volkomen mis door alles wat hij zegt aan Job voor te houden. Hij schildert Job af als iemand die God is vergeten en daarom niets heeft overgehouden van alles waarop hij vroeger vertrouwde. Volgens Bildad is Job een huichelaar. Al zijn oprechtheid heeft hij steeds gespeeld. Zulke oprechtheid is als spinrag en biedt geen bescherming als er een storm over zijn leven raast. Dat mag toch wel uit zijn huidige situatie blijken.
Bildad vergelijkt Job nog met een “saprijke [plant] in de zon” (vers 16). Dat ziet op de situatie van voorspoed waarin Job vroeger leefde. “Zijn jonge loten” stellen Jobs kinderen voor. Maar vanwege de steenachtige grond schiet de plant geen wortel (vers 17; vgl. Mt 13:5,20-21). Een storm rukt de plant met gemak van zijn plaats weg (vers 18). Er blijft van die ‘saprijke plant’ niets over, het lijkt wel of hij er nooit is geweest (Ps 37:35-36). In Jobs huidige situatie herinnert niets aan zijn vroegere voorspoed.
In vers 19 zegt Bildad met enig sarcasme wat hij met de voorgaande vergelijkingen heeft bedoeld. De vreugde van iemand die veel welvaart heeft gekend en zich daarop heeft beroemd, is slechts van korte duur. Dat is nu eenmaal het lot van alle huichelaars. Hij is er even geweest en dan verdwijnt hij van de aarde en ook uit de herinnering. In zijn plaats zullen anderen uit het stof tevoorschijn komen en zijn plaats innemen. Niemand denkt nog aan hem, alles draait nu om deze nieuwelingen.
20 - 22 Goddelijke vergelding voor de rechtvaardige
20 Zie, God zal de oprechte niet verwerpen,
en Hij grijpt kwaaddoeners niet bij de hand.
21 Eens zal Hij je mond [weer] met lachen vervullen,
en je lippen met gejuich.
22 Wie je haten, zullen met schaamte bekleed worden,
en de tent van de goddelozen zal er niet [meer] zijn.
Bildad keert terug naar de directe aanval op Job. Met de oproep “zie” vraagt hij Jobs aandacht (vers 20). Hij houdt hem voor dat God “de oprechte” niet verwerpt. De ‘oprechte’ betekent hier iemand met een zuiver geweten, iemand die ‘onschuldig’ is. Bildad zegt hier dat God een onschuldige niet verwerpt. De onderliggende beschuldiging is weer dat Job door God wordt verworpen en dat Job dan ook niet oprecht of onschuldig is. Bildad vergist zich weer schromelijk. Hij kijkt namelijk niet naar Job zoals God naar hem kijkt, want God heeft van hem gezegd dat hij wel oprecht is (Jb 1:1,8; 2:3).
Job is ook geen ‘kwaaddoener’, zoals Bildad veronderstelt. Inderdaad, God “grijpt de kwaaddoeners niet bij de hand” om hen te helpen, wat Hij wel bij de Zijnen doet (Js 42:6a). Bildad weet het niet, maar God heeft ook het duidelijke getuigenis van Job gegeven dat hij zich van het kwaad afkeert (Jb 1:1,8; 2:3). Als een mens niet op de hoogte is van Gods kijk op een persoon of een zaak, komt hij altijd tot verkeerde conclusies. Wie er rekening mee houdt dat alleen God volkomen kennis van een persoon of een zaak heeft, zal voorzichtig en terughoudend zijn in zijn beoordeling van een ander.
Tot slot van zijn eerste rede heeft Bildad nog een belofte voor Job (vers 21). Het is wel een belofte die volgt op alles wat hij hiervoor heeft gezegd. Het betekent dat God Job weer zal laten lachen als hij zich heeft bekeerd van zijn verkeerde weg. Jobs vijanden zullen dan uitgepraat en zelfs verdwenen zijn (vers 22). Job mag rekenen op innerlijke voldoening en uiterlijke rust en veiligheid.
Wat Bildad zegt, is niet anders dan een zakelijke opsomming van oorzaak en gevolg. Deze redeneertrant kenmerkt de drie vrienden. Er is geen spoortje mededogen en troost voor Job in aanwezig.