Inleiding
Na zijn antwoord aan Bildad (verzen 1-4) beschrijft Job nog indrukwekkender en weidser dan Bildad de grootheid van God (verzen 5-14).
1 - 4 De ijdelheid van Bildads woorden
1 Maar Job antwoordde en zei:
2 Hoe heb jij hem geholpen die geen kracht heeft,
[en] de arm verlost die geen macht heeft?
3 Hoe heb jij hem raad gegeven die geen wijsheid had,
en [hoe] heb jij [hem] wijsheid in overvloed bekendgemaakt?
4 Aan wie heb jij [zulke] woorden bekendgemaakt?
En wiens geest is van jou uitgegaan?
Job antwoordt Bildad (vers 1). Zijn antwoord klinkt sarcastisch. In zijn toespraken heeft hij laten zien hoe hij zoekt naar rechtvaardiging, maar Bildad zegt doodgemoedereerd dat dit niet mogelijk is. Job erkent dat hij iemand is die geen kracht heeft (vers 2). Maar wat heeft hij een geweldige hulp van Bildad ervaren. Zijn arm hing onmachtig neer, maar gelukkig, daar was Bildad om hem te verlossen. Aan zo’n vriend heb je nog eens wat. En dan de raad die Bildad heeft gegeven aan de arme Job die het aan wijsheid ontbrak (vers 3). Bildad is er niet karig mee geweest, maar heeft hem “wijsheid in overvloed bekendgemaakt”. Job zegt als het ware: ‘Ik weet natuurlijk niets, maar wat een geweldig licht hebben jullie over mijn situatie laten schijnen. Het is nu helemaal helder, hoor.’
Maar aan wie heeft Bildad eigenlijk zijn woorden bekendgemaakt (vers 4)? Bildad heeft al zijn woorden gesproken tot een man in diepe nood. Wat hij heeft gezegd, heeft Job niet geholpen en kracht gegeven en zeker niet verlost uit zijn ellende, maar zijn lijden verzwaard. In plaats van olie en wijn hebben ze zout in zijn wonden gestrooid. De woorden van Bildad hebben niet geholpen het duistere raadsel van zijn huidige lijden op te lossen. Alle woorden die door de vrienden tegen Job zijn gezegd, zijn misplaatst geweest en hebben het failliet van hun wijsheid bewezen.
En wat is de oorsprong van Bildads woorden? Welke geest heeft hem die ingegeven en is in de woorden die hij heeft gesproken van hem uitgegaan? Het is duidelijk dat Bildad geen boodschapper van God is. De toespraken van Bildad en zijn vrienden zijn niet door God ingegeven, maar door hun eigen gedachten over God. De toespraak van Bildad ademt de geest van Elifaz (Jb 4:17). Wat de vrienden hebben gezegd, komt in niets overeen met hoe God Zich werkelijk bezighoudt met een mens die in lijden ondergedompeld is. Daarom ontbrandt Gods toorn ook tegen de vrienden (Jb 42:7-9).
5 - 6 God heerst over de diepten
5 De gestorvenen zullen [opnieuw] geboren worden
van onder de wateren, en de bewoners daarvan.
6 Het graf is naakt voor Hem,
en er is geen bedekking voor het verderf.
Bildad heeft over Gods grootheid in de hoge gesproken, Job doet het hier over Gods grootheid in de diepte. Het ziet op duivelse machten, op de sheol (het dodenrijk) en zijn bewoners (vers 5). Ook de verlorenen zijn onder de macht van God. Wij zien hen niet, ze liggen in het graf, maar zij zijn niet buiten Zijn gezichtsveld (vers 6). Hij ziet hen en kent hen volkomen.
Op Zijn tijd zullen ze sidderend opstaan. Waar ze zich ook maar mogen bevinden, daarvandaan zal Hij hen door Zijn macht tevoorschijn roepen om hen vervolgens te oordelen (Op 20:13). In het dodenrijk regeert niet de satan, maar God (Ps 139:8; Fp 2:10). Alles ligt open voor God, ook het graf, niets is voor Hem verborgen (vers 6; Sp 15:11; Hb 4:13).
7 - 13 God regeert over het heelal
7 Hij strekt het noorden uit over het ledige;
Hij hangt de aarde op aan het niets.
8 Hij bindt het water in Zijn wolken;
toch scheurt de wolk daaronder niet.
9 Hij bedekt de aanblik van [Zijn] troon;
Hij spreidt Zijn wolk erover uit.
10 Hij heeft een begrenzing afgetekend over het wateroppervlak,
tot aan de grens tussen licht en duisternis.
11 De pilaren van de hemel sidderen
en zijn verbijsterd vanwege Zijn bestraffing.
12 Door Zijn kracht heeft Hij de zee opgezweept,
en door Zijn inzicht heeft Hij Rahab neergeslagen.
13 Door Zijn Geest [kreeg] de hemel schoonheid;
Zijn hand heeft de snelle slang doorboord.
Job gaat verder met zijn beschrijving van de grootheid van God en kijkt daarbij nu naar het noorden en naar boven (vers 7). Hij ziet de enorme uitgestrektheid van het heelal. Hij kijkt naar het noorden – de plaats van waaruit God regeert (Js 14:13-14) –, het noordelijke hemelgewelf, dat als een gordijn die uitgestrektheid overkoepelt. In dat enorme uitgestrekte “ledige”, waar niets is waaraan iets kan worden opgehangen, hangt de aarde. God heeft de aardbol “aan het niets” opgehangen.
Dat de aarde “hangt”, is een vastgesteld feit. Als de Schrift iets vermeldt over de schepping, dan is dat Gods waarheid. Wetenschappelijke ‘waarheid’ is anders. Wetenschappelijke taal is snel achterhaald. Wetenschappelijke conclusies moeten regelmatig herschreven worden omdat nieuwe inzichten de vorige om zeep helpen. De Bijbel, door God geïnspireerd en daarom foutloos, is niet geschreven in wetenschappelijke taal, maar in dagelijkse taal en hoeft nooit aangepast te worden. Alles wat God heeft gezegd, blijft voor alle tijden en generaties actueel (2Tm 3:16-17).
Zo bindt God ook de wateren bijeen in de wolken (vers 8; vgl. Sp 30:4), zonder dat de wolk door het gewicht ervan scheurt. Het is God Die de dampen van de aarde samenbalt in dikke wolken, als het ware de kruiken van de hemel (Jb 38:37). Het is Zijn manier om regen te geven op aarde waar Hij wil (vgl. Jr 10:13; Ps 104:3).
Boven de wolken is Gods troon, die Hij onzichtbaar maakt door Zijn wolk erover uit te spreiden (vers 9; vgl. Ps 97:2). Dit is uiteraard zinnebeeldig bedoeld, want ook zonder wolken is de troon van God onzichtbaar. De troon is het centrum van waaruit de schepping wordt geregeerd (vgl. Jb 1:6-12). De mens is met al zijn kennis en bekwaamheid niet in staat Hem te ontdekken. Hij sluit God trouwens ook uit in zijn onderzoek naar de oorsprong en voortgang van het heelal. Het is hem “moedwillig … onbekend” (2Pt 3:5). Daardoor is hij tot de dwaasheid van de evolutietheorie vervallen.
God bestuurt niet alleen het water boven het aardoppervlak, maar ook het water op het aardoppervlak (vers 10). Het water boven de aarde wordt door God vastgehouden in wolken. Het water op aarde wordt door God vastgehouden binnen door Hem vastgestelde grenzen (Ps 104:9; Jr 5:22b).
Ook in een andere zin heeft God een grens afgetekend over het wateroppervlak. Die grens is de horizon. Dat worden we ons bewust als we aan de oever van een oceaan staan. Als we in de verte kijken, zien we de horizon. Verder kunnen we niet kijken. Daar bevindt zich de grens tussen de lichte hemel en de donkere zee, de grens tussen het water in de wolkenhemel en het water in de zee.
Ook de indrukwekkende, massieve, onwankelbare bergen, die hoog boven het landschap uitrijzen en de hemel raken, staan onder Zijn gezag (vers 11). Ze worden hier poëtisch “de pilaren van de hemel” genoemd, alsof de hemel erop rust. Maar als Hij ze bestraft, waarbij we aan een aardbeving kunnen denken, sidderen zij (Ex 19:18). Van al dat imposante blijft niets over. Alleen Zijn majesteit boven alles is blijvend.
Dan is daar ook nog Zijn kracht in de wind waarmee Hij de zee opzweept (vers 12; Ps 107:25; Js 51:15; Jr 31:35). Met hetzelfde gezag beteugelt Hij ook de wind en “brengt de storm tot stilte” (Ps 107:29). Wat hier aan God wordt toegeschreven, zien we in de evangeliën de Heer Jezus doen (Mt 8:26; Mk 4:39). Het is een van de vele bewijzen dat de Heer Jezus God is.
God is niet alleen groot in Zijn almacht en majesteit, maar ook in Zijn schoonheid (vers 13). De Geest van God geeft die schoonheid aan de hemel. We zien de schoonheid van de lucht, de wolken, de hemellichamen. David is er diep van onder de indruk: “Als ik Uw hemel zie, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren, die U hun plaats gegeven hebt” (Ps 8:4). God schept, controleert en bevrijdt (Js 27:1; Op 20:2).
Die schoonheid is door “de snelle [eigenlijk ’snel vluchtende’] slang”, de duivel (Op 12:9), verloren gegaan toen hij de zonde in de wereld bracht. Maar God is in Christus de Overwinnaar over de duivel. Hij zal het oppervlak van het aardrijk vernieuwen (Ps 104:30) en de schepping in zijn oorspronkelijke schoonheid herstellen. Dan zal de duivel gebonden zijn en zal de vergankelijkheid van de schepping zijn weggenomen (Rm 8:21).
14 Er is nog veel meer
14 Zie, dit zijn [nog maar] de uiteinden van Zijn wegen;
wat hebben wij [slechts] een fluisterend woord van Hem gehoord!
Wie zou dan de donder van Zijn kracht kunnen begrijpen?
Na alles wat over de hemel en de aarde is gezegd, moet ook worden gezegd dat die maar een gedeelte van Zijn wegen zijn. Het is om zo te zeggen slechts de heerlijkheid van de zoom van Zijn kleding (Js 6:1). In de schepping worden alleen “Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid” gezien (Rm 1:20). Het zijn de grenzen van Gods macht die een mens kan zien. Verder kan hij niet kijken. De werkelijkheid is zoveel groter dan een mens kan bevatten, laat staan die beschrijven. Om meer te kunnen zien heeft de mens de openbaring van de Geest nodig.
De taal die God in de schepping spreekt, is duidelijk en overweldigend (Ps 19:2-7). Het zijn beeldende woorden. Toch zegt het maar zo weinig in vergelijking met de volheid die in Hem is. In vergelijking met Wie God werkelijk is, zijn het slechts fluisterende woorden. Als deze “uiteinden van Zijn wegen” ons slechts een glimp van Zijn oneindig kracht tonen, hoe zou dan iemand “de donder van Zijn kracht” kunnen begrijpen? Hier bedoelt Job de volle ontplooiing van de kracht van God.
De mens is niet in staat Gods kracht te begrijpen. Wie komt niet onder de indruk van een naderende onweersbui met oorverdovende donderslagen en verblindende lichtflitsen? Wat begrijpen we nou helemaal van de kracht van God Die dit bestuurt? Als God Zijn volle kracht zou tonen, zou de mens weggeblazen, weggevaagd, verpletterd en verteerd worden.
De nieuwtestamentische gelovige is wel in staat om meer van God te zien dan alleen Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid. Hij heeft de Heilige Geest ontvangen. Door de Geest is hij in staat het innerlijk van God te leren kennen, “want de Geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepten van God” (1Ko 2:10). Kinderen van God kunnen Gods heerlijkheid in Christus aanschouwen, “een heerlijkheid als van een eniggeborene van een vader, vol van genade en waarheid” (Jh 1:14).