1 - 3 De grootheid van God
1 Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zei:
2 Heerschappij en diep ontzag zijn bij Hem,
Hij maakt vrede in Zijn hoogten.
3 Zijn Zijn troepen te tellen?
En over wie gaat Zijn licht niet op?
Bildad antwoordt Job (vers 1). Het is zijn laatste antwoord. Zijn munitie is op. Het is nauwelijks een antwoord te noemen. Het lijkt wel een laatste stuiptrekking van de drie vrienden. Met wat hij zegt, sterven de woorden van de vrienden weg. Hierna is ook hij uitgepraat en in feite verslagen. Van Zofar, die hierna aan de beurt zou moeten zijn, horen we helemaal niets meer. Ze hebben al hun argumenten naar voren gebracht, maar Job in geen enkel opzicht van de juistheid ervan kunnen overtuigen. Bildad blijkt niet in staat te zijn om Jobs opmerkingen te beantwoorden; hij komt ook niet met een nieuw gezichtspunt.
Bildads antwoord is kort en bevat de twee punten waarop hij en zijn vrienden steeds hebben gehamerd (Jb 4:17; 15:14). Bij gebrek aan argumenten komt Bildad hier in feite tot een herhaling van zetten. Hij stelt de majesteit van God voor en daar tegenover de nietigheid van de mens. Hij wijst erop dat God Zijn begrensde schepping, die voor ons bevattingsvermogen onbegrensd is, ver te boven gaat (vers 2). God alleen is onbegrensd. In Zijn onbegrensdheid bezit Hij ook almacht en alle gezag. Hij regeert over alles en iedereen (Js 40:12,22,26). Alle “heerschappij” is in Zijn handen. Tegenover Hem past de mens alleen “diep ontzag” (vgl. Jr 10:7).
God is de Maker van “vrede in Zijn hoogten”, wat ziet op de orde die Hij in het heelal tussen Zijn ontelbare en onbevattelijke scheppingswerken heeft aangebracht. Het heelal ademt Zijn almacht. In het heelal staat niets op zichzelf. Alles maakt deel uit van een geheel dat door Hem, door Zijn natuurwetten, harmonieert. Door het woord van Zijn kracht houdt Hij alles in stand en wordt door Hem naar het doel gebracht dat Hij heeft bepaald (Hb 1:3). Zijn natuur, Zijn Wezen, is vrede. Die vrede is zichtbaar in Zijn werken.
In alles wat Hij doet, staan ontelbare menigten engelen Hem ter beschikking (vers 3; Hb 12:22; Op 5:11). Op Zijn gezag gaan zij en doen wat Hij wil. Hij bewoont “een ontoegankelijk licht” (1Tm 6:16). “God is licht” (1Jh 1:5). Daarom is niets voor Hem verborgen, niemand kan zich aan Zijn ontdekkende licht onttrekken. In Zijn licht wordt ieder gezien en openbaar. “Hij openbaart diepe en verborgen dingen, Hij weet wat in het duister is, want het licht woont bij Hem” (Dn 2:22).
4 - 6 De nietigheid van de mens
4 Hoe zou een sterveling dan rechtvaardig zijn voor God,
En hoe zou hij, geboren uit een vrouw, zuiver zijn?
5 Zie, tot aan de maan toe – ze is niet helder,
en de sterren zijn niet zuiver in Zijn ogen.
6 Hoeveel te minder een sterveling, [die] een made is,
en een mensenkind, [dat] een worm is!
Nadat Bildad in de vorige verzen over de grootheid en verhevenheid van God heeft gesproken, spreekt hij vervolgens over de geringheid van de mens (vgl. Ps 8:4-5). Alle openbaring van Gods grootheid en zuiverheid zou in de mens het besef van nietigheid, onreinheid en zondigheid moeten bewerken (vers 4). Bildad zegt dit weer met het oog op Job.
God is volmaakt in heiligheid. Hoe zou dan een mens – lees: Job –, geboren uit een sterfelijk mens, zuiver zijn in Gods oog (vgl. Jb 14:4)? Niets van de schepping, ook de maan en de sterren niet die zo helder stralen in de nacht, is zuiver in Gods ogen (vers 5; vgl. Jb 4:18; 15:15). Job beweert dat hij rein is, maar dat klopt helemaal niet, volgens Bildad. Alles en iedereen legt het af tegen God in Zijn heiligheid en gerechtigheid.
Tegenover de heilige en verheven majesteit van God zijn zelfs de heldere maan en de sterren niet zuiver, laat staan de nietige mens die niet meer is dan een made, een worm (vers 6). Zijn lichaam is uiterst breekbaar. Als een mot kan hij worden doodgedrukt (Jb 4:19). En hoe zwak zijn ook zijn intelligente vermogens. Niemand lijdt zonder het verdiend te hebben, want ieder mens is een made, een worm, vergeleken bij God. Elifaz laat de mogelijkheid nog open om na bekering hersteld te worden (Jb 22:23), maar de vraag van Bildad of een mens rechtvaardig kan staan voor God, veronderstelt een ontkennend antwoord.
Ieder mens verdient het om voor zijn zonden gestraft te worden. Maar er is een mogelijkheid om gerechtvaardigd te worden. Dat is door het geloof in de Heer Jezus. Wie zijn zonden belijdt en gelooft in Hem, is gerechtvaardigd. De Heer Jezus werd Mens om dat mogelijk te maken. In Hem als Mens zien we Gods welgevallen in de mens.