1 - 5 Het tweede Pascha gevierd
1 De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte vertrokken waren, in de eerste maand: 2 Laten de Israëlieten het Pascha houden op zijn vastgestelde tijd. 3 Op de veertiende dag in deze maand, tegen het vallen van de avond, moet u het houden, op zijn vastgestelde tijd; u moet het houden volgens alle bijbehorende verordeningen en bepalingen. 4 Mozes zei tegen de Israëlieten dat zij het Pascha moesten houden. 5 Zij hielden het Pascha op de veertiende dag van de eerste maand, tegen het vallen van de avond, in de woestijn Sinaï. Overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden de Israëlieten.
Hier hebben we weer een tijdsaanduiding die een geschiedkundig gedeelte inluidt. Op 1-1-02, de eerste dag van de eerste maand van het tweede jaar na de uittocht, is de tabernakel opgericht. Vervolgens vinden we wat in Numeri 7 beschreven staat. Dat loopt dan tot 13-1-02. De dag erna, de veertiende dag, wordt het Pascha gevierd.
Het eerste Pascha is in Egypte gevierd. Hier lezen we over het tweede Pascha. Pas in Jozua 5 lezen we voor de derde keer over de viering van het Pascha (Jz 5:10). Zou het in de woestijn niet zijn gevierd? God heeft de viering ervan als een eeuwige inzetting voor de komende geslachten voorgeschreven (Ex 12:14). Toch lezen we in totaal slechts zeven keer in de Bijbel over een daadwerkelijke viering van het Pascha (Ex 12:11; Nm 9:5; Jz 5:10; 2Kr 30:15; 35:1; Ea 6:19; Lk 22:15). Het doet denken aan de spaarzame keren dat in de christenheid het gedachtenismaal van de Heer wordt gevierd.
Er is verband tussen het Pascha in Exodus, Numeri en Jozua.
1. In Exodus is de viering ervan uniek. Het ziet op het ogenblik dat een mens tot bekering komt, verlost wordt en in de woestijn komt, alles op grond van het bloed. Israël heeft Egypte niet kunnen verlaten zonder Pascha. Zo is er voor de mens geen weg uit de wereld zonder de dood van Christus.
2. Ook daarna wil God dat wij het Paaslam niet vergeten. Tijdens onze woestijnreis (Numeri) vieren we het daarom elke eerste dag van de week.
3. God wil ook dat wij ons bewust zijn dat wij al onze hemelse zegeningen (Jozua) te danken hebben aan dat Lam.
Zo zien we het Paaslam aan het begin van de reis, tijdens de reis en nadat de reis geëindigd is.
Het Pascha is een herinnering aan hun verlossing en een symbool van hun eenheid als volk. Het avondmaal van de Heer kent dezelfde gedachte. Het doet de leden van de gemeente terugdenken aan Hem Die hen heeft verlost – “Doet dit tot Mijn gedachtenis” (1Ko 11:23-25) – en geeft uitdrukking aan het feit dat de leden van de gemeente “één brood, één lichaam” zijn (1Ko 10:17). God geeft deze symbolen – het Pascha voor Israël en het avondmaal voor de gemeente – om te voorkomen dat de gedachte aan eenheid en verlossing verloren gaat.
Het Pascha wordt hier voor het eerst als een herinnering gevierd. De verlossing ligt nog vers in het geheugen. Ze hebben de verlossing ervaren. Die ervaring van de verlossing, maar dan als geloofservaring, heeft ieder kind van God. Door het vieren van het avondmaal komt de destijds ervaren verlossing telkens weer krachtig op ons af, we worden er steeds aan herinnerd.
6 - 12 Het Pascha in de tweede maand
6 Nu waren er mensen die vanwege [het aanraken van] het dode lichaam van een mens onrein waren, en op die dag het Pascha niet konden houden. Daarom kwamen zij die dag naar voren, vóór Mozes en vóór Aäron. 7 En die mensen zeiden tegen hem: Wij zijn onrein vanwege [het aanraken van] het dode lichaam van een mens. Waarom zouden wij afgehouden worden om de offergave van de HEERE op zijn vastgestelde tijd in het midden van de Israëlieten aan te bieden? 8 Mozes zei tegen hen: Blijf staan, dan zal ik horen wat de HEERE u gebiedt. 9 Toen sprak de HEERE tot Mozes: 10 Spreek tot de Israëlieten en zeg: Iedereen onder u of onder de generaties na u, wanneer hij onrein is vanwege [het aanraken van] een dood lichaam of ver onderweg is, moet [toch] voor de HEERE het Pascha houden. 11 In de tweede maand, op de veertiende dag, tegen het vallen van de avond, moeten zij het houden; met ongezuurde [broden], en met bittere kruiden moeten zij het eten. 12 Zij mogen er niets van over laten blijven tot de [volgende] morgen en mogen er geen been van breken; volgens alle verordeningen voor het Pascha moeten zij het houden.
De omstandigheden van de woestijn veroorzaken soms verhinderingen om het Pascha te houden. Dat kan zijn in geval van verontreiniging. Het gaat er niet om dat iemand als gelovige ongeschikt is. Van nature is iedere gelovige onwaardig, maar hij is geschikt gemaakt door de Heer Jezus. Door onze wandel kunnen we echter ongeschikt worden en dat zonder het zelf te willen. Het betreft hier niet een bewuste zonde. Het gaat hier om de aanraking van een lijk, misschien per ongeluk, misschien noodzakelijk omdat er iemand begraven moest worden. Het is geen onreinheid die uit hemzelf is voortgekomen.
Dat het niet om een bewuste zonde gaat, blijkt ook wel uit het feit dat deze mensen zelf naar Mozes toegaan. Ze tonen fijngevoeligheid ten aanzien van het Pascha door aan te geven dat ze door hun aanraking met de dood het nu niet kunnen houden. Ze stellen zich er ook niet tevreden mee dat ze het dan maar een keer overslaan. Ze gaan met hun probleem naar Mozes. Naar twee kanten zien we hun goede gezindheid en verlangen: ze gaan niet onverschillig aan hun verontreiniging voorbij en ze laten niet onverschillig het Pascha aan zich voorbijgaan.
Mozes doet niet alsof hij het antwoord op hun vraag weet. Het is ware grootheid te zeggen dat je iets niet weet en ermee naar God te gaan in het vertrouwen dat Hij antwoord zal geven. Mozes nadert namens deze mensen tot God om Hem te vragen en legt dit geval aan Hem voor. God geeft antwoord. Dat zien we telkens in Numeri. Vraag Hem en Hij zegt wat er moet gebeuren. God voorziet in elke omstandigheid waar het volk niet weet wat het moet doen. God handhaaft altijd Zijn heiligheid. Onreinheid maakt ongeschikt, maar Hij geeft wel een oplossing. Hij voorziet in omstandigheden dat zo iemand wel het Pascha kan houden.
In Zijn antwoord geeft Hij een uitweg. Ook voegt Hij er nog een geval aan toe dat iemand het Pascha niet heeft kunnen houden. Dat is ingeval iemand vanwege een verre reis niet in staat is het te houden. Door een verre reis te maken heeft iemand zich verwijderd van de plaats waar de HEERE is. Dat is wel een eigen keus. Toepassing: als we iemand een aantal weken niet in de samenkomst zien, kan dat erop duiden dat zo iemand op een verre reis is, dat wil zeggen geestelijk ver is afgedwaald. Daar moeten we zorg aan besteden. We kunnen niemand missen. Ook God hecht er waarde aan dat het Pascha wordt gevierd. Het is Hem niet onverschillig als iemand het avondmaal, het gedachtenismaal van de Heer, niet viert.
13 Schuldige nalatigheid
13 Maar de man die rein is en niet onderweg is, en die nalaat om het Pascha te houden, die persoon moet van zijn volksgenoten worden afgesneden. Hij heeft immers de offergave van de HEERE niet op zijn vastgestelde tijd aangeboden; die persoon moet zijn zonde dragen.
De uitweg die de HEERE geeft, is dat het Pascha in de tweede maand mag worden gevierd. Daarin voorziet Hij in Zijn genade. Als de betrokkene daar ook geen gebruik van maakt, moet hij worden uitgeroeid. Dan is er sprake van opzet. Een toepassing kan zijn dat we tegen iemand die meerdere keren zonder geldige reden geen avondmaal viert, zeggen dat hij niet meer het avondmaal kan vieren, voordat hij inziet dat hij hiermee de Heer Jezus tekortdoet.
In geestelijke zin verkeren wij allemaal in omstandigheden van de tweede maand. Sommigen zijn gekomen uit kerkelijke systemen waar de dood zijn beslag heeft gekregen, anderen zijn van een ‘verre reis’ thuisgekomen. In veel plaatselijke gemeenten komt slechts een klein deel samen van de hele gemeente in die plaats. Velen bevinden zich nog op een plaats in de christenheid waar de dood heerst; velen zijn ook nog op een verre reis.
Toch geeft God nog de gelegenheid om het Pascha te houden, zoals in de dagen van Hizkia (2Kronieken 30-31). We lezen van die dagen: “Een groot deel van het volk … hadden zich niet gereinigd. Toch aten zij het Pascha, maar niet zoals het voorgeschreven was. Hizkia bad echter voor hen en zei: Laat de HEERE, die goed is, verzoening doen voor hem die heel zijn hart erop gericht heeft om God de HEERE, de God van zijn vaderen, te zoeken, al was dat niet volgens de reinheid die past bij het heiligdom. En de HEERE verhoorde Hizkia en genas het volk” (2Kr 30:18-20).
Deze regeling wil niet zeggen dat God Zijn maatstaven verlaagt of versoepelt. Dat doet Hij nooit. We mogen niet soepeler worden in de beoordeling van wie wel en wie niet aan het avondmaal mogen deelnemen. Wat geldt voor de eerste maand, geldt ook in de tweede maand. Nooit mag zwakheid in het getuigenis de maatstaven veranderen, maar God houdt wel rekening met de omstandigheden en dat moeten wij ook doen.
14 Het Pascha voor de vreemdeling
14 En wanneer er een vreemdeling bij u verblijft, moet [ook] hij het Pascha voor de HEERE houden. Volgens de verordening van het Pascha en de bepaling ervan, zo moet hij het houden. Voor u geldt één verordening, zowel voor de vreemdeling als voor de ingezetene van het land.
De vreemdeling die bij de Israëlieten woont, kan ook het Pascha voor de HEERE houden. Het betreft dan wel een vreemdeling die door zich te laten besnijden deel is gaan uitmaken van Gods volk: “Als er nu een vreemdeling bij u verblijft en [als die] voor de HEERE het Pascha wil houden, laat dan al wie mannelijk is bij hem, besneden worden. Dan mag hij naar voren komen om het [Pascha] te houden, en zal hij zijn als een ingezetene van het land. Niemand echter die onbesneden is, mag ervan eten. Eén wet is er voor de ingezetene en voor de vreemdeling die te midden van u verblijft” (Ex 12:48-49; vgl. Ea 6:19-21).
15 - 23 De wolk
15 Op de dag dat de tabernakel werd opgebouwd, bedekte de wolk de tabernakel, de tent van de getuigenis; en 's avonds was hij op de tabernakel als een verschijning van vuur, tot de [volgende] morgen. 16 Zo was het voortdurend: de wolk bedekte hem en 's nachts was hij [als] een verschijning van vuur. 17 Maar als de wolk opgeheven werd van boven de tent, braken de Israëlieten daarna op; en op de plaats waar de wolk bleef rusten, daar sloegen de Israëlieten hun kamp op. 18 Op het bevel van de HEERE braken de Israëlieten op, en op het bevel van de HEERE sloegen zij hun kamp op. Alle dagen waarop de wolk op de tabernakel bleef rusten, bleven zij in hun kamp. 19 Als de wolk vele dagen boven de tabernakel bleef staan, namen de Israëlieten de voorschriften van de HEERE in acht en braken zij niet op. 20 Als het gebeurde dat de wolk maar weinig dagen op de tabernakel was, bleven zij op het bevel van de HEERE in hun kamp, en op het bevel van de HEERE braken zij op. 21 En als het gebeurde dat de wolk er vanaf de avond tot de [volgende] morgen was, wanneer de wolk 's morgens opgeheven werd, dan braken zij op; overdag of 's nachts, als de wolk opgeheven werd, braken zij op. 22 Of als de wolk twee dagen of een maand, of [vele] dagen [lang] op de tabernakel bleef rusten, bleven de Israëlieten in hun kamp en braken zij niet op; maar als hij opgeheven werd, braken zij op. 23 Op het bevel van de HEERE sloegen zij hun kamp op en op het bevel van de HEERE braken zij op. Zij namen de voorschriften van de HEERE in acht, op het bevel van de HEERE, door de dienst van Mozes.
De voorzieningen die God tot hiertoe heeft gegeven, hebben betrekking op de opstelling en de heiligheid van het kamp. Nu komen de voorzieningen voor de reis zelf. Het zijn er twee: de wolk (verzen 15-23) en de zilveren trompetten (Nm 10:1-10). Beide middelen tonen aan dat het volk volstrekt afhankelijk is van God bij het trekken door de woestijn. De wolk is er “voortdurend” (vers 16). Wat een bijzondere zorg van God! Naar het bijzondere voorrecht van de leiding van God door de wolk wordt meerdere keren in de geschiedenis van Israël teruggewezen (Ps 105:39; Ne 9:19).
Bij de wolk kunnen we denken aan de leiding van de Heilige Geest in het leven van de gelovige om hem aanwijzingen te geven voor zijn gaan door de woestijn van dit leven. Het persoonlijke aspect staat echter niet voorop. De wolk is hier namelijk de bedekking van de tabernakel, die hier “de tent van de getuigenis” wordt genoemd. God heeft ons een getuigenis toevertrouwd. Hij wil een getuigenis van Zichzelf door ons aan de wereld geven. Daarvoor is de Heilige Geest in de gemeente komen wonen.
De eerste keer dat de wolk de weg wijst, is na de verlossing uit Egypte om hen naar de Rode Zee te voeren (Ex 13:21). Het is een beeld van de leiding van de Heilige Geest Die na de verlossing Gods volk gaat leiden. De tweede keer zien we de wolk als deze plaatsneemt aan de ingang van de tent der samenkomst die door Mozes buiten het kamp is opgericht (Ex 33:7-9).
Het opgeheven worden en het rusten van de wolk wordt hier uitvoerig beschreven. Aan het opgeheven worden en het rusten van de wolk is de hele weg van het volk verbonden. Zoals de wolk aangeeft, moet het volk handelen. Het volk als geheel moet zich ernaar richten, niet alleen de enkeling. Ook als plaatselijke gemeenten moeten we niet onze eigen weg plannen, maar onze weg overgeven aan de leiding van de Heilige Geest.
God wil elk plaatselijk getuigenis van de gemeente laten trekken door de woestijn. Elke oefening in een gemeente hangt samen met het letten op de wolk. Bij vragen over het toelaten van iemand aan het avondmaal of in geval van het wegdoen van de zonde uit het midden van de gemeente of welke andere vorm van zorg dan ook, moeten we letten op de leiding van de Heilige Geest.
Ook in de nacht is de wolk er om onze wandel te bepalen. In de nacht is de wolk als een verschijning van vuur. Alles wordt kinderlijk eenvoudig voorgesteld. Het is de zekere weg van zegen voor het getuigenis. Alles moet gebeuren op “het bevel van de HEERE” (vers 18 [2x], vers 20 [2x], vers 23 [3x]), een bevel dat tot uitdrukking wordt gebracht in de bewegingen van de wolk.
Het volk kan een zekere weg gaan als ze letten op de wolk en handelen naar wat die doet. Omdat het volk nooit weet wanneer de wolk zal stilhouden of voorwaarts zal gaan, is het noodzakelijk er voortdurend naar te kijken. Voor elke stap zijn we afhankelijk van de leiding van de Heilige Geest. In actie te komen zonder Zijn leiding brengt alleen ellende voort, evenals het blijven waar we zijn, terwijl de Geest ons aanspoort een bepaald werk te gaan doen of een bepaalde beslissing te nemen.
Het letten op de leiding van de Heilige Geest is ook van belang bij besprekingen van broeders met een bepaalde verantwoordelijkheid in de gemeente. Het gaat daarbij niet om zakelijk ingestelde broeders, om wie het best kan praten, maar of er werkelijke afhankelijkheid is van de Heilige Geest in een geest van gebed. Niet alleen een zaak moet duidelijk zijn, maar ook het tijdstip van handelen. Er gaat geen tijd verloren als wij wachten op Gods tijd. Om op de juiste wijze en op de juiste tijd te handelen is het nodig steeds naar boven te kijken. Ons handelen en het tijdstip waarop moeten niet worden ingegeven door wat we om ons heen zien in bijvoorbeeld het bedrijfsleven.
We moeten de Heer gelegenheid geven om ons te leiden. Hij wil ons leiden door Zijn oog. Hij kan ons ook leiden door toom en bit (Ps 32:8-9). In het laatste geval houdt Hij ons in bedwang, zodat we niet de verkeerde weg inslaan. In het eerste geval is er gemeenschap met Hem in het gaan van de goede weg. We moeten dan ook niet vragen of de Heer ons wil tegenhouden als we verkeerd dreigen te gaan, maar ons toevertrouwen aan Hem en vragen naar Zijn wil. Dan zullen we niet eerder handelen dan wanneer we zeker weten dat iets Zijn wil is.