Inleiding
In dit hoofdstuk zien we dat de Levieten naar de gedachten van God worden afgezonderd voor de dienst. Ze zijn een type van de gemeente, of liever van de leden van de gemeente, in hun dienst voor God, zoals de priesters een beeld van de nieuwtestamentische gelovigen zijn die tot de troon van God naderen voor aanbidding of in voorbede ten behoeve van anderen.
Er zijn drie beginselen die voor ons bij de dienst voor de Heer van belang zijn:
1. We zijn verlost uit Egypte, een beeld van de wereld (Ex 12:1-40; Gl 1:4).
2. Als gevolg daarvan behoren we God toe (1Ko 6:20).
3. We zijn aan Christus gegeven voor de dienst in Zijn gemeente op aarde (vgl. Nm 3:6).
De Levieten zijn als enige stam uitverkoren om de heilige dingen van de tabernakel te dragen en daarin te dienen. Voor de gemeente wil dit zeggen dat elk lid, iedere gelovige, verantwoordelijk is zijn bijdrage aan het gemeente-zijn te leveren. Van alles wat God ons in de gemeente heeft geschonken, heeft Hij ons de verantwoordelijkheid gegeven dat allemaal door de woestijn heen te dragen en ongeschonden naar het einde te brengen.
Ieder kind van God is een Leviet, maar de vraag is wel wie die dienst ook werkelijk uitoefent. Iedere Leviet heeft zijn eigen taak. God heeft ons allemaal een genadegave gegeven, maar gebruiken we die ook? Dat is anders dan bij de priesters. Alle zonen van Aäron zijn priesters, daarin is geen onderscheid. Zo komen we op de eerste dag van de week samen. Alle broeders en zusters verrichten priesterdienst. In het naderen tot God verdwijnt alle onderscheid, want wie en wat zijn wij in Zijn tegenwoordigheid? Als Levieten is er wel onderscheid. Dit onderscheid is door God Zelf aangebracht (1Ko 12:5). Ieder heeft een eigen taak, die anders is dan de taak van de ander.
1 - 4 De afstammelingen van Aäron en Mozes
1 Dit nu zijn de afstammelingen van Aäron en Mozes op de dag dat de HEERE met Mozes sprak op de berg Sinaï. 2 Dit nu zijn de namen van de zonen van Aäron: Nadab, de eerstgeborene; verder Abihu, Eleazar en Ithamar. 3 Dit zijn de namen van de zonen van Aäron, de gezalfde priesters, die gewijd zijn om als priester te dienen. 4 Nadab en Abihu waren voor het aangezicht van de HEERE gestorven, toen zij in de woestijn Sinaï vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE gebracht hadden. En zij hadden geen zonen, zodat Eleazar en Ithamar als priester dienden tijdens [het leven] van hun vader Aäron.
Mozes en Aäron worden samen als de geestelijke vaders van het geslacht van Levi aangeduid, zowel priesters als Levieten. In Mozes komt het aspect van het gezag van het Woord van God naar voren. In Aäron zien we meer het medegevoel met onze zwakheden. Samen zijn zij een beeld van de Heer Jezus in Wie beide aspecten volmaakt verenigd zijn (Hb 3:1; 4:12-16).
Nadab en Abihu hebben geen rekening gehouden met het gezag van het woord dat God heeft gesproken en zijn het heiligdom binnengegaan in de mening op hun eigen manier tot God te kunnen naderen (Lv 10:1-3). Dat is een zelfverzonnen priesterdienst. Een dergelijk priesterschap sterft uit, het houdt voor God geen stand omdat God het niet in stand houdt, er is niets van Hem in aanwezig. Zij hebben geen zonen, geen nageslacht dat hen opvolgt. Hun dood, zo spoedig al na de instelling van het priesterschap, moet een afschrikwekkend voorbeeld zijn en oproepen tot heiligheid bij het uitoefenen van het priesterambt.
Het noemen van hun namen en hun einde maken duidelijk dat het priesterschap niet verbonden is aan de voornaamheid van de familie, maar aan de soevereine keus van God. Het laat ook zien dat het krijgen van een voorrecht niet automatisch trouw inhoudt, maar dat de mens in staat is zijn voorrecht te verderven.
De overgebleven zonen dienen als priester tijdens het leven van Aäron. Het is goed als jongeren dienen onder het toeziend oog van ouderen. Het moet ook voor Aäron een vreugde zijn geweest in deze twee zonen waardige opvolgers te zien (vgl. 3Jh 1:4).
5 - 10 De Levieten zijn gegeven aan de priesters
5 De HEERE sprak tot Mozes: 6 Laat de stam Levi naderbij komen en plaats hem vóór de priester Aäron om hem te dienen. 7 Zij moeten zijn taak en de taak van heel de gemeenschap vervullen, vóór de tent van ontmoeting, om de dienst van de tabernakel te verrichten. 8 En zij moeten [zorg dragen voor] al de voorwerpen van de tent van ontmoeting, en de taak van de Israëlieten vervullen door de dienst van de tabernakel te verrichten. 9 U moet de Levieten aan Aäron en zijn zonen geven. Zij zijn hem volledig gegeven uit de Israëlieten. 10 Maar Aäron en zijn zonen moet u opdragen dat zij hun priesterambt waarnemen. En de onbevoegde die te dichtbij komt, moet ter dood gebracht worden.
De Levieten worden als stam aan Aäron en zijn zonen gegeven. Zij zijn onderworpen aan Aäron en handelen op aanwijzing van de priester. De Leviet helpt bij het verrichten van priesterdienst. Elke Levietendienst in de gemeente heeft tot doel dat de leden van de gemeente door die dienst steeds betere priesters worden. Een betere priester is meer tot eer van God.
Ze worden ook gegeven ten behoeve van heel de gemeenschap van Israël. Iedere gelovige is als Leviet, als dienaar, alleen verantwoording schuldig aan de Heer (Rm 14:4). Het uitoefenen van zijn taak is een zaak alleen tussen de Heer en hem. Niet de broeders en zusters bepalen zijn dienst. Als de zaak gezond is, zullen die er wel mee instemmen. Alleen in geval van tucht, als er zonde in de dienaar openbaar wordt, moet de gemeente als geheel zich daarmee bezighouden.
De gaven zijn gegeven aan de gemeente en vinden hun invulling te midden van de gemeente. Daarom heeft de dienaar ook met de gemeente te maken. Hij treedt niet op verheven boven de gemeente of los ervan. De gemeente heeft recht op die gave. Hij is een dienaar en neemt daarom niet een hogere plaats, maar de laagste plaats in. Hij is onderworpen aan de Heer en werkt te midden van de gemeente.
Vers 6 en vers 9 vinden hun tegenhanger voor ons in de woorden van de Heer Jezus tot Zijn Vader: “Zij waren de uwen en U hebt ze Mij gegeven” (Jh 17:6) en tot de Joden: “Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Jh 6:37).
De “onbevoegde” is hier iemand die niet tot de familie van Aäron behoort (vgl. vers 38b). In Numeri 1 betreft het iemand die geen Leviet is (Nm 1:51). Nadab en Abihu waren wel bevoegd, maar toch gedood omdat zij op eigenzinnige manier naderden.
11 - 13 De Leviet in plaats van de eerstgeborene
11 De HEERE sprak tot Mozes: 12 En Ik, zie, Ik neem de Levieten uit het midden van de Israëlieten, in plaats van elke eerstgeborene onder de Israëlieten, die de baarmoeder opent. De Levieten zullen Mij toebehoren, 13 want alle eerstgeborenen behoren Mij toe. Op de dag dat Ik alle eerstgeborenen in het land Egypte trof, heb Ik alle eerstgeborenen in Israël, van de mensen tot het vee, voor Mijzelf geheiligd. Zij behoren Mij toe. Ik ben de HEERE.
De Levieten zijn in de plaats van de eerstgeborenen gekomen. De eerstgeborenen behoren op een speciale manier aan de HEERE. De HEERE herinnert Mozes eraan dat Hij hen heeft geheiligd voor Zichzelf op grond van het bloed van het Lam (Ex 12:1-28; 13:1-13). In de eerstgeborenen wordt het hele volk van God vertegenwoordigd. Het recht op de eerstgeborenen is dan ook het recht op het hele volk.
De gemeente wordt genoemd “[de] gemeente van [de] eerstgeborenen, die in [de] hemelen staan opgeschreven” (Hb 12:23). Daarmee zijn zij het eigendom van God. Dat geeft God het recht te bepalen dat zij een dienst zullen doen aan de gemeente. Leden van de gemeente zijn Gods speciale eigendom en God heeft het recht elk lid van de gemeente een taak te geven. God doet Zijn recht gelden al direct bij de geboorte. Iedere gelovige is vanaf zijn wedergeboorte tot een bepaalde taak voorbestemd (vgl. Gl 1:15; Hd 9:15; 1Tm 1:18).
De Leviet begint zijn dienst pas uit te oefenen als hij dertig jaar is geworden. De hele periode tot dertig jaar is voorbereiding op die taak. Dit kunnen we toepassen op een dienst in de gemeente. Voordat iemand een openbare dienst in de gemeente gaat verrichten, zal hij door het lezen en bestuderen van Gods Woord ook Gods gedachten over zijn dienst beter leren kennen. Dat betekent niet dat er in die tijd van voorbereiding niets gedaan wordt. Een gelovige kan van de Heer getuigen, zodra hij bekeerd is (Hd 9:20). Ook kan hij in de gemeente de Heer danken voor zijn verlossing.
God doet Zijn recht gelden op hen die Hij bevrijdt en alleen door van Hem te zijn kan bevrijding werkelijkheid worden. Door de uitwisseling tussen eerstgeborenen en Levieten zien we de twee fundamentele pilaren waarop de dienst rust:
1. De nieuwe geboorte en de reiniging door het bloed van Christus.
2. De verbinding aan en heiliging voor de Heer.
De keus van God van deze stam laat ons Zijn genade zien. Hun stamvader Levi is gekenmerkt door geweld en wreedheid (Gn 49:5; 34:25-31). God verheerlijkt Zichzelf door van eigenwillige en wrede mensen toegewijde gelovigen te maken.
14 - 20 Opdracht om de Levieten te tellen
14 De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï: 15 Tel de nakomelingen van Levi, [ingedeeld] naar hun families [en] naar hun geslachten; al wie mannelijk is, van één maand oud en daarboven, moet u tellen. 16 En Mozes telde hen op bevel van de HEERE, zoals geboden was. 17 Dit waren de zonen van Levi met hun namen: Gerson, Kahath en Merari. 18 Dit zijn de namen van de zonen van Gerson, [ingedeeld] naar hun geslachten: Libni en Simeï. 19 En de zonen van Kahath, [ingedeeld] naar hun geslachten: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. 20 En de zonen van Merari, [ingedeeld] naar hun geslachten: Maheli en Musi. Dit zijn de geslachten van de Levieten, naar hun families.
Ook de Levieten moeten worden geteld. Evenals de eerstgeborenen (vers 40) worden ook de Levieten geteld vanaf één maand oud. Iedere Leviet afzonderlijk is belangrijk voor God en de dienst die verricht moet worden. Zijn taak kan niet door een ander worden waargenomen. In de gemeente is dat ook zo. Het is van groot praktisch belang dat ieder kind van God zijn taak kent die de Heer hem heeft gegeven om te doen. Het is ook belangrijk dat hij daarbij blijft en zich ook niet bemoeit met wat de Heer een ander te doen geeft (vgl. Jh 21:20-22). De Heer is hierin soeverein.
De Levieten nemen allen een verschillende plaats in ten opzichte van de tabernakel. De drie zonen hebben ieder een onderscheiden taak. We kunnen dit toepassen op de gemeente, waaraan de Heer Jezus sommigen heeft gegeven “als evangelisten, anderen als herders en leraars” (Ef 4:11). Die gaven of taken kunnen we terugzien in de zonen van Levi. Er zijn gelovigen die op een speciale manier over de Heer Jezus kunnen spreken in wat Hij is voor God; anderen kunnen weer op een speciale manier Hem voorstellen in wat Hij is voor de zondaar. Zo heeft ieder zijn eigen gave gekregen om daarmee te dienen.
Een broeder uit Hong Kong vertelde iets wat hieraan doet denken en het illustreert. Hij heeft drie leiders van huisgemeenten in China gekend die van grote betekenis zijn geweest voor veel huisgemeenten in China. Ze hebben alle drie een bijnaam gekregen die ontleend is aan de tabernakel. Een broeder werd ‘altaar’ genoemd omdat hij brandde voor het evangelie. De tweede broeder werd ‘wasvat’ genoemd omdat hij in zijn prediking de nadruk legde op heiligheid en reiniging. De derde broeder werd ‘heiligdom’ genoemd omdat hij de Schrift zo goed kende.
21 - 26 De Gersonieten en hun taak
21 Van Gerson [stamde] het geslacht van de Libnieten en het geslacht van de Simeïeten [af]. Dit zijn de geslachten van de Gersonieten. 22 Het aantal van hen die geteld waren, [betrof] al wie mannelijk waren van één maand oud en daarboven. [Het aantal] van hen die geteld waren, was zevenduizend vijfhonderd. 23 De geslachten van de Gersonieten moeten hun kamp opslaan achter de tabernakel, aan de westkant. 24 De leider nu van de familie van de Gersonieten was Eljasaf, de zoon van Laël. 25 En de taak van de nakomelingen van Gerson in de tent van ontmoeting was [de zorg voor] de tabernakel en de tent, de dek[kleden] ervan, het gordijn voor de ingang van de tent van ontmoeting, 26 en de kleden van de voorhof en het gordijn voor de ingang van de voorhof, die rondom de tabernakel en het altaar zijn, met de bijbehorende touwen, [ja,] voor heel de dienst ervan.
De Gersonieten krijgen de zorg voor alle kleden en gordijnen. Kleden en gordijnen spreken van onze praktische openbaring in de wereld, wat de mensen van ons zien. Is in ons leven de Heer Jezus zichtbaar?
De Gersonieten moeten hun kamp opslaan aan de westkant, de kant van de beproeving. Ons hele leven als Gersonieten mag een getuigenis zijn van Wie de Heer Jezus is. Wie de Heer Jezus voor ons is, wordt het best gezien als we ons in moeilijkheden bevinden. Het zijn van een getuige is het verrichten van een dienst als evangelist.
27 - 32 De Kahathieten en hun taak
27 Van Kahath [stammen af] het geslacht van de Amramieten, het geslacht van de Jizharieten, het geslacht van de Hebronieten en het geslacht van de Uzziëlieten. Dit zijn de geslachten van de Kahathieten. 28 Het aantal van al degenen die mannelijk waren van één maand oud en daarboven, was achtduizend zeshonderd; zij vervulden de taak ten behoeve van het heiligdom. 29 De geslachten van de nakomelingen van Kahath moeten hun kamp opslaan terzijde van de tabernakel, aan de zuidkant. 30 De leider nu van de familie van de geslachten van de Kahathieten was Elizafan, de zoon van Uzziël. 31 En hun taak was [de zorg voor] de ark, de tafel, de kandelaar, de altaren en de voorwerpen van het heiligdom, waarmee ze de dienst verrichtten, en het gordijn, ja, [voor] heel de dienst ervan. 32 De leider [die boven] de leiders van Levi [stond] was Eleazar, de zoon van de priester Aäron. Hij had het opzicht over hen die de taak ten behoeve van het heiligdom vervulden.
De Kahathieten krijgen de zorg voor al de voorwerpen die in het heiligdom staan, zowel in het heilige als in het heilige der heiligen. Zij zijn vertrouwd met de tegenwoordigheid van God. Zij kennen, om zo te zeggen, de positie van Gods volk voor God. In alle voorwerpen waarvoor zij de zorg hebben, wordt de heerlijkheid van God in Christus gezien.
Zij moeten hun kamp opslaan aan de zuidkant, de rechterkant. Dat is de kant van de waardigheid, van een gekende positie. Het is de taak van de leraar om alle leden van Gods volk zich daarvan bewust te maken.
33 - 37 De Merarieten en hun taak
33 Van Merari [stammen af] het geslacht van de Mahelieten en het geslacht van de Musieten. Dit zijn de geslachten van Merari. 34 Het aantal van degenen van hen die geteld waren van al wie mannelijk waren, van één maand oud en daarboven, was zesduizend tweehonderd. 35 De leider nu van de familie van de geslachten van Merari was Zuriël, de zoon van Abichaïl; zij moeten hun kamp opslaan terzijde van de tabernakel, aan de noordkant. 36 En de opgedragen taak van de nakomelingen van Merari was [de zorg voor] de planken van de tabernakel, met zijn dwarsbalken, zijn pilaren, zijn voetstukken, en al zijn voorwerpen, ja, [voor] heel de dienst ervan. 37 Eveneens [voor] de pilaren rond de voorhof, de bijbehorende voetstukken, de bijbehorende pinnen met de bijbehorende touwen.
De Merarieten krijgen de zorg voor de planken en de pilaren, voor alles wat de tabernakel overeind en staande moet houden.
Zij moeten hun kamp opslaan aan de noordkant, de kant van de kou, waar de aanvallen van de boze vandaan komen om Gods werk te verwoesten. Hun dienst zien we in het werk van de herders, die zich inzetten om de gemeente overeind te houden, zodat ze niet bezwijkt onder de druk van de vijand. Herders zorgen ervoor dat de gelovigen vast aaneengesloten blijven, zoals de planken van de tabernakel vast aangesloten naast elkaar staan.
38 Kamp van Mozes en Aäron en zijn zonen
38 Zij nu die hun kamp vóór de tabernakel, aan de oostkant, moeten opslaan, [dus] vóór de tent van ontmoeting, waar [de zon] opkomt, zijn Mozes, en Aäron met zijn zonen, die de taak ten behoeve van heiligdom vervullen, in naam van de Israëlieten. De onbevoegde die te dichtbij komt, moet ter dood gebracht worden.
Mozes en Aäron moeten hun kamp opslaan aan de oostkant, bij de ingang van de tabernakel, de kant van de zonsopgang. Deze meest bevoorrechte personen en familie liggen het dichtst bij de woonplaats van God en bij de toegang tot Hem.
Dit onderscheid in nabijheid bestaat in de gemeente niet. Iedere gelovige is even dicht bij God. Er is wel verschil in het genot dat de afzonderlijke leden van de gemeente hebben van de positie die ze op grond van het werk van de Heer Jezus allen zonder onderscheid innemen. Hij die het dichtst bij Christus is, is degene die Hem het best dient. Zonder deze nabijheid is het niet mogelijk Hem te dienen.
39 - 51 Verschil in aantal
39 Al degenen van de Levieten die geteld waren, die Mozes en Aäron, op bevel van de HEERE, [ingedeeld] naar hun geslachten telden, al wie mannelijk waren van één maand oud en daarboven, waren tweeëntwintigduizend. 40 De HEERE zei tegen Mozes: Tel alle mannelijke eerstgeborenen onder de Israëlieten, van één maand oud en daarboven; en neem het aantal van hun namen op. 41 En neem voor Mij de Levieten – Ik ben de HEERE – in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, en het vee van de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder het vee van de Israëlieten. 42 Mozes telde, zoals de HEERE hem geboden had, alle eerstgeborenen onder de Israëlieten. 43 Het aantal namen van alle mannelijke eerstgeborenen van één maand oud en daarboven, overeenkomstig degenen van hen die geteld waren, was tweeëntwintigduizend tweehonderddrieënzeventig. 44 De HEERE sprak tot Mozes: 45 Neem de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, en het vee van de Levieten in plaats van hun vee; de Levieten zullen Mij toebehoren. Ik ben de HEERE. 46 Wat betreft de tweehonderddrieënzeventig eerstgeborenen van de Israëlieten die vrijgekocht moeten worden, die [het getal van] de Levieten te boven gaan, 47 moet u per hoofd vijf sikkel innen. U moet [die] innen, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom. Die sikkel is twintig gera [waard]. 48 En dat geld moet u aan Aäron en aan zijn zonen geven, [als losgeld] voor degenen die vrijgekocht moeten worden van hen die [het getal van de Levieten] te boven gaan. 49 Toen inde Mozes dat losgeld voor hen die [het getal] te boven gingen, van degenen die door de Levieten vrijgekocht waren. 50 Voor de eerstgeborenen van de Israëlieten inde hij dat geld: duizend driehonderdvijfenzestig [sikkel, gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom. 51 En Mozes gaf dat losgeld aan Aäron en aan zijn zonen, op bevel van de HEERE, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Voor de derde keer krijgt Mozes de opdracht om te tellen. Het doel van deze telling is om te zien of iedere eerstgeborene wel een Leviet als tegenhanger heeft. De vraag is of ieder die in positie een eerstgeborene is, in de praktijk wel een Leviet is. Verricht iedere gelovige wel zijn taak als Leviet?
Uit de telling van beide groepen blijkt dat er helaas minder Levieten dan eerstgeborenen zijn. Toegepast wil dit zeggen dat in de praktijk van de gemeente niet iedere gelovige als eerstgeborene een Leviet als tegenhanger heeft. Toch doet God er Zijn recht op gelden. Hij wil dat zo iemand toch als Leviet gaat dienen. Losgeld is nodig om van een eerstgeborene ook een Leviet te worden. God bepaalt de hoogte van het losgeld. Het losgeld bedraagt tien keer zoveel als het losgeld dat door een getelde van het volk moet worden betaald (Ex 30:13).
Het bewustzijn dat ik voor een prijs ben gekocht door het bloed van de Heer Jezus, zal mij ertoe brengen mijn taak als Leviet te volbrengen. Het is mijn verantwoordelijkheid, waarvan het getal vijf spreekt.
Het noemen van het vee in vers 41 wijst erop dat God Zijn gezag en Zijn rechten doet gelden niet alleen op onszelf, maar ook op alles wat we bezitten.