Inleiding
De vorige vermelding over de dochters van Zelafead, in Numeri 27, is een eerbewijs aan hun geloof (Nm 27:1-11). Hier, in Numeri 36, gaat het om het bewaken van het oorspronkelijke erfdeel in handen van de stam waaraan het is gegeven. De heerlijkheid van God vereist het voorkomen van verwarring over wat Hij aan Zijn volk heeft gegeven.
1 - 4 Vraag over het verlies van een erfdeel
1 En de familiehoofden van het geslacht van de nakomelingen van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse, uit de geslachten van de nakomelingen van Jozef, kwamen naar voren en spraken ten overstaan van Mozes en ten overstaan van de leiders, de [andere] familiehoofden van de Israëlieten, 2 en zeiden: De HEERE heeft mijn heer geboden dit land door het lot aan de Israëlieten in erfelijk bezit te geven; en mijn heer werd door de HEERE geboden het erfelijk bezit van onze broeder Zelafead aan zijn dochters te geven. 3 Wanneer zij [nu] voor een van de zonen van de [andere] stammen van de Israëlieten tot vrouw zouden worden, dan zou hun erfelijk bezit afgenomen worden van het erfelijk bezit van onze vaderen, en toegevoegd worden aan het erfelijk bezit van de stam waartoe zij zouden gaan behoren; zo zou ons erfelijk bezit, [dat] door het lot [is bepaald, ons] worden afgenomen. 4 En wanneer de Israëlieten [dan] het jubeljaar zouden hebben, dan zou hun erfelijk bezit [voorgoed] toegevoegd worden aan het erfelijk bezit van de stam waartoe zij zouden behoren, en zou hun erfelijk bezit afgenomen worden van het erfelijk bezit van de stam van onze vaderen.
Naar aanleiding van de regeling van het erfelijk bezit van de dochters van Zelafead is er een vraag gerezen. Deze vraag is hoe het met het erfdeel zit wanneer een van de dochters van Zelafead trouwt met iemand van een andere stam. De familiehoofden stellen de vraag niet om aan te vechten wat in Numeri 27 is gezegd. Ze hebben daarover nagedacht en komen ook met een vraag. Er is bij hen geen enkele twijfel aan de juistheid van de eerdere uitspraak.
Hier komt de kant van de verantwoordelijkheid, terwijl het in Numeri 27 om de positie gaat. Nu gaat het erom hoe we moeten omgaan met wat we hebben gekregen. Alle kinderen van God mogen meegenieten van de zegeningen, dochters en zonen. Dat is Numeri 27. Nu komt aan de orde dat gelovigen die de zegeningen genieten, nooit het stamverband mogen vergeten.
Wat we met alle gelovigen gemeen hebben, beleven we toch vooral in de plaatselijke gemeente. Zo moeten we bijvoorbeeld niet grote conferenties of privébesprekingen als enige gelegenheden zien om daar van het erfdeel te genieten, maar juist wat gebeurt in de plaatselijke gemeente. Onze zorg moet zijn niet alleen dat we ons erfdeel in bezit nemen, maar ook dat we het in bezit houden.
De familiehoofden maken zich er zorgen over dat hun stam in geval van een huwelijk met een van de dochters “van onze broeder Zelafead” een deel van het erfdeel kwijtraakt. Ook wij moeten er plaatselijk mee bezig zijn dat we niets verliezen van wat ons is toevertrouwd. We kunnen gemakkelijk afglijden, bijvoorbeeld naar de woestijnzijde van de Jordaan. We moeten er met z’n allen op toezien dat we bewaren wat we hebben. Daar zijn we allemaal bij betrokken.
Het erfdeel wordt door ieder persoonlijk genoten. Het bestaat uit het gedeelte van de kennis van de christelijke waarheid dat de Heer ons heeft laten zien en dat we in ons hart hebben opgenomen. Van belang is dat onze persoonlijke zegeningen, wat we ervan genieten, parallel lopen aan wat we gemeenschappelijk hebben gekregen en genieten.
We kiezen niet zelf onze broeders en zusters uit. Een gemeente met alleen geestelijke gelovigen is niet de gemeente van God. In de gemeente van God zijn geestelijke en vleselijke gelovigen, sterke en zwakke gelovigen. Zij die gevaar lopen hun erfdeel te verspelen, moeten juist betrokken worden bij het nadenken over wat we aan geestelijke zegeningen bezitten. Die zegeningen moeten hun juist levendig worden voorgesteld, opdat ook zij ernaar gaan verlangen te genieten van hun erfdeel.
5 - 9 Alleen trouwen binnen de eigen stam
5 Toen gebood Mozes de Israëlieten volgens het bevel van de HEERE: De stam van de nakomelingen van Jozef heeft gelijk. 6 Dit is het woord dat de HEERE met betrekking tot de dochters van Zelafead geboden heeft: Laten zij tot vrouw worden van wie goed is in hun ogen, als zij tenminste tot vrouw worden van [iemand uit] het geslacht van de stam van hun vader. 7 Dan zal het erfelijk bezit van de Israëlieten niet van de [ene] stam op de [andere] stam overgaan, want de Israëlieten moeten ieder vasthouden aan het erfelijk bezit van de stam van zijn vaderen. 8 Verder moet elke dochter die een erfelijk bezit uit de stammen van de Israëlieten erft, tot vrouw worden van iemand uit het geslacht van de stam van haar vader, opdat ieder van de Israëlieten het erfelijk bezit van zijn vader zal erven. 9 Zodoende zal het erfelijk bezit niet van de [ene] stam op de andere stam overgaan, want van de stammen van de Israëlieten moet ieder aan zijn erfelijk bezit vasthouden.
Zoals in Numeri 27 krijgen ook hier de vraagstellers antwoord op hun vraag. Het antwoord is dat de dochters van Zelafead alleen binnen de eigen stam mogen trouwen. Als een extra aansporing wordt gezegd dat “de Israëlieten ieder moeten vasthouden aan het erfelijk bezit van de stam van zijn vaderen” (vers 7). Deze aansporing hebben ook wij nodig omdat we snel toegeven aan de neiging tot afdwalen en veranderen. Deze geest van ongedurigheid, zich niet meer houden aan een toebedeeld werk of aangewezen plaats, kenmerkt de maatschappij.
De geest tot verandering heeft geen halt gehouden voor de deur van de gemeente. De hang en drang naar verandering in de gemeente is groot en breekt zich overal baan. Het lijkt voor ieder moeilijk om te “blijven in de roeping waarin hij is geroepen” (1Ko 7:20). We moeten er zeker van zijn dat we daar zijn waar God ons hebben wil. Als we dat kunnen zeggen, moeten we daar blijven in Zijn kracht en tot Zijn eer, totdat Hij ons een duidelijke aanwijzing geeft uit Zijn Woord dat we moeten veranderen, want “Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit uit” (Ps 47:5). We moeten in het erfdeel zijn dat Hij voor ons heeft uitgekozen. Zijn Woord is daarvoor de toetssteen.
De oproep klinkt niet voor niets, juist met het oog op de laatste dagen van de gemeente op aarde: “Houd wat u hebt” (Op 3:11). En daar gaat het vooral om het erkennen dat we kleine kracht hebben, om het bewaren van het woord van de Heer Jezus en om het niet verloochenen van Zijn Naam (Op 3:8). Dat betekent dat we niet hoog van onszelf denken en dat we Hem door Zijn Woord Zijn volle gezag over ons gemeenteleven geven. Dan zullen we in staat zijn – persoonlijk en gemeenschappelijk – te blijven genieten van alle zegeningen die Hij ons heeft gegeven.
10 - 12 De dochters van Zelafead
10 Zoals de HEERE Mozes geboden had, zo deden de dochters van Zelafead; 11 en Machla, Tirza, en Hogla, Milka en Noa, de dochters van Zelafead, werden voor de zonen van hun oom tot vrouw. 12 Binnen de geslachten van de nakomelingen van Manasse, de zoon van Jozef, werden zij [een man] tot vrouw; zo bleef hun erfelijk bezit aan de stam van het geslacht van hun vader.
De dochters van Zelafead geven blijk van gehoorzaamheid aan de uitspraak van de HEERE. Zij trouwen binnen de eigen stam. Daarmee sluit dit boek, dat zo vol is van opstand van het volk, hoopvol af.
13 Slotwoord
13 Dit zijn de geboden en de bepalingen die de HEERE de Israëlieten door de dienst van Mozes geboden heeft, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, [ter hoogte] van Jericho.
Het slotwoord is een samenvatting en onderstreping van wat de HEERE heeft gesproken. In Zijn goedheid benadrukt Hij nog eens dat niet Mozes, maar Hijzelf gesproken heeft. God weet waar we ons bevinden en waarheen we op weg zijn. Met het oog daarop geeft Hij ons in de vorm van geboden en bepalingen Zijn aanwijzingen. Hij onderwijst ons om ons geschikt te maken voor de weg die voor ons ligt.