Inleiding
In Numeri 6, bij de toewijding van de nazireeër, is sprake van vrijwilligheid, maar ook van voorschriften hoe die vrijwilligheid moet gebeuren. In Numeri 7 hebben we geen voorschriften. Hier gebeurt alles vrijwillig, uit het verlangen God iets te geven voor het heiligdom en de inwijding van het altaar. Alles is uit liefde; het is de reactie van het hart van het volk.
1 - 3 De offergave van de leiders
1 Het was op de dag dat Mozes gereed was met het opbouwen van de tabernakel, dat hij die zalfde en die heiligde met alle bijbehorende voorwerpen, samen met het altaar en alle bijbehorende voorwerpen; hij zalfde die en heiligde die. 2 En de leiders van Israël, de hoofden van hun families, boden [offergaven] aan; zij waren de leiders van de stammen, zij stonden boven hen die geteld waren. 3 Zij brachten hun offergave voor het aangezicht van de HEERE: zes overdekte wagens en twaalf runderen; één wagen per twee leiders en één rund voor ieder afzonderlijk; ze boden die aan vóór de tabernakel.
Waarom gaan we in het eerste vers terug naar de oprichting van de tabernakel die al in Exodus 40, een maand eerder dus, is gebeurd? Omdat dit past bij de rangschikking door de Heilige Geest van deze boeken. Wat hier genoemd wordt, past juist in het boek Numeri.
De leiders zien de oprichting van de tabernakel. Dat bewerkt bij hen een reactie. Zij beseffen dat God in hun midden komt wonen – het wonen van God heeft de nadruk in Exodus – en dat dan de dienst aan Hem kan beginnen, nu het volk in de woestijn is aangekomen. Zij komen met hun gaven op de juiste dag om daarmee de dienst aan Hem in de woestijn te bevorderen. God neemt die gaven aan en bepaalt welke gaven aan wie worden gegeven. De dienst die voor Hem gebeurt, wordt door Hem bestuurd.
Deze gaven hebben te maken met de dienst in de tabernakel, het getuigenis naar buiten toe. De leiders hebben begrepen dat de Levieten bij het dragen van de tabernakel door de woestijn best hulp kunnen gebruiken. In de tabernakel wordt niet alleen priesterdienst verricht, hij wordt ook rondgedragen door de woestijn. Zo is het ook met de gemeente. We komen samen om God als priesters te dienen, maar het is ook Gods bedoeling dat we alles wat we aan zegeningen hebben ontvangen, in ons getuigenis in de wereld tot uitdrukking brengen.
De leiders geven overdekte wagens. Wat we hebben te vervoeren, zijn geen dingen waarmee we te koop lopen. Met zijn tweeën brengen ze één wagen. Dat wijst op het zoeken naar gemeenschap in de dienst met het doel het bevorderen van Gods werk in de gemeente. De leiders spreken van de voorgangers onder de gelovigen, zij die leiding geven.
4 - 9 Verdeling van wagens en runderen
4 En de HEERE sprak tot Mozes: 5 Neem [ze] van hen aan; ze zijn bestemd om de dienst van de tent van ontmoeting te verrichten. U moet ze aan de Levieten geven, ieder overeenkomstig zijn dienst. 6 En Mozes nam die wagens en die runderen, en gaf ze aan de Levieten. 7 Twee wagens en vier runderen gaf hij aan de zonen van Gerson, overeenkomstig hun dienst. 8 En vier wagens en acht runderen gaf hij aan de zonen van Merari, overeenkomstig hun dienst, onder leiding van Ithamar, de zoon van Aäron, de priester. 9 Maar aan de zonen van Kahath gaf hij niets, want de dienst van de heilige dingen was hun [toegewezen]. Zij moesten [die] op de schouders dragen.
Het lijkt erop dat Mozes niet goed weet wat hij met deze gaven moet doen. Het hoort niet bij alles wat God hem over de tabernakel heeft laten zien. God geeft aan dat Mozes ze mag aannemen. Ze zijn de vrucht van Godvrezende zielen, van mannen die omgang met God hebben. Wat zij brengen, is het gevolg van geestelijke overwegingen. God kan dat aannemen omdat het uiteindelijk door Hemzelf in hen door Zijn Geest gewerkt is.
Zo wil God ook vandaag in Zijn dienst middelen gebruiken die Hij niet als zodanig in Zijn Woord heeft aangegeven, maar die het resultaat zijn van geestelijk overleg ten aanzien van de dienst in Zijn huis. De gemeente is geen in vaste vorm gegoten, gestolde zaak, maar dynamisch, steeds in beweging. God aanvaardt initiatieven die beantwoorden aan de zorgen van het moment als ze komen vanuit een gezindheid van afhankelijkheid van de Geest en in overeenstemming zijn met het Woord.
God bepaalt aan wie de wagens ter beschikking worden gesteld. God gaat niet te werk op de manier van mensen, die alles eerlijk zouden verdelen. God regelt alles zo, dat geloof en liefde worden beproefd om te aanvaarden dat Hij naar Zijn wijze en soevereine wil handelt. Als we instemmen met Zijn verschillende handelingen, nemen we de plaats van zegen in. Het hart dat zo afgestemd is op Gods handelen, zal zich verheugen in wat hij bij een ander van Christus ziet, terwijl hij het zelf niet bezit. We mogen ons verheugen in wat Hij ons heeft gegeven, maar ook in wat Hij ons heeft onthouden en aan anderen heeft toevertrouwd.
God vertrouwt aan ieder toe wat nodig is voor de dienst. Hij weet wat ieder te dragen heeft en voorziet van de nodige kracht. We kunnen dit toepassen op middelen die het werk van dienaren van de Heer gemakkelijker maken (Tt 3:13; 3Jh 1:6b). Zo kunnen we hun, als ze uit een andere plaats komen, bijvoorbeeld logies aanbieden, om vanuit ons huis hun werk in de gemeente te doen. We kunnen hen ook financieel steunen.
De Gersonieten krijgen twee wagens en vier runderen. Zij hebben de zorg voor alle kleden. Dat spreekt van het getuigenis naar buiten, het evangelie.
De Merarieten krijgen vier wagens en acht runderen. Zij hebben de zorg voor planken en pilaren. Dat spreekt van de zorg voor de gelovigen, de dienst van de herder. We kunnen allemaal meehelpen met de voortgang van evangelie en de zorg voor de gelovigen.
De Kahathieten hebben de zorg voor wat spreekt van de Heer Jezus en Zijn werk. De hulp in de voortgang daarvan neemt God voor Zijn rekening. Menselijke hulpmiddelen, bijvoorbeeld een theologische opleiding, hebben hier geen plaats. De hemelse dingen moeten worden gedragen op de schouders. Zonder iets wat mogelijk op mensen indruk maakt, dragen zij hun kostbare schatten door de woestijn.
Hier maakt David een fatale fout. Hij vergeet het voorschrift van de HEERE en plaatst de ark op een wagen. Het blijkt geen veiliger middel, maar juist een kwetsbaarder middel te zijn: de runderen glijden uit. Uzza moet een reddingsactie met de dood bekopen (2Sm 6:6-7). De Filistijnen hebben de ark ook op een wagen gezet, maar zij handelen uit onwetendheid (1Sm 6:10-11).
10 - 11 De offergave ter inwijding van het altaar
10 En de leiders boden [hun offergave] ter inwijding van het altaar aan, op de dag dat dit werd gezalfd; de leiders boden hun offergave vóór het altaar aan. 11 En de HEERE zei tegen Mozes: Laat telkens één leider per dag zijn offergave aanbieden ter inwijding van het altaar.
Mozes heeft het altaar ingewijd in Exodus 40. Het altaar spreekt van aanbidding. Aan die dienst zijn geen menselijke middelen verbonden. Wij hebben het altaar in geestelijke zin (Hb 13:10), dat is de tafel van de Heer. Hier zien we dat het altaar ook door de leiders van het volk wordt ingewijd. Zij laten daarmee hun waardering voor het altaar zien. God verheugt Zich erover dat er ook op aarde mensen zijn die hun waardering voor de Heer Jezus en Zijn werk tonen.
12 - 83 De offergave van iedere leider
12 Het was Nahesson, de zoon van Amminadab, die op de eerste dag zijn offergave aanbood, voor de stam Juda. 13 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 14 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 15 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 16 één geitenbok als zondoffer. 17 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Nahesson, de zoon van Amminadab. 18 Op de tweede dag bood Nethaneël, de zoon van Zuar, de leider van Issaschar, [zijn offergave] aan. 19 Hij bracht [als] zijn offergave: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 20 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 21 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 22 één geitenbok als zondoffer. 23 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Nethaneël, de zoon van Zuar. 24 Op de derde dag [bood] de leider van de nakomelingen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon, [zijn offergave aan]. 25 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 26 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 27 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 28 één geitenbok als zondoffer. 29 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Eliab, de zoon van Helon. 30 Op de vierde dag [bood] de leider van de nakomelingen van Ruben, Elizur, de zoon van Sedeür, [zijn offergave aan]. 31 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 32 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 33 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 34 één geitenbok als zondoffer. 35 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Elizur, de zoon van Sedeür. 36 Op de vijfde dag [bood] de leider van de nakomelingen van Simeon, Selumiël, de zoon van Zurisaddai, [zijn offergave aan]. 37 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 38 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 39 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 40 één geitenbok als zondoffer. 41 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Selumiël, de zoon van Zurisaddai. 42 Op de zesde dag [bood] de leider van de nakomelingen van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuel, [zijn offergave aan]. 43 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 44 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 45 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 46 één geitenbok als zondoffer. 47 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Eljasaf, de zoon van Dehuel. 48 Op de zevende dag [bood ]de leider van de nakomelingen van Efraïm, Elisama, de zoon van Ammihud, [zijn offergave aan]. 49 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 50 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 51 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 52 één geitenbok als zondoffer. 53 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Elisama, de zoon van Ammihud. 54 Op de achtste dag [bood] de leider van de nakomelingen van Manasse, Gamaliël, de zoon van Pedazur, [zijn offergave aan]. 55 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 56 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 57 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 58 één geitenbok als zondoffer. 59 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Gamaliël, de zoon van Pedazur. 60 Op de negende dag [bood] de leider van de nakomelingen van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni, [zijn offergave aan]. 61 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 62 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 63 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 64 één geitenbok als zondoffer. 65 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Abidan, de zoon van Gideoni. 66 Op de tiende dag [bood] de leider van de nakomelingen van Dan, Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, [zijn offergave aan]. 67 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 68 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 69 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 70 één geitenbok als zondoffer. 71 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai. 72 Op de elfde dag [bood] de leider van de nakomelingen van Aser, Pagiël, de zoon van Ochran, [zijn offergave aan]. 73 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 74 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 75 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 76 één geitenbok als zondoffer. 77 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Pagiël, de zoon van Ochran. 78 Op de twaalfde dag [bood] de leider van de nakomelingen van Naftali, Ahira, de zoon van Enan, [zijn offergave aan]. 79 Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig [sikkel] was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer. 80 [Verder] één schaal van tien gouden [sikkel], vol reukwerk; 81 één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; 82 één geitenbok als zondoffer. 83 En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Ahira, de zoon van Enan.
Deze gaven hebben te maken met de dienst aan het altaar, het getuigenis tegenover God in de tabernakel. De grote waardering van God voor de offergaven van de leiders blijkt uit de opsomming van wat iedere leider afzonderlijk gegeven heeft, hoewel dat een herhaling lijkt van wat een ander heeft gebracht. Herhaling is voor God geen vermoeiende bezigheid. Zo is de telkens herhaalde regel in elk vers van de zesentwintig verzen van Psalm 136 – “want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig” (Ps 136:1-26) – een uiting van Gods goedertierenheid als reactie op wat in de voorgaande regel vermeld staat.
Voor God telt wat ieder persoonlijk brengt en voor Hem is dat geen pure herhaling van wat een ander heeft gebracht. Hij zegt niet, en dat moeten wij ook niet zeggen: ‘Dat heeft een ander al gedaan of gezegd.’ God wil het van ieder persoonlijk horen. Ieder krijgt de volle gelegenheid zijn offer te brengen en ontvangt daarbij de volle aandacht van God.
Dat allen hetzelfde brengen, ziet op een gemeenschappelijk inzicht. Toch brengt ieder het persoonlijk. Voor God telt niet alleen het totaal, maar ook wat de enkeling brengt. Hij ziet de afzonderlijke gave van ieder van de Zijnen, al zullen velen hetzelfde brengen als wat een ander brengt. In de lofprijzing gebruiken we vaak dezelfde woorden, maar God zegt nooit: ‘Dat heb Ik al eerder gehoord.’ God ziet in de lofprijzing van Zijn volk steeds opnieuw het heerlijke werk van Zijn Zoon. En daarover hoort Hij graag (Hb 13:15).
Bij de inwijdingsgaven zijn gaven die duurzaam zijn, zoals de schotels en de schalen. Er zijn ook gaven die er na gebruik niet meer zijn, zoals de verschillende offers. Verder is ook het dagelijks aanbieden van belang. Elke dag wordt er een gave aan God aangeboden.
In de gaven van de leiders neemt het dankoffer een voorname plaats in. Maar eerst bieden zij schotels en de schalen aan. Die zilveren schotels en gouden schalen spreken van gelovigen. Zij kunnen, als ze zich afzonderen van de zonde, dienst doen aan het altaar (2Tm 2:20-21). Zij die een plaats van verantwoordelijkheid in de plaatselijke gemeente hebben, kunnen zulke gelovigen bij de Heer brengen. Zij kunnen hen aanbieden in de gebeden.
De zilveren schotels zijn tot de rand gevuld (“vol”) met meelbloem gemend met olie en de gouden schalen zijn tot de rand gevuld(“vol”) met reukwerk. In het leven van zulke gelovigen ziet God op overvloedige wijze Wie de Heer Jezus is geweest in Zijn leven op aarde. De meelbloem spreekt van het volmaakte leven van de Heer Jezus. Het gemengd met olie spreekt ervan dat Hij Zich in alles door de Heilige Geest heeft laten leiden. Het reukwerk geeft aan dat zo’n leven tot een aangename geur voor God is.
Als offers worden brandoffers, een zondoffer en dankoffers gebracht. Dat laat zien dat de leiders zicht hebben op het onderscheid van de offers. Leiders onder de gelovigen kennen de verschillende aspecten van het werk van de Heer Jezus. Dat er verschillende soorten brandoffers zijn, geeft aan dat er verschillende aspecten zijn in wat de Heer Jezus voor God heeft gedaan.
Er is slechts één dier als zondoffer. Het aspect van de vergeving van de zonden neemt niet de grootste plaats in. Ze zijn meer vervuld van Hem als brandoffer en nog meer als dankoffer. Het dankoffer is het offer dat de gemeenschap tussen God en Zijn volk en tussen de leden van het volk onderling tot uitdrukking brengt.
De volgorde waarin de leiders hun offergave brengen, begint met Juda en eindigt met Naftali. Dat is dezelfde volgorde als die waarin het opslaan van het kamp van de stammen in Numeri 2 wordt beschreven.
84 - 88 Totalen van de wijdingsgave
84 Dit was [de offergave] van de leiders van Israël ter inwijding van het altaar op de dag dat het gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden schalen. 85 Eén zilveren schotel van honderddertig [sikkel] en één sprengbekken van zeventig; alle zilveren voorwerpen [wogen bij elkaar] tweeduizend vierhonderd [sikkel, gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom. 86 Twaalf gouden schalen vol reukwerk; elke schaal [woog] tien [sikkel, gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; alle gouden schalen [wogen bij elkaar] honderdtwintig [sikkel]. 87 Al het vee voor het brandoffer bestond uit twaalf jonge stieren, twaalf rammen, twaalf lammeren van een jaar oud, met het bijbehorende graanoffer; en twaalf geitenbokken als zondoffer. 88 En al het vee voor het dankoffer bestond uit vierentwintig jonge stieren, zestig rammen, zestig bokken, zestig lammeren van een jaar oud. Dit was [de offergave] ter inwijding van het altaar, nadat het gezalfd was.
Alles wordt door God opgeteld. Het is voor God geen grote hoop, maar de som van de afzonderlijke delen. Na twaalf dagen telt God:
1. twaalf zilveren schotels, elk honderddertig sikkel (ongeveer anderhalve kilo) vol meelbloem gemend met olie, als graanoffer;
2. twaalf zilveren sprengbekkens, elk zeventig sikkel (ongeveer achthonderd gram) vol meelbloem gemend met olie, als graanoffer;
3. twaalf gouden schalen, elk tien sikkel (ongeveer honderdtien gram) vol met reukwerk;
4. twaalf jonge stieren voor het brandoffer met het bijbehorende graanoffer;
5. twaalf rammen voor het brandoffer met het bijbehorende graanoffer;
6. twaalf eenjarige lammeren voor het brandoffer met het bijbehorende graanoffer;
7. twaalf geitenbokken als zondoffer;
8. vierentwintig jonge stieren als dankoffer;
9. zestig rammen als dankoffer;
10. zestig bokken als dankoffer;
11. zestig lammeren van een jaar oud als dankoffer.
Wat moet het voor Hem een vreugde zijn als Hij aan het einde van een samenkomst op de eerste dag van de week, waar we Hem hebben geëerd met de inwijdingsgaven – onze offers van lof en dank (Hb 13:15) – die ieder van ons aan Hem heeft gebracht, zo kan optellen.
89 De HEERE spreekt tot Mozes
89 En wanneer Mozes de tent van ontmoeting binnenging om met Hem te spreken, hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij tot hem.
Mozes gaat de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst binnen om met God te spreken. Mozes is een beeld van de Heer Jezus als de Leraar Die de gedachten van God hoort en bekendmaakt. Dat dit gebeurt na de beschrijving van de vrijwillige offers die de leiders hebben gebracht, is veelzeggend. God maakt dan Zijn gedachten bekend. Hij kan Zijn gedachten pas echt meedelen als we een gewillig hart hebben dat vol bewondering voor de Heer Jezus is.
Ondanks alle drukte van zijn leiderschap, of misschien wel juist daarom, vindt en neemt Mozes de tijd om bij de HEERE te zijn, om met Hem te spreken en naar Hem te luisteren. De stilte van het heiligdom is daarvoor de geschikte plaats.