1 - 3 Opstand van leiders tegen Mozes
1 Korach nu, de zoon van Jizhar, zoon van Kahath, zoon van Levi, nam zowel Dathan en Abiram, zonen van Eliab, als On, de zoon van Peleth, nakomelingen van Ruben, [met zich] mee. 2 Zij kwamen in opstand tegen Mozes, samen met tweehonderdvijftig mannen uit de Israëlieten, leiders van de gemeenschap, afgevaardigden naar de vergadering, mannen van naam. 3 Zij kwamen vanwege Mozes en vanwege Aäron bijeen, en zeiden tegen hen: U [trekt] te veel naar u [toe], want heel de gemeenschap, allen zijn zij heilig, en de HEERE is in hun midden. Waarom verheft u zich dan boven de gemeente van de HEERE?
Dit hoofdstuk vormt een dieptepunt in de geschiedenis van de woestijnreis van Israël. Kan het nog erger na wat we in de voorgaande hoofdstukken hebben gezien: het terugverlangen naar Egypte, de verachting van het manna en de weigering om het beloofde land in te gaan? Ja, dat zien we in dit hoofdstuk.
Waarschijnlijk speelt deze opstand zich af tegen het einde van de woestijnreis. Als we dat toepassen op het einde van de christelijke bedeling, de tijd waarin wij nu leven, dan kunnen we twee lessen leren. De eerste is dat na alle ontrouw en verval die in het christelijk getuigenis zijn voorgekomen, het ergste nog moet komen. De volledige afval van wat de naam ‘christelijk’ draagt, zal alles in de schaduw stellen wat al aan boosheid openbaar is geworden in de christenheid. Het dieptepunt is het loochenen van de Vader en de Zoon (1Jh 2:22).
De tweede les is dat een volk, als het toch het land, de hemel zal binnengaan, dat niet is gegrond op de trouw van dat volk, maar op de trouw van de Hogepriester. De waarde van het hogepriesterschap van de Heer Jezus wordt aangegeven aan het slot van dit hoofdstuk en in de daarop volgende hoofdstukken. De bloeiende staf van Aäron die we in het volgende hoofdstuk zien, is daarvan een sprekend symbool (Nm 17:1-10).
Het bewijs dat deze geschiedenis verwijst naar de eindtijd van de christenheid, is te vinden in de brief van Judas. Dathan en Abiram herkennen we in personen die in Mozes de heerschappij verwerpen (Jd 1:8). In Judas zijn drie fasen in de weg naar de afval te onderscheiden (Jd 1:11). Het begint met “de weg van Kaïn”. Dit stelt het beginsel voor van de mens die een eigen gerechtigheid voor God wil opbouwen, iemand die op grond van eigen werken door God aanvaard wil worden.
Vervolgens spreekt Judas over “de dwaling van Bileam”. Hierin zien we het beginsel van een mens die meent God en tegelijk de mammon te kunnen dienen. In de christelijke kerk komt dat neer op het binnenhalen van leringen van mensen voor geld en macht. Dat is te herkennen in de oecumenische beweging en de charismatische beweging. Leringen van demonen hebben ingang gekregen. Het hoeft ons niet te verbazen, want dit is door de Geest voorzegd: “De Geest nu zegt uitdrukkelijk, dat in [de] latere tijden sommigen van het geloof zullen afvallen, terwijl zij zich zullen bezighouden met verleidende geesten en leringen van demonen die in huichelarij leugen spreken en hun eigen geweten hebben dichtgeschroeid” (1Tm 4:1-2).
De weg van Kaïn en de dwaling van Bileam zijn de voorbereiders voor wat Judas in zijn brief als derde noemt, “de tegenspreking van Korach” ofwel de openlijke, rechtstreekse opstand tegen God. Waar Dathan en Abiram zich uitstrekken naar het leiderschap van Mozes, daar strekt Korach zich uit naar het priesterschap van Aäron. Korach is een Kahathiet. De Kahathieten hebben de mooiste taak in verbinding met de tabernakel. Zij mogen de heilige voorwerpen dragen. Dat is voor Korach niet voldoende. Hij wil de positie van Aäron.
Wat Korach in feite wil, is een positie die hem verheft boven het volk waardoor hij als middelaar tussen het volk en God komt te staan. Die zonde, de zonde van een aparte priesterklasse, is in de christenheid algemeen geworden. Het is het innemen van de plaats die alleen de Heer Jezus toekomt. Wie dat begeert, valt in de tegenspreking van Korach en zal daardoor omkomen. Sterk is dat te zien in de paus. Het pausdom is de afschuwelijke aanmatiging de plaatsvervanger van Christus op aarde te zijn. Een aparte priesterklasse is volkomen vreemd aan het bijbelse christendom.
Bij Korach, Dathan en Abiram sluiten zich ook nog tweehonderdvijftig mannen van naam aan. Het is moeilijk om nederig te blijven als je iemand “van naam” bent. Hoogmoed en eerzucht liggen op de loer om die naam te laten spreken. Vaak zijn “mannen van naam” er niet tevreden mee bekend te zijn, maar willen ze meer. In het leven van zulke mannen is voor God en Zijn Woord geen plaats. Zij hebben in de oudheid de aarde met hun gewelddadigheden vervuld en zijn de aanleiding voor de zondvloed (Gn 6:4-7).
De opstandelingen vleien eerst het volk door te zeggen dat het als geheel heilig is. Heilig-zijn zit echter niet in een verklaring door mensen, maar in het houden van de geboden van de HEERE. Een dergelijke verklaring gaat er bij het volk wel in. Democratie wordt gezien als een grote winst. In de kerk wil niemand zich dat laten ontnemen. Niet een paar man aan de top, maar iedereen moet zijn zegje mogen doen. Waar men blind voor is, is dat de macht toch ligt bij een paar autoritaire figuren onder het volk.
Korach wil de macht naar zich toe trekken. Als hij zich als middelaar kan opwerpen, heeft hij het hele volk in zijn greep. De macht van de geestelijke klasse is enorm. De mens onderwerpt zich graag aan leiders die hun godsdienstige gevoelens strelen (2Tm 4:3). Mozes doorziet wat Korach wil (vers 10). Wij zullen bewaard blijven voor deze misleiders en hun vleiende, verleidelijke taal, als we naar ‘Mozes’ luisteren (vgl. Lk 16:29), dat wil zeggen als we luisteren naar wat God in Zijn Woord tegen ons zegt.
Dathan en Abiram zijn Rubenieten. Ruben is de oudste zoon van Jakob. Als behorend tot zijn nageslacht eisen Dathan en Abiram de voornaamste plaats onder het volk op. Hun gedrag maakt hun ware aard openbaar. Zij weigeren Mozes te gehoorzamen en beschuldigen hem ervan dat hij over hen heerst (vers 13). Maar Mozes en Aäron matigen zich hun positie in het volk van God niet aan. God heeft hun die positie gegeven (Hb 5:4). Dat te erkennen is ware wijsheid. Wie daar bewust tegen ingaat door gaven voor zichzelf op te eisen zonder te kijken naar wat God heeft gegeven, kan niet anders dan Gods oordeel over zich afroepen. Dathan en Abiram willen een plaats op grond van natuurlijke kwaliteiten.
Zo gebeurt het in de christenheid. We zien dat als mensen met een goed verstand en een vlotte babbel een vooraanstaande plaats opeisen of gegeven wordt.
4 - 7 Mozes laat de HEERE beslissen
4 Toen Mozes dat hoorde, wierp hij zich met zijn gezicht [ter aarde]. 5 En hij sprak tot Korach en tot heel diens aanhang: Morgenochtend zal de HEERE bekendmaken wie van Hem is, en wie de heilige is die Hij in Zijn nabijheid zal laten komen. Wie Hij kiest, zal Hij in Zijn nabijheid laten komen. 6 Korach en heel uw aanhang, doe dit: neem voor uzelf vuurschalen, 7 doe er morgen vuur in en leg er reukwerk op voor het aangezicht van de HEERE. En het zal gebeuren dat de man die de HEERE kiest, die zal de heilige zijn. U [trekt] te veel naar u [toe], zonen van Levi!
Mozes valt op zijn gezicht, hij verdedigt zich niet tegen de kritiek. Hij verdaagt de zaak tot morgen. Daarmee geeft hij zijn tegenstanders tijd om na te denken. Zelf heeft hij er het volste vertrouwen in dat de HEERE alles duidelijk zal maken. Hij legt de beslissing bij Hem neer, gerust over de uitkomst.
Voor de beslissing zal gebruik worden gemaakt van vuurschalen met reukwerk. Mogelijk wordt dit middel gebruikt omdat het brengen van reukwerk de heiligste handeling van de priester is, die de priester het dichtst bij God brengt. De HEERE heeft in verbinding daarmee al een keer aan de hele gemeente van Israël laten zien hoe Hij Zich door oordeel de Heilige heeft betoond aan hen die met reukwerk tot Hem zijn genaderd (Lv 10:1-3).
8 - 11 De aanklacht
8 En Mozes zei tegen Korach: Luister toch, zonen van Levi! 9 Is het u niet genoeg dat de God van Israël u heeft afgezonderd van de gemeenschap van Israël om u tot Hem te laten naderen, om de dienst van de tabernakel van de HEERE te verrichten en voor de gemeenschap te staan om hen te dienen? 10 Hij heeft u en al uw broeders, de zonen van Levi, met u laten naderen; wilt u nu ook het priesterambt? 11 Daarom u, en uw hele aanhang, u spant samen tegen de HEERE. Immers, Aäron, wat is hij dat u tegen hem mort?
Mozes wijst Korach op zijn bevoorrechte positie en taak. Wie trots wordt op wat hij van de Heer heeft ontvangen, verheft zich boven anderen. Het uitoefenen van een ambt in de gemeente mag nooit aanleiding worden voor het zich aanmatigen van een speciale functie als middelaar, die alleen de Heer Jezus heeft.
12 - 15 Dathan en Abiram weigeren te komen
12 En Mozes stuurde [een bode] om Dathan en Abiram, de zonen van Eliab, te roepen. Maar zij zeiden: Wij komen niet! 13 Is het niet genoeg dat u ons geleid hebt uit een land dat overvloeit van melk en honing, om ons te laten sterven in de woestijn, dat u zich ook zonodig tot heerser over ons moet verheffen? 14 Bovendien hebt u ons niet gebracht naar een land dat overvloeit van melk en honing, evenmin hebt u ons akkers en wijngaarden gegeven als erfelijk bezit. Wilt u de ogen van deze mannen uitsteken? Wij komen niet! 15 Toen ontstak Mozes [in] hevige [woede], en hij zei tegen de HEERE: Zie hun offer niet aan! [Nog] geen ezel heb ik van hen afgenomen en niet één van hen heb ik kwaad gedaan.
Dathan en Abiram verwerpen Mozes als leider. Zij beschuldigen hem ervan een onbekwame leider te zijn. Hij heeft hen immers niet gebracht in een land dat overvloeit van melk en honing. Integendeel, zij stellen dat hij hen uit een land dat overvloeit van melk en honing heeft weggehaald. Zij beschuldigen Mozes er ook van de ogen van het volk te verblinden met mooie beloften, terwijl daar niets van terechtkomt. Maar het is precies andersom: mensen die Egypte in hun gedachten hebben als een land dat overvloeit van melk en honing, zijn zelf totaal blind voor Gods plan en zijn ook totaal blind voor hun eigen falen. Zij verblinden de ogen van anderen met hun leugenachtig gepraat.
Hier verliest Mozes zijn geduld. Hij uit zich echter niet tegenover zijn tegenstanders maar tegenover de HEERE. Hij neemt het recht niet in eigen hand. Recht doen laat hij over aan de HEERE. Hij vraagt de HEERE hun offer niet aan te zien. Hiermee stelt hij hen op één lijn met Kaïn die met een eigenwillig offer kwam en wiens offer ook niet door de HEERE is aangenomen (Gn 4:3,5a).
Tevens bepleit hij bij God het onbaatzuchtige van zijn gedrag. Hij heeft zich nooit ten koste van hen verrijkt. Ook heeft hij hen nooit benadeeld. Hij heeft zich nooit als een heerser gedragen die van zijn onderdanen eist en hen onderdrukt. Samuel, Nehemia en Paulus hebben op dezelfde manier als Mozes gehandeld (1Sm 12:3-5; Ne 5:17-18; Hd 20:33).
16 - 18 Vuurschalen en reukwerk
16 En Mozes zei tegen Korach: U en heel uw aanhang, verschijn morgen voor het aangezicht van de HEERE, u en zij, en [ook] Aäron. 17 En ieder moet zijn vuurschaal meenemen en er reukwerk op leggen, en ieder moet zijn vuurschaal voor het aangezicht van de HEERE brengen, tweehonderdvijftig vuurschalen, ook u en Aäron, ieder zijn vuurschaal. 18 Zo nam ieder zijn vuurschaal, deed er vuur in en legde er reukwerk op en zij stelden zich op [bij] de ingang van de tent van ontmoeting, ook Mozes en Aäron.
De HEERE zal duidelijk maken wie tot Hem mogen naderen aan de hand van het reukwerk. De plaats waar dat gebeurt, is bij de ingang van de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst.
19 - 22 De heerlijkheid van de HEERE verschijnt
19 Korach liet heel zijn aanhang vanwege hen bijeenkomen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Toen verscheen de heerlijkheid van de HEERE aan heel de gemeenschap. 20 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron: 21 Zonder u af uit het midden van deze gemeenschap, [want] Ik zal hen in een ogenblik vernietigen! 22 Maar zij wierpen zich met hun gezicht [ter aarde] en zeiden: O God! God van de geesten van alle vlees! Als één man zondigt, zult U dan zeer toornig worden op heel de gemeenschap?
Allemaal komen ze de volgende dag bij de ingang van de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst. Weer spreekt God erover dat Hij het hele volk wil vernietigen. Maar weer openbaart de ware herder zich, die het volk van God ter harte gaat. Mozes neemt de gelegenheid niet te baat om zich van zijn tegenstanders te ontdoen. Dat is een groot contrast met Korach, Dathan en Abiram. Die hebben geen hart voor het volk, want zij slepen het mee in het verderf. Op grond van de voorbede van Mozes spaart God het volk (Ps 106:23).
God wordt hier genoemd de “God van de geesten van alle vlees”. Deze naam geeft aan dat God alwetend is, dat Hij het hart, het denken en willen van de mens doorgrondt.
23 - 35 Korach en zijn aanhang geoordeeld
23 En de HEERE sprak tot Mozes: 24 Spreek tot de gemeenschap en zeg: Trek u terug van rondom de woning van Korach, Dathan en Abiram. 25 Toen stond Mozes op en hij ging naar Dathan en Abiram, en de oudsten van Israël gingen achter hem aan. 26 En hij sprak tot de gemeenschap: Ga toch bij de tenten van deze goddeloze mannen vandaan, raak niets aan van alles wat van hen is, anders zult u door al hun zonden weggevaagd worden. 27 En zij trokken zich terug van rondom de woning van Korach, Dathan en Abiram, maar Dathan en Abiram kwamen naar buiten en bleven [bij] de ingang van hun tenten staan, met hun vrouwen, en hun zonen en hun kleine kinderen. 28 Toen zei Mozes: Hierdoor zult u weten dat de HEERE mij gezonden heeft om al deze daden te doen, dat zij niet uit mijn [eigen] hart voortgekomen zijn. 29 Als dezen zullen sterven zoals elk mens sterft, en hun vergolden zal worden zoals elk mens vergolden wordt, [dan] heeft de HEERE mij niet gezonden. 30 Maar als de HEERE iets nieuws zal scheppen, zodat de aardbodem zijn mond zal opensperren, en hen en alles wat van hen is, zal verzwelgen en zij levend naar het graf zullen afdalen, dan zult u weten dat deze mannen de HEERE verworpen hebben. 31 En het gebeurde, toen hij geëindigd had al deze woorden te spreken, dat de aardbodem die onder hen was, gespleten werd. 32 De aarde opende haar mond en verzwolg hen, met hun gezinnen, en alle mensen die Korach toebehoorden, en al [hun] bezittingen. 33 En zij daalden levend af naar het graf, zij en alles wat van hen was. En de aarde overdekte hen, en zij waren verdwenen uit het midden van de gemeente. 34 En heel Israël dat rondom hen stond, vluchtte weg voor hun gejammer, want zij zeiden: Als de aarde ons ook maar niet verzwelgt! 35 En vuur kwam bij de HEERE vandaan en verteerde de tweehonderdvijftig mannen die het reukwerk aangeboden hadden.
De zonde van deze mannen is een zonde tot de dood. In het verloop van dit hoofdstuk zien we een beeld van de ontwikkelingen in de christenheid. Er is sprake van drie dagen. De eerste dag is de dag van de opstand. Dat zien we in de eerste tijd van de christenheid, als er een priesterklasse ontstaat. De tweede dag is die van de voorbede door Mozes. Op grond daarvan geeft God een weg om aan het oordeel te ontkomen. Die weg is de weg van afzondering van het kwaad (Op 18:4; 2Tm 2:19b).
God heeft na al die eeuwen van ontrouw van de gemeente die gemeente niet verdelgd, maar een nieuw beginsel gegeven. Dat is het beginsel van afzondering van het kwaad van alle menselijke instellingen. In de kerkgeschiedenis zien we dat vooral gebeuren in het begin van de negentiende eeuw. In de sabbatschender (Nm 15:32-36) zien we het beeld dat het kwaad uit de (plaatselijke) gemeente wordt weggedaan. In deze geschiedenis zien we, dat de getrouwen zelf uit de plaatselijke gemeente moeten weggaan als het kwaad niet uit de gemeente wordt weggedaan.
Nooit eerder is het gebeurd dat mensen levend het dodenrijk ingingen (Ps 55:16). Het is de oneer die het beest en de valse profeet te beurt zal vallen om als eerste levende wezens in de hel te worden geworpen (Op 19:20). Wat met het beest en de valse profeet zal gebeuren, is weer een duidelijke aanwijzing dat deze geschiedenis verwijst naar de eindtijd van het christelijk getuigenis op aarde.
36 - 40 De koperen vuurschalen
36 En de HEERE sprak tot Mozes: 37 Zeg tegen Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat hij de vuurschalen uit de vlammen moet halen en het vuur weg moet strooien, ver weg; want ze zijn heilig, 38 [te weten] de vuurschalen van deze [mensen] die ten koste van hun leven gezondigd hebben. En maak er platgeslagen platen van, als een beslag voor het altaar. Zij hebben ze immers voor het aangezicht van de HEERE gebracht, daarom zijn ze heilig. Zo zullen ze voor de Israëlieten tot een teken zijn. 39 Eleazar, de priester, nam de koperen vuurschalen waarmee zij die verbrand waren, geofferd hadden, en zij pletten ze [om] als beslag van het altaar [te dienen], 40 ter gedachtenis voor de Israëlieten, opdat geen onbevoegde man, die niet uit het nageslacht van Aäron is, naar voren zal komen om reukwerk voor het aangezicht van de HEERE in rook te laten opgaan, en het hem zal vergaan als Korach en zijn aanhang, zoals de HEERE door de hand van Mozes tot hem gesproken had.
Hier begint een bijzonder deel van het boek Numeri. In dit deel wordt het priesterschap in zijn heerlijkheid getoond als de grondslag voor het ingaan van het volk in het land. Dat hier een nieuw gedeelte begint, is in sommige bijbelvertalingen te zien. Die vertalingen beginnen hier met Numeri 17:1.
Eleazar is de derde zoon van Aäron. Het getal drie spreekt van de opstanding. Hij is de zoon van het nieuwe leven, hij zal hogepriester worden na de dood van Aäron. Hij krijgt de opdracht de koperen vuurschalen uit het vuur te halen en ze te gebruiken tot een overtrek voor het altaar.
Het koper is niet door het vuur verteerd. We kunnen dan ook zeggen dat koper spreekt van de gerechtigheid die de kracht van het oordeel kan weerstaan. Hierin zien we een beeld van de Heer Jezus, Die niet is verteerd door Gods oordeel. Wie het koperen altaar ziet, wordt herinnerd aan het oordeel over de opstandelingen én aan wat tegen het oordeel bestand is. Het is een gedurig getuigenis, evenals de bloeiende staf, van het priesterschap.
41 - 50 Oordeel en verzoening
41 Maar de volgende dag morde heel de gemeenschap van de Israëlieten tegen Mozes en tegen Aäron: Ú hebt het volk van de HEERE gedood! 42 En het gebeurde, toen de gemeenschap tegen Mozes en tegen Aäron bijeenkwam, en men zich naar de tent van ontmoeting keerde, dat zie, de wolk deze bedekte en de heerlijkheid van de HEERE verscheen. 43 Mozes en Aäron kwamen tot voor de tent van ontmoeting. 44 En de HEERE sprak tot Mozes: 45 Trek u terug uit het midden van deze gemeenschap, en Ik zal hen vernietigen, in een ogenblik! Toen wierpen zij zich met hun gezicht [ter aarde]. 46 En Mozes zei tegen Aäron: Neem de vuurschaal en doe er vuur in van het altaar, en leg er reukwerk op, en ga onmiddellijk naar de gemeenschap en doe verzoening voor hen, want grote toorn is uitgegaan van voor het aangezicht van de HEERE; de plaag is [al] begonnen. 47 Aäron nam [de vuurschaal], zoals Mozes had gesproken, en liep snel naar het midden van de gemeente, en zie, de plaag was onder het volk begonnen. En hij legde er reukwerk in en deed verzoening voor het volk. 48 Hij bleef tussen de doden en de levenden in staan, en de plaag werd tot stilstand gebracht. 49 Het waren er veertienduizend zevenhonderd, die aan die plaag gestorven zijn, naast hen die gestorven waren om de zaak van Korach. 50 Aäron keerde terug naar Mozes bij de ingang van de tent van ontmoeting, en de plaag werd tot stilstand gebracht.
Op de derde dag komt het volk weer tegen Mozes en Aäron bijeen. Gisteren zijn de leiders geoordeeld. Het volk is nog niet geoordeeld. Gisteren is het volk weggevlucht, maar wat er is gebeurd, heeft hun gezindheid niet veranderd. Nu wordt het kwaad van het volk openbaar. Ze spreken over de opstandelingen als “het volk van de HEERE” en geven Mozes en Aäron de schuld van hun dood! En dat, terwijl Mozes juist voor het volk gebeden heeft dat de HEERE het zal sparen (vers 22). Ze hebben zich niet laten waarschuwen door het oordeel dat ze hebben gezien.
Vanwege deze houding oordeelt God onmiddellijk. Mozes ziet hoe de menigte begint te vallen. En weer zien we de liefde van Mozes voor zijn volk en nog meer hoezeer hij weet wat in Gods hart is aan plannen met Zijn volk. Hij beveelt Aäron zijn vuurschaal te nemen waarmee hij het heiligdom ingaat op de Verzoendag. Het reukwerk erin spreekt van de Heer Jezus. Als God dat ruikt, is dat voor Hem de aanleiding de plaag te stoppen. Als God aan de Heer Jezus wordt herinnerd, kan Hij genade bewijzen.
Verzoening geschiedt hier door reukwerk en niet door bloed. Dat is uitzonderlijk. Mozes heeft inzicht in het hart van God. De Heer Jezus heeft eenmaal op het kruis verzoening tot stand gebracht door het storten van Zijn bloed. Als wij als gelovigen zondigen, moeten we onze zonden belijden en is daar de “Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, [de] Rechtvaardige” (1Jh 2:1-2). Reukwerk stelt het gebed voor (Ps 141:2; Op 5:8; 8:3-4). Op grond van de voorbede van de Heer Jezus komt niet het hele volk om. Hij kan God wijzen op wat Hij heeft gedaan op het kruis en op Wie Hij is in de volmaaktheid van Zijn Persoon.
We zijn aangekomen in de geschiedenis van de christenheid op de derde dag. Het kenmerk van die dag is dat het hele volk wordt meegesleept door nieuwe leringen, oecumene en charismatische beweging, in navolging van wat de leiders verkondigen. Om ons heen vallen de mensen in grote aantallen ten prooi aan al die leerstellingen en praktijken. Om staande te blijven is daar de Voorspraak nodig, Die we zien te midden van de gemeente van God. Zien op Hem en Zijn lieflijkheid voor God is het enige waardoor we bewaard blijven voor gemor en opstand.