1 Dragen van ongerechtigheid
1 De HEERE zei tegen Aäron: U, uw zonen en uw familie met u, moeten de [gevolgen] dragen [van] ongerechtigheid in het heiligdom. En u, en uw zonen met u, moeten de [gevolgen] dragen [van] ongerechtigheid binnen uw priesterambt.
Het thema is nog steeds dat wij afhankelijk zijn van het priesterschap van de Heer Jezus. Het is een priesterschap in de kracht van de opstanding. Meer dan ooit zijn wij in onze tijd afhankelijk van dat priesterschap. Op grond van de voorbede van de Heer Jezus zijn er ook vandaag in de christenheid gelovigen die ervoor bewaard worden meegesleept te worden in de algemene afval die zich steeds duidelijker aftekent.
Dit hoofdstuk is het antwoord op de vraag van het volk aan het einde van het vorige hoofdstuk (Nm 17:12-13). Voor de eerste en enige keer richt de HEERE zich rechtstreeks tot Aäron. Hij doet dit om Aäron de voorrechten van het priesterschap te laten zien, en dat niet alleen die van de hogepriester, maar ook van zijn zonen. Het gaat erom dat in de gelovigen als priesters op aarde vrucht voor God voortkomt, bewerkt door de Hogepriester. Daarnaar verlangt God. Daartoe heeft Hij ons tot een heilig priesterdom gevormd (1Pt 2:5; Op 1:6).
Dan moet Hij ook spreken over ongerechtigheid. Priester-zijn geeft behalve voorrechten ook een grote verantwoordelijkheid. Elke ongerechtigheid van het volk, waar het volk ongevoelig voor is, zullen zij opmerken en voor Gods aangezicht dragen. Zij moeten daarmee handelen in overeenstemming met de heiligheid van God en die ongerechtigheid volgens Zijn aanwijzingen uit Zijn tegenwoordigheid verwijderen. Zo zullen gelovigen die het priesterschap als voorrecht kennen en het ook daadwerkelijk uitoefenen, zich medeverantwoordelijk voelen voor wat er in de christenheid gebeurt. Zij zullen de schuld ervan voor God erkennen, terwijl zij ook weten dat op grond van de voorbede van de Heer Jezus en hun eigen voorbede God de christenheid nog verdraagt.
2 - 4 De Levieten dienen de priesters
2 En u moet ook uw broeders, de stam Levi, de stam van uw vader, met u naar voren doen komen, zodat zij zich bij u aansluiten en u dienen. U echter, en uw zonen met u, moeten vóór de tent van de getuigenis zijn. 3 Zij zullen uw taak vervullen en de taak ten behoeve van heel de tent. Alleen mogen zij niet in de nabijheid komen van de voorwerpen van het heiligdom, en van het altaar, opdat zij niet sterven, zij niet en u ook niet. 4 Maar zij moeten zich bij u aansluiten en de taak ten behoeve van de tent van ontmoeting vervullen, heel de dienst van de tent. Een onbevoegde mag echter niet in uw nabijheid komen.
Er is niet alleen verantwoordelijkheid, er zijn ook voorrechten. Het uitoefenen van de priesterdienst is zo’n voorrecht. De Levieten hebben niets te maken met het heiligdom en het altaar, dat wil zeggen dat ze daar geen rechtstreekse taak hebben. Hun dienst is om de priesters te helpen in hun priesterlijke taak. Zo is de dienst van het Woord bedoeld om de priesterlijke dienst van de gelovigen te bevorderen. Als het Woord van God wordt uitgelegd, zal dat bij de gelovigen het verlangen wekken om God te loven en te prijzen, dat wil zeggen dat zij als priesters God naderen met geestelijke offers.
De nauwe verbinding tussen priesterschap en Levietendienst wordt hier benadrukt. De Leviet moet zich aansluiten bij de priester, niet andersom – Levi betekent ‘toegevoegd’ (Gn 29:34). Elke dienst van de Leviet moet erop gericht zijn dat de priester zijn werk, het brengen van offers, beter kan doen. De Levietendienst buiten het heiligdom kan niet worden losgemaakt van het priesterschap dat bij God in het heiligdom wordt uitgeoefend. God wil dat de verbinding tussen wat buiten en wat binnen de voorhang gebeurt, blijft bestaan.
5 - 7 Een geschenk voor de priesters
5 U moet [dus] de taak ten behoeve van het heiligdom en de taak ten behoeve van het altaar vervullen, opdat er geen grote toorn meer zal zijn tegen de Israëlieten. 6 Want Ik, zie, Ik heb uw broeders, de Levieten, uit het midden van de Israëlieten genomen: zij zijn een geschenk voor u, gegeven aan de HEERE, om de dienst van de tent van ontmoeting te verrichten. 7 U echter, en uw zonen met u, moeten uw priesterambt waarnemen, met betrekking tot alle zaken van het altaar en met betrekking tot wat achter het voorhangsel is, en u moet [daarbij] dienen. Uw priesterambt geef Ik [u] als een dienst, een geschenk. De onbevoegde echter die nadert, moet ter dood gebracht worden.
Van het priesterschap is in de vorige hoofdstukken gebleken dat dit niet door de Israëlieten werd gewaardeerd. God laat nu zien dat Zijn houding ten opzichte van Israël juist van dat door hen verachte priesterschap afhankelijk is. We kunnen dit toepassen op de situatie in de christenheid. Er is weinig of geen aanbidding in geest en waarheid in de christenheid. Waar het wel gevonden wordt, neemt God dat aan voor het geheel en kan Hij het geheel laten bestaan.
We lezen dat de Levieten een geschenk zijn en dat het priesterschap een geschenk is. Beide geschenken zijn aan de priester gegeven. Dat wil zeggen dat het genade is en geen verdienste. Wat ons betreft, zullen we moeten erkennen dat we slechts onnutte slaven zijn (Lk 17:10). Gelovigen die zich dat bewust zijn, zullen de Heer met vreugde als Levieten dienen en met grote dankbaarheid als priesters handelen, wat weer ten gunste van het geheel zal zijn.
8 - 19 De inkomsten van de priesters
8 De HEERE sprak tot Aäron: En Ik, zie, Ik heb u gegeven de taak van Mijn hefoffers. Met alle heilige [gaven] van de Israëlieten heb Ik ze aan u gegeven, omwille van de zalving, en aan uw zonen, als een eeuwige verordening. 9 Van de allerheiligste dingen die van het vuuroffer [zijn overgebleven], zal dit voor u zijn: al hun offergaven, met al hun graanoffers, en met al hun zondoffers, en met al hun schuldoffers, waarmee zij Mij [hun schuld] vergoeden. Dat is het allerheiligste voor u en uw zonen. 10 Op een allerheiligste [plaats] moet u het eten. Al wie mannelijk is, mag het eten, het moet een heilige zaak voor u zijn. 11 En dit zal voor u zijn: het hefoffer van hun gave, met alle beweegoffers van de Israëlieten. Ik geef ze u, en uw zonen, en uw dochters met u, als een eeuwige verordening. Ieder die in uw huis rein is, mag dat eten. 12 Al het beste van de olie, en al het beste van de nieuwe wijn en het koren, hun eerstelingen, die zij de HEERE zullen geven, Ik geef het u. 13 De eerste vruchten van alles wat op hun land is, die zij de HEERE zullen brengen, zullen voor u zijn. Ieder die in uw huis rein is, mag dat eten. 14 Alles in Israël waarop de ban rust, zal voor u zijn. 15 Alles wat de baarmoeder opent, van alle vlees dat zij de HEERE zullen aanbieden, onder de mensen en onder de dieren, zal voor u zijn. Alleen moet u de eerstgeborenen van de mensen zeker vrijkopen. Ook de eerstgeborenen van de onreine dieren moet u vrijkopen. 16 Wat betreft de [dieren] die vrijgekocht worden, u moet [die] vanaf een maand oud vrijkopen, tegen een door u bepaalde waarde, voor het bedrag van vijf sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom; die is twintig gera [waard]. 17 Maar het eerstgeborene van een rund, of het eerstgeborene van een schaap, of het eerstgeborene van een geit mag u niet vrijkopen: ze zijn heilig. Hun bloed moet u op het altaar sprenkelen en hun vet moet u in rook laten opgaan, [als] een vuuroffer, [als] een aangename geur voor de HEERE. 18 Hun vlees is voor u. Zowel het borststuk van het beweegoffer als de rechterachterbout is voor u. 19 Alle hefoffers van de geheiligde [gaven] die de Israëlieten de HEERE moeten brengen, geef Ik u, en uw zonen, en uw dochters met u, als een eeuwige verordening. Het is een eeuwig, [met] zout [bekrachtigd] verbond, voor het aangezicht van de HEERE, voor u en voor uw nageslacht met u.
De priesters worden onderscheiden in Aäron en zijn zonen (verzen 8-10) en Aäron en zijn hele familie, zonen en dochters (verzen 11-19). Er is voedsel dat alleen voor Aäron en zijn zonen is, dat zijn de allerheiligste dingen. Er is ook voedsel waarvan zijn hele familie mag eten, dat wil zeggen allen die rein zijn van zijn zonen en dochters. In de beelden van de Bijbel zien we in de zonen gelovigen die hun priesterschap waarmaken. Zij zijn er niet tevreden mee dat ze weten dat ze priester zijn, maar ze oefenen hun priesterschap ook werkelijk uit. De dochters stellen gelovigen voor die in beginsel wel priester zijn, maar daar in de praktijk niets mee doen.
Dit verschil komt tot uiting in het voedsel dat genuttigd wordt. De graanoffers, de schuldoffers en de zondoffers zijn alleen voor de zonen. De dankoffers zijn zowel voor de zonen als de dochters. Alle offers spreken van de Heer Jezus, maar er is geestelijke rijpheid nodig om zich te voeden met de Heer Jezus in wat Hij is geweest in Zijn leven op aarde, en inzicht te hebben in wat Hij is als Degene Die de schuld op Zich heeft genomen en de zonde heeft gedragen.
Bij het dankoffer is dat inzicht niet nodig. Als iemand pas tot bekering is gekomen, kan hij direct de Heer Jezus danken voor zijn verlossing. Hij kan genieten van het borststuk van het beweegoffer als een beeld van de liefde van de Heer Jezus en van de rechterachterbout als een beeld van de kracht van de Heer Jezus. Dat is het eten van het dankoffer.
Om in te dringen in wat die verlossing Hem heeft gekost, is het nodig met de betekenis van het werk van de Heer Jezus bezig te zijn geweest. Dochters stellen gelovigen voor – zowel mannen als vrouwen! – die tevreden zijn met het bewustzijn dat zij priesters zijn, maar niet bezig zijn met de geestelijke dingen. Ze kennen hun positie en zijn daar ook dankbaar voor, maar het spoort hen niet aan tot geestelijke activiteit om met offeranden het heiligdom binnen te gaan. Zonen stellen gelovigen voor – zowel mannen als vrouwen! – die actief zijn in het onderzoek van de Schriften naar de betekenis van het werk van de Heer Jezus. Het raakt hun hart en zij verlangen ernaar in het heiligdom God te prijzen voor wat ze hebben gezien van Zijn Zoon.
Het zondoffer wordt geslacht ingeval iemand heeft gezondigd. De priester die het brengt, moet ervan eten. Eten van het zondoffer stelt voor het indringen in wat het de Heer Jezus heeft gekost om voor die zonde het oordeel te ondergaan. Als iemand gezondigd heeft, kan een priesterlijke gelovige zo iemand helpen dit te belijden. Dat kan alleen door na te denken over de Heer Jezus als zondoffer en te laten zien dat Hij voor die zonde heeft geleden. Door belijdenis wordt de zonde vergeven. Iemand helpen om hersteld te worden in de gemeenschap met de Vader en de medegelovigen kan niet gebeuren door een ‘dochter van Aäron’. Dat moet gebeuren door een ‘zoon van Aäron’. Dat kan een pasbekeerde niet. Daar is priesterlijke rijpheid voor nodig.
De inkomsten van de priesters bestaan uit (delen van) verschillende offers en het beste van het land. Dit laatste kunnen zij natuurlijk pas krijgen als het volk in het land woont. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van het volk om het beste van hun inkomsten aan de HEERE te geven (Lv 27:30). Ook wat onder de ban ligt en het eerstgeborene is voor de HEERE en Hij bestemt dat voor de priesters. Wat voor de HEERE is, is ook voor de priesters.
Deze regeling is door de HEERE gegeven om de saamhorigheid van het volk te vergroten. Het volk moet dan ook bezig zijn met de zegen van het land. Volk, priesters en Levieten, alles hangt met elkaar samen. Als gelovigen vormen we het volk, en zijn we tevens priesters en Levieten. Ons leven van elke dag draagt als het goed is bij aan onze dienst als priesters en Levieten. Ons leven draagt ook bij aan de priester- en Levietendienst van de anderen.
Een ‘zoutverbond’ wijst op de duurzaamheid van deze inzetting als een onverbrekelijk verbond. God houdt altijd vast aan wat Hij tot zegen voor Zijn volk aan voorschriften heeft gegeven.
20 - 24 Het erfdeel van de Levieten
20 Ook zei de HEERE tegen Aäron: U zult in hun land geen erfelijk bezit nemen, en u zult geen aandeel in het midden van hen hebben. Ik ben uw deel en erfelijk bezit, in het midden van de Israëlieten. 21 En zie, aan de nakomelingen van Levi heb Ik alle tienden in Israël als erfelijk bezit gegeven, als vergoeding voor hun dienst, die zij verrichten, de dienst in de tent van ontmoeting. 22 De Israëlieten mogen niet meer in de nabijheid van de tent van ontmoeting komen, en zonde op zich laden en [daardoor] sterven. 23 Maar de Levieten, zij moeten de dienst van de tent van ontmoeting verrichten, en zij moeten zelf hun ongerechtigheid dragen. Dat zal een eeuwige verordening zijn, [al] uw generaties door, en in het midden van de Israëlieten mogen zij geen erfelijk bezit ontvangen, 24 want de tienden van de Israëlieten, die zij voor de HEERE als hefoffer moeten brengen, heb Ik de Levieten als erfelijk bezit gegeven. Daarom heb Ik tegen hen gezegd: Zij mogen in het midden van de Israëlieten geen erfelijk bezit ontvangen.
Deze verzen verwijzen ook naar het land waarheen het volk op weg is. In de woestijn al maakt de HEERE bekend wat het deel en erfdeel van de priesters en de Levieten zal zijn. Zij krijgen geen bezit, geen stuk van het land. Maar dat zal voor hen geen verlies betekenen. Zij krijgen de HEERE als hun “deel en erfelijk bezit” (vers 20; Dt 10:9; 18:1; vgl. Ps 16:5; 73:26; Kl 3:24). Aan Hem behoort alles toe. Wie Hem als erfdeel heeft, heeft veel meer dan een deel van het land. Hij heeft alles. De christen bezit alles in Christus, Die zijn deel is, want alle zegeningen zijn in Hem samengevat, in Hem zijn “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen” (Ko 2:3).
25 - 32 De tienden van de Levieten
25 De HEERE sprak tot Mozes: 26 U moet ook tot de Levieten spreken en tegen hen zeggen: Wanneer u van de Israëlieten de tienden ontvangt, die Ik u gegeven heb als uw erfelijk bezit onder hen, dan moet u daarvan voor de HEERE een hefoffer brengen, de tienden van die tienden. 27 Het zal u toegerekend worden als uw hefoffer, als het koren van de dorsvloer en de inhoud van de perskuip. 28 Zo moet ook u een hefoffer voor de HEERE brengen van al uw tienden, die u van de Israëlieten ontvangt, en u moet het hefoffer daarvan voor de HEERE aan de priester Aäron geven. 29 Van alles wat u geschonken wordt, moet u elk hefoffer voor de HEERE brengen, van al het beste ervan, als heilige [gave] daarvan. 30 U moet tegen hen zeggen: Wanneer u het beste ervan brengt, zal het de Levieten toegerekend worden als de opbrengst van de dorsvloer en de opbrengst van de perskuip. 31 U mag dat op elke plaats eten, u en uw huis, want dat is uw loon als vergoeding voor uw dienst in de tent van ontmoeting. 32 U zult daardoor geen zonde op u laden, als u [maar] het beste ervan brengt. Zo zult u de geheiligde [gaven] van de Israëlieten niet ontheiligen, opdat u niet sterft.
De tienden van de Levieten komen van het volk van God. Onze geestelijke tienden die wij geven als leden van het volk van God voorkomen dat de Levieten zondigen. Een toepassing is dat wij op een dienst geen afbrekende, maar juist opbouwende kritiek leveren. Allen die een dienst mogen doen, moeten wij ondersteunen door bemoediging, door iets door te geven wat wij van de Heer Jezus hebben ontvangen. Dan krijgen we een gezonde Levietendienst. Zo kunnen wij ook voor elkaar bidden.
Zij voor wie het leven bestaat uit het leveren van bijdragen aan het werk van de Heer zijn net zo goed verantwoordelijk om van hun inkomsten aan de Heer te geven. De Levieten moeten zelf ook de tienden betalen, een inzetting die ook na de ballingschap wordt gehouden (Ne 10:38-39). Zij betalen hun tienden van wat zij van het beste van het volk ontvangen. Zij geven het beste van het beste.
Het niet voldoen aan deze inzetting betekent dat de dienaar zonde op zich laadt. Het voldoen aan deze inzetting maakt ons nooit armer, maar juist rijker, niet in materiële, maar in geestelijke zin: “Breng al de tienden naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is. Beproef Mij toch hierin, zegt de HEERE van de legermachten, of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen, en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen [schuren] genoeg zullen zijn” (Ml 3:10).