1 - 2 Het kamp moet worden opgeslagen
1 De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron: 2 De Israëlieten moeten hun kamp opslaan, ieder bij zijn vaandel, bij de herkenningstekens [die behoren bij] hun familie; zij moeten op enige afstand hun kamp opslaan rondom de tent van ontmoeting.
Alles in de strijd draait om de tabernakel die het middelpunt van het leger vormt, die hier “de tent van ontmoeting” ofwel “de tent der samenkomst” wordt genoemd (vgl. Nm 1:50,53). Het getuigenis van God in deze wereld wordt gegeven door de gemeente, vooral als de gemeente samenkomt. Dat is een bijzonder mikpunt van de aanvallen van de vijand. Daarom moet dat beschermd worden. Daarvoor moet elke stam zijn plaats daar rondom innemen. Iedere gelovige moet weten wat zijn plaats is met betrekking tot het samenkomen van Gods volk.
Het aanbrengen van de orde in het opslaan van het kamp wijst op het belang van de plaats die elke stam inneemt. Daarbij moet elk lid van de stam weten waar die plaats is. Het is niet alleen van belang als een getelde tot het leger te behoren, maar ook te weten wat zijn plaats is met betrekking tot de woonplaats van God. De getelden beschermen de tabernakel.
God geeft elke stam zijn eigen plaats. Zo geeft Hij ook ons een eigen plaats rondom Zichzelf (vgl. 1Ko 12:18). Wij zijn persoonlijk geroepen, Israël per stam. Stammen kunnen niet onderling ruilen. Wie tot een bepaalde stam behoort, kan niet zomaar van stam veranderen. De plaats die God ons geeft in Zijn gemeente, geeft Hij ons omdat Hij ons daar het best gebruiken kan.
Drie stammen zijn telkens op een speciale manier aan elkaar verbonden, onder één vaandel. Zo zijn ook plaatselijke gemeenten door hun ligging op een speciale manier met elkaar verbonden. Tevens moet het oog gehouden worden op het volk als geheel.
Vaandels die in de christenheid zijn gehesen, bewerken geen eenheid, maar verdeeldheid. Er zijn er die een vaandel hijsen met daarop de naam van een mens of de naam van een leerstelling. Allen die het daarmee eens zijn, verzamelen zich onder dat vaandel. Elk vaandel is een vaandel dat zich onderscheidt van anderen. Dit is niet wat God wil. Er is voor God maar één centrum dat Hij heeft gesteld: de Heer Jezus, de ware tabernakel, rondom Wie Hij Zijn verstrooide kinderen tot één wil verzamelen. De Heer Jezus is als “een vaandel” dat “boven tienduizend” uitsteekt (Hl 5:10).
Gelovigen worden niet geroepen om in hun eentje door de woestijn te trekken. God heeft niet slechts enkelingen verlost die allemaal hun eigen gang gaan. Allen die verlost zijn, horen bij elkaar. In het Nieuwe Testament vormen zij samen de gemeente. Ze zijn bij elkaar gebracht in ‘stammen’. Dit kunnen we toepassen op plaatselijke gemeenten.
Ook als plaatselijke gemeente staan we niet los van andere plaatselijke gemeenten. Ook mogen we niet vergeten dat we als plaatselijke gemeente slechts een deel van die plaatselijke gemeente vertegenwoordigen als we samenkomen. De plaatselijke gemeente bestaat uit alle ware gelovigen in die plaats, hoewel er zijn die zich afgrenzen door kerkmuren. Toch horen zij erbij. Daaraan behoren we ook te denken wanneer we als gemeente samenkomen.
Het is belangrijk om de eenheid als stam te bewaren en de eenheid met andere stammen in de directe omgeving en de eenheid met alle stammen van het hele volk. Die eenheid mag geen eenheid naar eigen gedachten zijn. Het behoort de eenheid van het hele volk te zijn en niet een sektarische eenheid, waarbij alleen gekeken wordt naar de eigen stam of de stammen die onder hetzelfde vaandel horen. Sektarisme maakt de eenheid kleiner dan de eenheid die God zichtbaar wil maken.
3 - 9 Stammen in de oostelijke richting
3 Zij dan die hun kamp opslaan in oostelijke richting, waar [de zon] opkomt, [vallen onder] het vaandel van het kamp van Juda, [ingedeeld] naar hun legers. De leider nu van de nakomelingen van Juda was Nahesson, de zoon van Amminadab. 4 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vierenzeventigduizend zeshonderd [man]. 5 En de stam Issaschar moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Issaschar was Nethaneël, de zoon van Zuar. 6 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vierenvijftigduizend vierhonderd [man]. 7 [Dan] de stam Zebulon. De leider nu van de nakomelingen van Zebulon was Eliab, de zoon van Helon. 8 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit zevenenvijftigduizend vierhonderd [man]. 9 Allen die geteld waren van het kamp van Juda waren honderdzesentachtigduizend vierhonderd [man, ingedeeld] naar hun legers. Zij moeten als eerste opbreken.
De stammen moeten hun kamp opslaan ten opzichte van de tabernakel naar de windrichtingen. De vier vaandels liggen in vier richtingen vanwaar de invloeden van buiten komen en die het volk van God tegemoet moet treden in de kracht van Hem Die in hun midden woont.
De eerste kant die wordt genoemd, is de oostkant. Aan de oostkant is de ingang van de tabernakel en het is de kant waar de zon opgaat. Deze beide aspecten vinden hun toepassing in (1) het ingaan in het heiligdom en (2) het uitzien naar de komst van de Heer Jezus.
Deze aspecten mogen in het samenkomen van de gemeente, van Gods volk, tot uitdrukking komen. De stam Juda gaat voorop. Juda betekent ‘lofprijzing’. De geest van lofprijzing is de geest van kracht (2Kr 20:22). Het hoofddoel van het samenkomen van de gemeente is dat God wordt geprezen en aanbeden, dat Hem offers van lof en dank worden gebracht. Dat hoort de uitwerking van elke samenkomst te zijn.
Aan de oostkant moeten vervolgens nog Issaschar en Zebulon hun kamp opslaan. Samen met Juda hebben we hier de vierde, vijfde en zesde zoon die Lea aan Jakob baarde. Vanwege de zonden van Ruben, Simeon en Levi, de drie oudere broers (Gn 49:3-7), wordt Juda de eerste onder zijn broers (Gn 49:8). Hij wordt de koninklijke lijn uit wie de Messias geboren zal worden (Gn 49:10; Ru 4:18-22). In het geslachtsregister in Mattheüs 1 (Mt 1:1-16) zien we dat Nahesson, de leider van de stam, tot de voorouders van de Heer Jezus wordt gerekend (Mt 1:4).
10 - 16 Stammen aan de zuidkant
10 Het vaandel van het kamp van Ruben zal, [ingedeeld] naar hun legers, aan de zuidkant zijn. De leider nu van de nakomelingen van Ruben was Elizur, de zoon van Sedeür. 11 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit zesenveertigduizend vijfhonderd [man]. 12 En de stam Simeon moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Simeon was Selumiël, de zoon van Zurisaddai. 13 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit negenenvijftigduizend driehonderd [man]. 14 Dan de stam Gad. De leider nu van de nakomelingen van Gad was Eljasaf, de zoon van Rehuel. 15 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vijfenveertigduizend zeshonderdvijftig [man]. 16 Allen die geteld waren van het kamp van Ruben waren honderdeenenvijftigduizend vierhonderdvijftig [man, ingedeeld] naar hun legers. Zij moeten als tweede opbreken.
De tweede kant is de zuidkant. Zuidkant is letterlijk ‘de rechterkant’. De rechterkant spreekt in de Schrift van waardigheid van positie. De Heer Jezus is “gaan zitten aan [de] rechterhand van de Majesteit in [de] hoge” (Hb 1:3b; 8:1; 10:12; 12:2). In geestelijke zin spreekt dit ervan dat de gelovige die aan de zuidkant zijn kamp heeft opgeslagen die positie van de Heer Jezus kent. Die gelovige weet ook dat dit zijn eigen positie is, want hij is in Christus. God heeft de gelovige “mee doen zitten in de hemelse [gewesten] in Christus Jezus” (Ef 2:6).
Ruben is de aanvoerder aan die kant. Ruben betekent ‘zie, een zoon’. Als de gemeente samenkomt, komen er gelovigen samen die weten dat zij zonen van God zijn en dat ze dat te danken hebben aan de Heer Jezus, dé Zoon, Die hun leven is.
Vervolgens moeten aan de zuidkant nog Simeon en Gad hun kamp opslaan. Ruben en Simeon zijn de oudste zonen van Lea. Levi wordt niet geteld. In zijn plaats komt Gad, de eerste zoon van Zilpa, de slavin van Lea.
17 De stam van Levi
17 Daarna moet de tent van ontmoeting opbreken, [met] het kamp van de Levieten, in het midden van de [andere] kampen. Zoals zij hun kamp opslaan, zo moeten zij opbreken, ieder op zijn [eigen] plaats, bij hun vaandels.
Nadat twee van de vier vaandels zijn opgebroken, volgt het opbreken van de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst. De tent der samenkomst is het centrum van het volk. Daarnaar moet het hele volk zich richten, daarvandaan komen hun marsorders.
Eerst is er sprake van het “kamp opslaan”, dan van “opbreken”. Beide acties vinden in overeenstemming met elkaar plaats. Er moet worden opgebroken om verder te reizen op dezelfde wijze als het volk zijn kamp heeft opgeslagen. Het een staat niet los van het ander. Zowel in de aanbidding en het naderen tot God – daarvoor wordt het kamp opgeslagen – als in de verdediging en bescherming – dat moet gebeuren als er wordt opgebroken om verder te trekken – gaat het om de omgang van God met Zijn volk. In deze activiteiten hebben de Levieten hun eigen specifieke opdracht. Zij worden gezien als onlosmakelijk met die beide diensten verbonden.
18 - 24 Stammen aan de westkant
18 Het vaandel van het kamp van Efraïm moet, [ingedeeld] naar hun legers, aan de westkant [het kamp opslaan]. De leider nu van de nakomelingen van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud. 19 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit veertigduizend vijfhonderd [man]. 20 En de stam Manasse moet naast hem [zijn kamp opslaan]. De leider nu van de nakomelingen van Manasse was Gamaliël, de zoon van Pedazur. 21 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit tweeëndertigduizend tweehonderd [man]. 22 Dan de stam Benjamin. De leider nu van de nakomelingen van Benjamin was Abidan, de zoon van Gideoni. 23 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit vijfendertigduizend vierhonderd [man]. 24 Allen die geteld waren van het kamp van Efraïm waren honderdachtduizend en honderd [man, ingedeeld] naar hun legers. Zij moeten als derde opbreken.
De derde kant is de westkant. De drie stammen die daar hun kamp hebben opgeslagen, liggen het dichtst bij de ark van de getuigenis. Westkant is letterlijk ‘kant van de zee’. Het is de kant die spreekt van beproevingen en moeilijkheden in het leven van de gelovige. In die beproevingen brengen zij vrucht voor God voort (vgl. Gn 1:20-23). Het leven in verbinding met de tent der samenkomst kent ook zijn beproevingen. Kennen wij die ook? God wil door die beproevingen vrucht voor Zichzelf bewerken in de samenkomsten.
Efraïm is de aanvoerder van deze groep van drie. Efraïm betekent ‘dubbele vruchtbaarheid’. Hij is een passende ‘vaandeldrager’ voor de westkant. Met hem moeten ook Manasse en Benjamin aan de westkant van de tent der samenkomst hun kamp opslaan. Deze drie zijn nakomelingen van Rachel, waarbij we zien dat Jozef wordt vertegenwoordigd door zijn twee zonen.
Deze drie stammen worden ook genoemd in Psalm 80 (Ps 80:3). De psalmist vraagt aan God om Israël in de laatste dagen van hun verdrukking te leiden en Zijn kracht te openbaren als in de dagen van Israëls woestijnreis (Nm 10:35).
25 - 31 Stammen aan de noordkant
25 Het vaandel van het kamp van Dan moet, [ingedeeld] naar hun legers, aan de noordkant [zijn kamp opslaan]. De leider nu van de nakomelingen van Dan was Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai. 26 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit tweeënzestigduizend zevenhonderd [man]. 27 En de stam Aser moet naast hem zijn kamp opslaan. De leider nu van de nakomelingen van Aser was Pagiël, de zoon van Ochran. 28 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit eenenveertigduizend vijfhonderd [man]. 29 Dan de stam Naftali. De leider nu van de nakomelingen van Naftali was Ahira, de zoon van Enan. 30 En zijn leger, namelijk zij die getelden waren, bestond uit drieënvijftigduizend vierhonderd [man]. 31 Alle getelden van het kamp van Dan waren honderdzevenenvijftigduizend zeshonderd [man]. Zij moeten als laatste opbreken, bij hun vaandels.
De noordkant is de donkerste kant, de kant die het verst van de zon verwijderd is. Het noorden is letterlijk ‘verberging’. Dit stelt de sombere kant van het getuigenis van God op aarde voor. Het licht van God kan daar niet doordringen. Zo kan het zijn dat door verborgen zonden er geen kracht is om tot eer van God samen te komen. De samenkomsten vinden wel plaats, maar zonder overtuiging, uit pure gewoonte.
De aanvoerder aan deze kant is Dan. Jakob noemt hem in zijn zegen “een slang” (Gn 49:17), waarmee hij Dan koppelt aan de duivel. De nakomelingen van Dan, de Danieten, hebben de twijfelachtige eer om als eersten, al vroeg in de geschiedenis van Israël, de afgoderij in te voeren (Ri 18:30).
Samen met Aser en Naftali trekken zij als laatsten op. Zij zijn alle drie zonen van slavinnen. Dan is de eerste zoon van Bilha, de slavin van Rachel. Aser is de tweede zoon van Zilpa, de slavin van Lea. Naftali is de tweede zoon van Bilha.
32 - 34 De opdracht uitgevoerd
32 Dit waren de getelden van de Israëlieten, [ingedeeld] naar hun familie; alle getelden van de kampen, [ingedeeld] naar hun legers, waren zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig [man]. 33 Maar de Levieten werden onder de Israëlieten niet meegeteld, zoals de HEERE Mozes geboden had. 34 De Israëlieten deden overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had; zo sloegen zij hun kamp op bij hun vaandels, en zo braken zij op, ieder [ingedeeld] naar zijn geslachten [en] naar zijn familie.
Het aantal getelde strijders van Numeri 1 wordt hier herhaald (vers 32; Nm 1:46). Het komt overeen met de stammen. Iedere strijder heeft zijn plaats in zijn eigen stam ingenomen. Iedere stam heeft zijn eigen positie ingenomen ten opzichte van de tent der samenkomst onder het vaandel dat door God is aangewezen. Als Bileam deze orde ziet, roept hij het uit: “Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël!” (Nm 24:5).