1 - 4 De dochters van Zelafead
1 Toen kwamen de dochters van Zelafead, de zoon van Hefer, de zoon van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse, van de geslachten van Manasse, de zoon van Jozef, naar voren. Dit zijn de namen van zijn dochters: Machla, Noa, en Hogla, Milka en Tirza. 2 Zij gingen staan voor Mozes en voor Eleazar, de priester, en voor de leiders en heel de gemeenschap, [bij] de ingang van de tent van ontmoeting, [met het verzoek]: 3 Onze vader is gestorven in de woestijn, hoewel hijzelf niet behoorde tot de aanhang van hen die tegen de HEERE hadden samengespannen, tot de aanhang van Korach; hij is om zijn [eigen] zonde gestorven. Hij had echter geen zonen. 4 Waarom zou de naam van onze vader uit het midden van zijn geslacht worden weggenomen, [alleen maar] omdat hij geen zoon had? Geef ons bezit te midden van de broers van onze vader.
De dochters van Zelafead zijn een illustratie van wat in het vorige hoofdstuk over het erfdeel staat. Zij behoren tot een familie die recht heeft op een stuk van het land. Hun vader is gestorven en ze hebben geen broer. Dat betekent dat het erfdeel van hun familie verloren zal gaan. Maar daar is het erfdeel hun te kostbaar voor. Ze gaan met dit probleem naar Mozes en leggen het hem en de anderen, die voor de deur van de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst aanwezig zijn, voor. De vrouwen lopen dwars door het kamp heen en verschijnen in het centrum van de godsdienst. Met hun vraag leggen ze op díe plaats openlijk een helder getuigenis af van hun verlangens.
Met een vrijmoedigheid die het geloof eigen is, vragen ze om een oplossing. Ze rekenen daarbij op de goedheid van God. En niet tevergeefs. Wanneer ze in het land zijn, vragen zij bij Eleazar hun erfdeel op met een beroep op wat de HEERE tot Mozes heeft gezegd (Jz 17:3-4). Het hele optreden van de vrouwen en het resultaat ervan bewijst dat vrouwen voor God geen achtergestelde groep vormen. Hij beloont het geloof van vrouwen evenzeer als dat van mannen.
De vijf vrouwen vormen een groot contrast met de hele teneur van mopperen, klagen en opstand van het volk tijdens de woestijnreis. Steeds heeft het volk een verlangen uitgesproken naar wat ze in Egypte hebben achtergelaten. Deze vrouwen kijken vooruit. Zij zijn de eersten die blijk geven van verlangen naar het beloofde land. Zij tonen een gezindheid waarmee de HEERE het volledig eens is (vers 7). Hij waardeert het ten zeerste als onze verlangens uitgaan naar de rijke zegeningen die Hij voor ons in de hemel bereid heeft.
In deze vrouwen zien we behalve vertrouwen op de goedheid van God ook geloofskracht met het oog op het in bezit nemen van het erfdeel. Iets toegezegd krijgen is één ding, het ook daadwerkelijk je eigendom maken is nog iets anders. Deze vrouwen weten wat ze willen.
Daarnaast tonen zij ook eerbied voor hun overleden vader. Hij is wel gestorven, maar niet als een opstandeling. Tegelijk maakt hun genegenheid voor hem hen niet blind voor zijn falen. Ze stemmen in met Gods oordeel over hem. Hij is gestorven om zijn eigen zonde. Het is geen zonde geweest die God heeft moeten vergelden aan zijn dochters (vgl. Ex 20:5; 34:7). Hij heeft de gevolgen gedragen van zijn daden, maar dat maakt hem niet verachtelijk in hun ogen. Hij zal een goede vader geweest zijn, met zijn tekortkomingen. Zij wensen niet dat zijn naam uitgewist zal worden, maar dat die zal blijven voortbestaan. Dit respect waardeert God.
5 - 11 Rechtsverordening als iemand geen zoon heeft
5 Mozes bracht hun rechtszaak voor het aangezicht van de HEERE. 6 En de HEERE sprak tot Mozes: 7 De dochters van Zelafead hebben gelijk; u moet hun inderdaad een eigen erfelijk bezit geven, te midden van de broers van hun vader, en u moet het erfelijk bezit van hun vader op hen doen overgaan. 8 En tegen de Israëlieten moet u zeggen: Wanneer iemand sterft en geen zoon heeft, dan moet u zijn erfelijk bezit op zijn dochter doen overgaan. 9 En als hij geen dochter heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan zijn broers geven. 10 En als hij geen broers heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan de broers van zijn vader geven. 11 Als ook zijn vader geen broers heeft, moet u zijn erfelijk bezit aan zijn bloedverwant geven die uit zijn geslacht het nauwst aan hem verwant is, zodat die het in bezit neemt. Dit is voor de Israëlieten een rechtsverordening, zoals de HEERE Mozes geboden heeft.
Als de vrouwen met hun vraag bij Mozes zijn gekomen, neemt hij hun vraag serieus. Dit is een geval dat nog niet eerder is voorgekomen. Mozes heeft geen pasklaar antwoord. Hij schaamt zich daar niet voor. Hij weet waar hij met zijn vraag heen moet gaan. Hij gaat ermee naar de HEERE en krijgt antwoord. Wie Hem in vertrouwen nadert, krijgt altijd antwoord.
Wie rekent op de goedheid van God, krijgt daarbij ook altijd meer dan gevraagd is. Op de vraag van de vijf zussen komt een antwoord dat een zegen voor het hele volk betekent. De HEERE bepaalt wie het erfdeel krijgt als iemand geen zoon heeft. Als het mannelijke element ontbreekt, dat wil in de toepassing zeggen dat de geestelijke energie verdwenen is, wil dat nog niet zeggen dat er niets meer te genieten is. Dan geeft de Heer andere mogelijkheden.
We hoeven nooit bij de pakken neer te gaan zitten, als, geestelijk gesproken, de familie incompleet is. Al komen we maar met enkelen in alle zwakheid samen, toch mogen we als leden van de familie van God samen genieten van alles wat ons in Christus aan zegeningen is geschonken. We hoeven (het genot van) ons erfdeel niet kwijt te raken.
In het laatste hoofdstuk van dit boek, in Numeri 36, wordt nog verder op deze regeling ingegaan. Daar wordt naar aanleiding van een nieuwe vraag bepaald dat dochters die recht hebben op een erfdeel, niet mogen trouwen buiten hun stam.
12 - 14 Mozes mag het land zien
12 Daarna sprak de HEERE tot Mozes: Klim deze berg Abarim op, en bezie het land dat Ik de Israëlieten gegeven heb. 13 Wanneer u het gezien hebt, zult ook u met uw voorgeslacht verenigd worden, net als uw broer Aäron [daarmee] verenigd is. 14 Dat is omdat u Mijn bevel ongehoorzaam bent geweest in de woestijn Zin, tijdens de twist van de gemeenschap, door Mij voor hun ogen niet te heiligen bij het water. Dat is het water van Meriba, [ter hoogte] van Kades, in de woestijn Zin.
Mozes zal vanwege zijn zonde het land niet mogen ingaan. Hij zal binnenkort moeten sterven. De HEERE herinnert hem daaraan. Voordat de HEERE hem over zijn dood spreekt en de zonde die dat veroorzaakte, spreekt Hij er tot Mozes over dat hij het land mag zien dat de Israëlieten in bezit zullen nemen. Zo verzacht Hij de pijn van het oordeel en maakt Hij het Mozes gemakkelijker zich te verzoenen met Gods beleid. Mozes krijgt de voldoening dat hij het land ziet. In Deuteronomium 34 wordt verhaald dat hij het ziet en hoe hij sterft (Dt 34:1-6).
De HEERE zegt tegen Mozes dat hij, net als zijn broer, met zijn voorgeslacht verenigd zal worden. Mozes heeft Aäron zien sterven. Met welke woorden zal hij zijn broer bemoedigd hebben? Nu wordt hij eraan herinnerd. Hij zal samen met zijn voorgeslacht in het graf wachten op de vervulling van het hele heilsplan van God.
15 - 17 Mozes vraagt om een opvolger
15 Toen sprak Mozes tot de HEERE: 16 Laat de HEERE, de God Die aan alle vlees de adem geeft, over deze gemeenschap een man aanstellen 17 die voor hen uitgaat en die voor hen ingaat, en die hen doet uitgaan en die hen [weer] doet ingaan, opdat de gemeenschap van de HEERE niet zal zijn als schapen die geen herder hebben.
Er is bij Mozes geen enkele bitterheid of jaloersheid. Hij vervalt niet in zelfmedelijden. Hij is niet bezig met zijn einde. Zijn hart blijft uitgaan naar Gods volk. Ten gunste van hen vraagt hij om een opvolger. Hij geeft er een ‘profielschets’ bij: het moet een herder zijn die zich om de schapen bekommert. Hiermee zien we bij Mozes hetzelfde als bij de Heer Jezus. Als wij de nood onder Gods volk zien, zullen we ervoor bidden dat de Heer voorziet in die nood door arbeiders te geven. De Heer Jezus spoort ons daartoe aan (Mt 9:36-38).
Mozes vraagt niet om iemand die alles goed weet, maar om iemand die het volk zichtbaar en betrouwbaar voorgaat. Hij richt zijn verzoek tot de “HEERE, de God Die aan alle vlees de adem geeft”, een uitdrukking die hij al eerder heeft gebruikt, in Numeri 16, waar “adem” is vertaald met “geest” (Nm 16:22). Hij, Die de God van het verbond met Zijn volk is, is ook Degene Die weet wat er in de geest van ieder mens omgaat (vgl. Hd 1:24a). Mozes geeft met deze uitdrukking de soevereiniteit van God aan. Hij wenst dat God Zijn soevereiniteit gebruikt om Zijn volk de herder te geven die het volk nodig heeft.
18 - 23 Jozua volgt Mozes op
18 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Neem Jozua bij u, de zoon van Nun, een man in wie de Geest is, en leg uw hand op hem. 19 Plaats hem voor de priester Eleazar en voor heel de gemeenschap, en draag voor hun ogen het bevel aan hem over. 20 Leg [een deel] van uw waardigheid op hem. Dan zal heel de gemeenschap van de Israëlieten naar [hem] luisteren. 21 En hij moet voor Eleazar, de priester, gaan staan, en die zal voor hem vragen naar het oordeel van de urim, voor het aangezicht van de HEERE. Op zijn bevel zullen zij uitgaan en op zijn bevel zullen zij ingaan, hij, en al de Israëlieten met hem, heel de gemeenschap. 22 Mozes deed zoals de HEERE hem geboden had: hij liet Jozua halen en plaatste hem voor Eleazar, de priester, en voor heel de gemeenschap. 23 Hij legde hem zijn handen op en droeg hem het bevel over, zoals de HEERE door de dienst van Mozes gesproken had.
Mozes krijgt direct antwoord op zijn verzoek. Het antwoord laat zien dat wat hij heeft gevraagd, naar Gods gedachten is. Jozua wordt de opvolger van Mozes. Mozes moet hem zijn hand opleggen in tegenwoordigheid van Eleazar en het hele volk. Iedereen moet er getuige van zijn dat Jozua dezelfde positie zal hebben als Mozes en als gevolg daarvan ook hetzelfde gezag.
Gedurende de achtendertig jaar van de woestijnreis horen we niets van Jozua. Maar God kent hem en heeft hem gevormd. Hij weet welke geest in hem aanwezig is: in Jozua is de Geest van God aanwezig. Mozes heeft het volk door de woestijn geleid. Jozua zal het volk in het land brengen. Mozes is een beeld van de Heer Jezus als Degene Die Zijn volk, de gemeente, de weg wijst door de woestijn. Jozua is een beeld van de Heer Jezus Die Zijn hemelse volk in de Geest invoert in de hemelse zegeningen.
Mozes en Jozua vormen een eenheid. Dat maakt de handoplegging duidelijk. In hen zien we de Heer Jezus als “de overste Leidsman [Mozes] en Voleinder [Jozua] van het geloof” (Hb 12:2). Mozes heeft Gods volk uit Egypte verlost. De Heer Jezus heeft Zijn volk uit de macht van de zonde verlost. Door Zijn dood, opstanding en hemelvaart heeft Hij plaatsgemaakt voor de Geest (Jh 16:7).
Jozua brengt het volk in het land. Dat doet de Heer Jezus nu door Zijn Geest. Door de Heilige Geest maakt Hij de gemeente bekend met alles van Zichzelf en de zegeningen van de hemelse gewesten: “Maar wanneer Hij is gekomen, de Geest van de waarheid, zal Hij u in de hele waarheid leiden; want Hij zal vanuit Zichzelf niet spreken, maar alles wat Hij zal horen, zal Hij spreken en de toekomstige dingen zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal uit het Mijne nemen en het u verkondigen. Alles wat de Vader heeft, is het Mijne; daarom heb Ik gezegd dat Hij uit het Mijne neemt en het u zal verkondigen” (Jh 16:13-15).
Aäron wordt opgevolgd door Eleazar. Ook zij zijn beiden een beeld van de Heer Jezus. Aäron is het beeld van de Heer Jezus als Degene Die Zijn volk door de woestijn draagt op Zijn schouders (een beeld van kracht) en op Zijn borst (een beeld van liefde). Eleazar stelt de Heer Jezus voor als de Hogepriester Die Zijn volk in de hemel vertegenwoordigt.
Mozes en Aäron zijn aan elkaar verbonden voor de bevrijding uit Egypte. Jozua en Eleazar worden aan elkaar verbonden voor de intocht in het land. Jozua staat voor Eleazar, alsof hij aan hem ondergeschikt is. Het brengt tot uitdrukking dat leiderschap altijd onderworpen is aan priesterschap. Iemand kan nooit een goede leider zijn als hij geen goede priester is.
Tevens brengt het feit dat Jozua voor Eleazar staat tot uitdrukking dat het in bezit nemen van het land onder aanvoering van Jozua, afhankelijk is van de hogepriester. We zien daarin het beeld dat alles wat wij door de Geest van de hemelse zegeningen kunnen genieten, gegrond is op de voorbede van de Heer Jezus als Hogepriester. Jozua is in zijn optrekken afhankelijk van het priesterschap. Zo is de tegenwoordigheid en de werking van de Heilige Geest afhankelijk van de tegenwoordigheid van Christus in de heilige plaats.
Door Eleazar kan de wil van God gekend worden. Bij hem berust de urim, dat betekent ‘lichten’. Goddelijk licht over de wijze van het in bezit nemen van het land wordt bij de Heer Jezus als de Hogepriester verkregen. Wat Hij duidelijk maakt, kan vervolgens in de kracht van de Geest worden gedaan.