1 - 2 Mirjam en Aäron spreken over Mozes
1 Mirjam, en [ook] Aäron, spraken over Mozes vanwege de Cusjitische vrouw die hij genomen had, want hij had een Cusjitische vrouw genomen. 2 Zij zeiden: Heeft de HEERE alleen maar door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de HEERE hoorde het.
De ontevredenheid van het volk vanwege de ontberingen van de woestijnreis geldt meer God dan Mozes, maar nu moet ook Mozes het ontgelden. Het is niet zozeer het volk dat in opstand komt, maar het zijn de leiders. Het kwaad van ontevredenheid dat onder het volk heerst, tast ook de leiders aan.
Mirjam en Aäron ergeren zich aan het feit dat Mozes een Cusjitische, of Ethiopische, vrouw heeft. Dat hun broer een heidense vrouw heeft genomen, is hun een doorn in het oog. Zij kunnen het niet verdragen dat genade aan de heidenen wordt bewezen.
In de gelijkenis van de wijngaard die de Heer Jezus later vertelt, blijkt dat eenzelfde gezindheid van onverdraagzaamheid tegenover het bewijzen van genade aan de heidenen de Joden beheerst (Lk 20:16). Nog weer later zien we dat er bij het volk niets is veranderd. Als Paulus erover spreekt dat de genade naar de heidenen gaat, worden de Joden woest (Hd 22:21-22).
Aäron als persoon toont weer zijn slappe karakter. Hij heeft toegegeven aan de wens van het volk en het een gouden kalf gegeven (Ex 32:1-2). Nu zijn zus, die het initiatief lijkt te nemen, hem iets over Mozes influistert, geeft hij opnieuw toe en volgt haar in haar opstand tegen Mozes.
De opmerking van Mirjam en Aäron dat God niet alleen door Mozes heeft gesproken, is waar. Mirjam wordt “de profetes” genoemd (Ex 15:20) en Aäron is de hogepriester. Beiden hebben ze een plaats als verbinding tussen God en het volk. Samen met Mozes bekleden ze een belangrijke positie, die hun door God is gegeven. De profeet Micha wijst Gods volk daar later op: “Ik heb u immers uit het land Egypte geleid, u verlost uit het slavenhuis. Ik heb Mozes, Aäron en Mirjam vóór u uit gezonden” (Mi 6:4). Maar dat mag geen reden zijn zich op die positie te verheffen of jaloers te zijn op wat de Heer een ander heeft gegeven. Zij geven aan dat ze gelijk willen zijn aan Mozes. Door het hebben van een heidense vrouw heeft hij zijn rechten verspeeld, vinden zij, of in elk geval staan zij op hetzelfde niveau als Mozes, vinden zij.
Misschien heeft Mirjam haar opmerkingen niet hardop gezegd, maar slechts bij Aäron in het oor gefluisterd, maar “de HEERE hoorde het”. Onze meest vertrouwelijke opmerkingen hebben een Toehoorder in de hemel.
3 Mozes, de zachtmoedigste mens
3 Maar de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren.
Dit getuigenis dat de Geest van God over Mozes geeft, maakt de aantijging van Mirjam en Aäron des te erger. Iemand die zijn rechten opeist, roept misschien jaloersheid op. Maar het opeisen van rechten is bij Mozes volledig afwezig. Mozes neemt het recht niet in eigen hand. Hij komt niet voor zichzelf op. Dat past niet bij zijn zachtmoedigheid.
Hoe hoger iemands positie te midden van zijn medemensen is, des te moeilijker is het voor het natuurlijk hart om aanvallen op zijn persoon zonder reactie over zich te laten komen. Mozes ontsteekt in toorn als de eer van God wordt aangetast. Als het echter om hemzelf gaat, geeft hij zijn zaak over aan God. Daarin is hij een beeld van de Heer Jezus en een voorbeeld voor ons: “Want hiertoe bent u geroepen, omdat ook Christus voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten heeft, opdat u Zijn voetstappen navolgt; Hij ’Die geen zonde heeft gedaan en geen bedrog werd in Zijn mond gevonden’, Die als Hij uitgescholden werd, niet terugschold, als Hij leed, niet dreigde, maar [Zich] overgaf aan Hem Die rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:21-23).
4 - 9 De HEERE getuigt van Mozes
4 Meteen zei de HEERE tegen Mozes, en tegen Aäron, en tegen Mirjam: U met zijn drieën, vertrek naar de tent van ontmoeting. En zij vertrokken met z'n drieën [daarnaartoe].
5 Toen daalde de HEERE neer in de wolkkolom en ging bij de ingang van de tent staan. Hij riep Aäron en Mirjam, en zij kwamen beiden naar voren.
6 Hij zei:
Luister toch naar Mijn woorden!
Als [iemand] onder u een profeet is,
maak Ik, de HEERE, Mij door een visioen aan hem bekend,
spreek Ik met hem door een droom.
7 Maar zo [doe Ik] niet tegenover Mijn dienaar Mozes,
die in Mijn hele huis trouw is,
8 met hem spreek Ik van mond
tot mond, ja, zichtbaar, en niet in raadsels.
Hij aanschouwt de gestalte van de HEERE.
Waarom dan bent u niet bevreesd geweest
om over Mijn dienaar, over Mozes, te spreken?
9 Zo ontbrandde de toorn van de HEERE tegen hen, en Hij ging weg.
God neemt het voor Mozes op. Het valt op dat de HEERE onmiddellijk in actie komt. Hij beveelt de kwaadsprekers samen met Mozes naar de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst te gaan. Daar moet de zaak bezien worden. Zonde in het midden van de gemeente moet ook in de gemeente worden behandeld.
De HEERE daalt neer en gaat vertellen wat voor bijzondere profeet Mozes is. Hij is niet zomaar een profeet. God spreekt over de trouw van Mozes in Zijn huis. Hij is hierin een beeld van de Heer Jezus, met ook een verschil. Mozes is trouw in Gods huis, en hij is daarin een dienaar: “Mozes was wel trouw in heel Zijn huis als dienaar” (Hb 3:5). Van de Heer Jezus lezen we echter dat Hij trouw is als “Zoon over Zijn huis” (Hb 3:6). De Heilige Geest duidt hier in beeld aan hoe uniek de plaats van de Heer Jezus is in wat nu Gods huis is: de gemeente.
God spreekt rechtstreeks met Mozes (Ex 33:11a; Dt 34:10). Zo nauw staat Mozes met God in verbinding. God spreekt niet over de zwakheden die ook een man als Mozes heeft. Dat doet God niet als Hij iemand verdedigt. We zien dat later ook als Hij Bileam dwingt het volk te zegenen, terwijl die het volk wil vervloeken (Numeri 22-24).
10 - 13 Melaatsheid – Belijdenis – Voorbede
10 De wolk week van boven de tent, en zie, Mirjam was melaats, [wit] als sneeuw. Toen keerde Aäron zich om naar Mirjam, en zie, zij was melaats. 11 Daarom zei Aäron tegen Mozes: Met uw toestemming, mijn heer, leg toch niet op ons de zonde waarmee wij dwaas gehandeld hebben en die wij begaan hebben. 12 Laat zij toch niet zijn als een dood[geborene], van wie, als hij uit het lichaam van zijn moeder komt, de helft van zijn lichaam al verteerd is! 13 Toen riep Mozes tot de HEERE: O God, genees haar toch!
Mirjam wordt melaats. Haar naam wordt in vers 1 het eerst genoemd. Zoals gezegd, lijkt het erop dat zij de aanstichtster is. Melaatsheid volgt als profeet en priester zich verheffen en zich uitstrekken naar de plaats die alleen Mozes toekomt. God wil erkend worden in Zijn soevereine genade, dat Hij hun, die er geen recht op hebben, laat delen in de zegeningen van Christus.
De melaatsheid van Mirjam is een treffend beeld van Gods oordeel over de opstand van Israël tegen het betonen van genade aan de heidenen, voorgesteld in de vrouw van Mozes. Israël zou Gods soevereiniteit moeten erkennen. Dat heeft Israël niet gedaan en daarom is het volk in zijn karakter van getuigen of profeten met melaatsheid geslagen.
De toepassing voor de gemeente is, dat over een mens die zich de plaats van Christus aanmatigt, het oordeel van God komt. Daar verdwijnt ook het beginsel van genade. Bij wie zich een plaats aanmatigt die hem niet toekomt, breekt melaatsheid uit. Mogelijk heeft de jaloersheid er allang bij Mirjam gezeten, voordat die hier tot uitbarsting komt. De wil van het vlees wordt openbaar. God maakt op Zijn tijd duidelijk waar melaatsheid aanwezig is.
In de beelden van de Bijbel is de vrouw een beeld van een bepaalde toestand en de man is een beeld van de praktijk. De toestand van Mirjam is die van melaatsheid. Gelukkig is daar ook de praktijk van belijdenis in Aäron en wel direct nadat de melaatsheid is uitgebroken. Aäron neemt onmiddellijk zijn juiste plaats als middelaar weer in en spreekt in alle nederigheid tot Mozes. Uit zijn woorden blijkt een radicale belijdenis.
De eerste woorden die we in deze geschiedenis van Mozes horen zijn die van een voorbidder. Hij wordt een middelaar. Hierin zien we zijn ware grootheid. Van enige wrok tegen zijn zus en zijn broer blijkt niets.
14 - 15 Wat er met Mirjam moet gebeuren
14 De HEERE zei tegen Mozes: Stel dat haar vader haar verachtelijk in haar gezicht had gespuwd, zou zij niet zeven dagen te schande worden? Laat haar zeven dagen buiten het kamp gesloten worden, en daarna [weer] opgenomen worden. 15 Zo werd Mirjam zeven dagen buiten het kamp gesloten. Het volk brak niet op, totdat Mirjam [weer in hun midden] opgenomen was.
De voorbede van Mozes krijgt antwoord. De HEERE gebruikt een voorbeeld uit het dagelijks leven om Zijn uitspraak te illustreren. Als een vader zijn dochter in het gezicht spuwt, geeft hij daarmee zijn ongenoegen over haar handelwijze te kennen. Deze vernedering door haar vader moet haar overtuigen van het schandelijke van haar gedrag. Zeven dagen zal zij zich uit schaamte voor haar familie verbergen – het getal zeven wijst op een volkomen periode.
Er is na de belijdenis niet een directe genezing. Mirjam moet eerst nog zeven dagen buiten het kamp verblijven. Er moet een volledig herstel plaatsvinden en daarvoor is een volkomen periode, zeven dagen, een volle week, nodig. Kwaad kan zo ernstig zijn, dat toch de straf moet worden uitgeoefend, hoewel de vergeving al heeft plaatsgevonden. Dat zal het geval zijn als het openlijk getuigenis van de Heer schade is toegebracht.
Bij de uitoefening van de straf is het hele volk betrokken. Het kan niet verder trekken. Er is geen kracht als een bepaald kwaad openbaar wordt. De hele gemeente moet geoefend worden en tot reinheid komen: “Want zie, juist doordat u bedroefd bent geworden in overeenstemming met God, wat een bereidwilligheid heeft het bij u bewerkt, ja zelfs verontschuldiging, zelfs verontwaardiging, zelfs vrees, zelfs vurig verlangen, zelfs ijver, zelfs bestraffing. In alles hebt u bewezen zelf rein te zijn in deze zaak” (2Ko 7:11). Verslagenheid van geest is van belang bij het uitoefenen van tucht.
Deze geschiedenis laat zien hoe zwaar God het opneemt als wij van een broeder of zuster kwaadspreken, zeker als het gaat om iemand die een dienst voor de Heer doet (vgl. 1Tm 5:19). Zelfs als het om echte feiten gaat, is dit soort spreken niets anders dan een vorm van jaloersheid.
16 Van Hazeroth naar de woestijn Paran
16 Maar daarna brak het volk op van Hazeroth, en zij sloegen hun kamp op in de woestijn Paran.
Het volk breekt op als de tucht over Mirjam zijn volle uitwerking heeft gehad. De volgende plaats waar zij hun kamp opslaan, is in de woestijn Paran. Ze zijn nu vlak bij het land.